33 000 V Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2012

Nr. 153 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BUITENLANDSE ZAKEN EN VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 juni 2012

Graag bieden wij u hierbij de reactie aan op het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, gedaan tijdens het WGO van 17 november 2011 (Kamerstuk 33 000 V, nr. 123, blz. 24), om een nadere reactie op de aanbevelingen uit een rapport van de Algemene Rekenkamer (kamerstuk 25 250 uit 1997) over het begroten van militaire missies.

In het Wetgevingsoverleg van 17 november jl. vroeg u ons nog eens naar de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer te kijken met betrekking tot het begroten van militaire missies. U doelde hierbij op het rapport «Financieel inzicht in vredesoperaties» (Kamerstuk 25 250) uit 1997. Dit rapport heeft betrekking op de periode 1993–1995 en is daarmee gebaseerd op de begrotingssystematiek van voor de instelling van de HGIS.

De kritiek van de Rekenkamer spitste zich toe op twee elementen:

  • 1. Er is geen beeld van de totale uitgaven die met operaties zijn gemoeid.

  • 2. Niet alle additionele uitgaven worden gepresenteerd.

Over de reactie van de minister van Defensie ten aanzien van het eerste punt zegt het rapport: «De minister van Defensie achtte een correcte en adequate informatievoorziening aan de Tweede Kamer gewaarborgd. De structurele voorziening geeft inzicht in de voorgenomen omvang van deelname aan vredesoperaties. De uitgaven als gevolg van daadwerkelijke deelname aan vredesoperaties worden inzichtelijk gemaakt door de weergave van de additionele uitgaven.»

Wij zijn van mening dat dit nog steeds geldt. Zoals ook de minister van Financiën destijds aangaf «sluit het separaat weergeven van additionele kosten beter aan bij de informatiebehoefte van de Staten-Generaal: zo worden uitgaven apart weergegeven die bij normale aan de krijgsmachtsdelen gebonden bedrijfsvoering niet zouden zijn gemaakt.»

Over het tweede punt van de Rekenkamer, wordt u, zoals wij in onze gezamenlijke brief van 11 november jl. schreven, begin 2012 geïnformeerd in reactie op de motie Knops/ten Broeke over het verruimen van de HGIS-afspraken (motie nr. 12, voorgesteld in het Notaoverleg van 6 juni 2011).

Tot slot maken wij van de gelegenheid gebruik om nogmaals in te gaan op de verschillen tussen ramingen en realisaties. In de afgelopen jaren is gebleken dat de ramingen van de uitgaven per begrotingsjaar om allerlei redenen kunnen afwijken van de uiteindelijke realisaties. Dat leidde soms tot tegenvallers en soms tot meevallers. Op basis van de ervaringen is de ramingssystematiek al verbeterd, maar iedere missie is uniek en daardoor onvoorspelbaar. Ramingen gaan altijd gepaard met onzekerheid. Ook kunnen tussentijdse beslissingen over de inzet (zoals een uitbreiding, beperking of vertraging van operaties) voor verschillen tussen ramingen en realisaties zorgen. Een derde oorzaak van verschillen is dat uitgaven lager kunnen uitvallen door efficiëntiewinst bij plannen en uitvoeren (zoals bij de redeployment van ISAF). En tot slot kan een verschil tussen de ramingen en realisaties per begrotingsjaar ontstaan doordat uitgaven doorschuiven naar latere jaren. Om gedurende het jaar een beter beeld te hebben van de vrije ruimte voor het uitvoeren van nieuwe missies of de uitbreiding of verlenging van bestaande missies worden de ramingen in de toekomst frequenter bijgesteld.

De minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal

De minister van Defensie, J. S. J. Hillen

Naar boven