Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 maart 2012
Hierbij stuur ik u, conform mijn toezegging in het antwoord op vraag nummer 168 van
Kamerstuk 32 852, nr. 2, het rapport toe dat HCSS en TNO hebben opgesteld over een mogelijke samenwerking
tussen Nederland en Japan op het gebied van zeldzame aardmetalen1. Dit haalbaarheidsonderzoek had ik eerder al aangekondigd in de grondstoffennotitie.
Zowel Nederland als Japan heeft belang bij het recyclen en substitueren van zeldzame
aardmetalen. In Japan vindt veel onderzoek plaats naar recycling en substitutie van
zeldzame aardmetalen, en Nederland is sterk in de praktische kant van recycling. De
goede banden tussen Nederland en Japan helpen natuurlijk bij de benutting van mogelijke
kansen.
China is de voornaamste producent van zeldzame aardmetalen en hanteert al enige jaren
exportbeperkingen, die door een groot aantal landen als strijdig worden gezien met
de WTO-regels en daar ook aan de orde zijn gesteld.
De Japanse industrie, die grotendeels afhankelijk is van import uit China, wordt sterk
getroffen door de Chinese exportmaatregelen en heeft als antwoord met de Japanse overheid
scherpe reductiedoelstellingen voor het gebruik van zeldzame aardmetalen geformuleerd.
Zeldzame aardmetalen zijn onmisbaar in elektronicatoepassingen en in hoogwaardige
magneten die worden toegepast in onder andere windmolens en elektrische auto’s. De
Nederlandse maakindustrie maakt gebruik van halffabricaten waarin deze materialen
zitten.
Voor de periode 2011–2015 is de verwachting dat de «schaarste» aan zeldzame aardmetalen
zal toenemen.
Ik ben dan ook blij met dit rapport, omdat het laat zien dat er een interessante basis
is voor nadere samenwerking tussen Nederland en Japan op diverse domeinen waar sprake
is van overlap in kennisbehoefte. Een eerste overlap in kennisbehoefte ligt op gebied
van REO-recycling, waar onderzoek wordt uitgevoerd door een aantal Nederlandse bedrijven
en onderzoeksinstellingen. Ten tweede is er net als in Japan een behoefte aan kennis
en technologie rond diepzeemijnbouw. Nederland is op dit gebied een speler van betekenis.
Een derde gebied waar een kennisbehoefte bestaat is op het vlak van fosforescerende
materialen. In Nederland wordt op dit vlak onderzoek verricht dat op internationaal
aanzien kan rekenen.
De conclusies en aanbevelingen uit dit rapport zijn als onderdeel van het haalbaarheidsonderzoek
door de onderzoekers voorgelegd aan de leden van het platform materiaalschaarste,
waaraan industrie, kennisinstellingen en overheden deel nemen, tijdens hun bijeenkomst
van 27 februari 2012. Hier werd het in het rapport geschetste beeld onderschreven,
evenals de conclusies en aanbevelingen. Daarbij ben ik tevreden over de aanpak van
de onderzoekers door de inzet van een enquête, een materiaalstroomanalyse en octrooidata.
Hiermee is een nauwkeurig beeld ontstaan van de behoeften en mogelijkheden aan Nederlandse
zijde.
Ook geeft dit rapport de nodige handvaten voor een faciliterende inzet van de Nederlandse
overheid hierbij. In lijn met de aanbevelingen van dit rapport zet ik in op drie dingen,
waarbij ik in eerste instantie inzet op actieve betrokkenheid in plaats van financiële
middelen:
-
1. De organisatie van een bijeenkomst met Japanse bedrijven en kennisinstellingen met
hulp van de Japanse ambassade als eerste stap in het proces om samenwerking te faciliteren.
Daarbij kunnen bedrijven en kennisinstellingen aangeven langs welke weg zij nader
tot elkaar kunnen komen en hoe de overheid daar een rol in kan spelen. Daarin worden
ook de mogelijkheden die Europese kaders bieden meegenomen.
-
2. In het verlengde van het eerste punt wil ik de mogelijkheid bieden om recycling-kansen
te benutten. Hiervoor bied ik de ruimte voor ondersteuning aan een verkenning, samen
met geïnteresseerde bedrijven en kennisinstellingen, naar de mogelijkheden voor een
Japans-Europese REO-kringloop.
-
3. Tenslotte wil ik ook de kansen rond diepzeemijnbouw benutten door met de Japanse overheid
te bespreken of deze samenwerking mogelijk is. Wanneer daar een positieve basis is,
wil ik samen met de Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen bezien op welke wijze
de overheid bij kan dragen aan de verdere samenwerking.
De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
M. J. M. Verhagen