32 827 Toekomst mediabeleid

Nr. 31 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 9 maart 2012

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de minister Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 6 december 2011 over het evaluatieverslag van het Stimuleringsfonds voor de Pers (32 827, nr. 28) en de daarbij horende bijlagen:

  • Beschrijving werkzaamheden en taakuitoefening 2006–2010 (2011D60362),

  • Evaluatie van het stimuleringsfonds voor pers; eindrapport (2011D60365) en

  • Brief Stimuleringsfonds met reactie op evaluatie (2011D60366).

Bij brief van 7 maart 2012 heeft de minister deze beantwoord. Vragen en opmerkingen en de daarop gegeven antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van Bochove

Adjunct-griffier van de commissie, Thomassen

Inhoudsopgave

Blz.

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

II

Reactie van de minister

6

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de minister en de bijbehorende evaluatierapporten. Zij merken op dat deze evaluatie zich richt op de organisatie van het fonds en niet op de effecten van de subsidies zelf. Het effect van de subsidieregelingen is echter de kernvraag die gesteld moet worden door de overheid. Deze leden vinden dat overheidsgeld in de eerste plaats doelmatig besteed moet worden. Het instrument van subsidies is lange tijd gehanteerd om allerlei projecten te financieren waar niemand om vroeg. In het overzicht dat de minister voorafgaand aan de begrotingsbehandeling naar de Kamer stuurde stonden dergelijke voorbeelden. In die evaluatie stelde de minister dat ze geen zicht had op de effectiviteit van de subsidies. De leden willen daarom nu al een evaluatie, in plaats van de geplande evaluatie van diverse regelingen die in 2012 gepland staat. Kan hierin ook opgenomen worden het onderscheid tussen structurele en incidentele subsidies, zo vragen de leden.

De leden van deze fractie constateren dat iets meer dan 8 miljoen euro van de door het Stimuleringsfonds in de geëvalueerde periode verstrekte subsidies, een direct gevolg is van de aanbevelingen van de Tijdelijke Commissie Innovatie en Toekomst Pers (commissie-Brinkman)2 om publieke middelen in te zetten voor innovatieve projecten in pers en journalistiek. Ook een groot gedeelte van de andere aanbevelingen van deze commissie zijn destijds overgenomen en leidend gemaakt voor het beleid.3 Kan de minister aan de leden kort aangeven wat tot nu toe met deze 17 afzonderlijke aanbevelingen is gebeurd en welke van deze aanbevelingen nog steeds leidend zijn voor het persbeleid van dit kabinet? Kan de minister daarbij in ieder geval ingaan op de stand van zaken met betrekking tot de aanbevelingen om met publieke middelen gerealiseerde vruchten van research en development zoveel mogelijk vrijelijk ter beschikking te laten komen aan de markt en te bepalen hoe reclame bij de publieke omroep het concurrentieveld in de mediasector beïnvloedt.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de evaluatie van het Stimuleringsfonds voor de Pers. Met name over de tijdelijke subsidieregeling persinnovatie hebben zij nog enkele vragen, maar niet voordat is opgemerkt dat de transparantie van de subsidieverlening, zoals ook aangegeven in het evaluatierapport, echt beter zal moeten.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de evaluatie van het Stimuleringsfonds voor de Pers en de brief van de minister en willen hem nog enkele vragen voorleggen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het evaluatieverslag van het Stimuleringsfonds voor de Pers. Dit fonds kan een belangrijke rol spelen in de zorgfunctie van de overheid voor een goed functionerende informatievoorziening. De evaluatie levert informatie op over de wijze waarop het Stimuleringsfonds voor de Pers zijn wettelijke taken uitvoert en waar verbeterpunten zijn. De leden hebben enkele vragen over de evaluatie, de verbeterpunten en de reactie hierop van het bestuur van het fonds en van de minister. Dit evaluatieverslag wordt aan de Kamer toegezonden omdat enkele jaren geleden in de Mediawet is vastgelegd dat de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van toepassing is op het Stimuleringsfonds voor de Pers. Het kabinet heeft het voornemen om dit fonds samen te voegen met het Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties. De voornoemde leden vragen of het voornemen is om de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen ook na samenvoeging van de twee fondsen nog van toepassing te laten zijn. Deze leden vragen daarnaast over welke vijfjaarlijkse periode een volgende evaluatie zal plaatsvinden. Begint deze periode van vijf jaar aansluitend op de periode waarover deze evaluatie gaat (2006–2010), of vanaf het begin van de samenvoeging van beide fondsen? Wanneer kan de Kamer de volgende evaluatie verwachten, zo vragen voornoemde leden.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende brief. Zij vragen wat de budgettaire en personele gevolgen zijn van de samenvoeging van het Stimuleringsfonds voor de Pers en het Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties. Verder vragen de leden wat de mogelijke gevolgen zijn voor de uitvoering van de voorliggende taken van deze fondsen.

De leden van deze fractie willen tevens weten wat de minister onderneemt tegen de verschraling van de (regionale) dagbladen. Deelt de minister de mening dat een bloeiende nieuwsvoorziening van belang is voor het functioneren van de democratie? Wat gaat de minister ondernemen om de geschreven pers te ondersteunen? Wat doet de minister met de aanbevelingen van de commissie-Brinkman? Op wat voor manier kan het Stimuleringsfonds voor de Pers hieraan een bijdrage leveren, zo informeren deze leden.

2. Doelstelling en instrumenten van het fonds

De leden van de VVD-fractie constateren dat het de doelstelling van het fonds is om de pluriformiteit van de pers te handhaven en bevorderen, voor zover van belang voor de informatie en opinievorming. De leden vragen naar een nadere omschrijving van pluriformiteit van de media. Het gaat niet om zo veel mogelijk, maar om de kerntaak van de media optimaal uit te kunnen voeren. Veel van hetzelfde draagt immers niet bij aan pluriformiteit. Het oude Bedrijfsfonds voor de pers was gericht op het handhaven van de bestaande pluriformiteit en ondersteunen van noodlijdende kranten. Door de vele subsidies aan nieuwe initiatieven ontstaat het beeld dat de subsidies ongericht zijn. Kan de minister duidelijkheid verschaffen wat de bijdrage van de subsidies is aan het optimaliseren van het medialandschap?

De leden van de SP-fractie vragen de minister de tijdelijke subsidieregelingen minderhedenbladen, internet-informatieproducten en persinnovatie toe te lichten. Waarom betreft het hier tijdelijke subsidieregelingen, zo vragen de leden.

3. Doelmatigheid en doeltreffendheid

De leden van de VVD-fractie constateren dat in de periode 2006–2010 het Stimuleringsfonds ruim18 miljoen euro publieke middelen aan subsidies heeft verstrekt. Dit alles met als doel een gevarieerd media-aanbod van hoge kwaliteit te stimuleren. In de brief van de minister geeft zij aan dat er echter «indicaties» zijn dat de doeltreffendheid van deze subsidies «niet optimaal» is geweest. Sterker nog, volgens het evaluerende eindrapport was de financiële steun in veel gevallen niet afdoende om projecten succesvol te kunnen laten voortbestaan.Uit de brief volgt niet duidelijk hoe de doeltreffendheid van de subsidies in de toekomst wél zal worden gewaarborgd. Hoe gaat het Stimuleringsfonds daar precies voor zorgen?

In de brief wordt voorts het belang van het fonds onderstreept: 9 van de 10 onderzochte aanvragen worden afgewezen en deze initiatieven vinden vervolgens geen doorgang. Wat zegt dat in de ogen van de minister over de effectiviteit van de subsidies? De leden hebben grote moeite met de subsidie afhankelijkheid van deze initiatieven. Wat niet ondersteund wordt, gaat niet door. Kan de minister bij de beantwoorden van deze vragen de subsidielijst gebruiken die de Kamer in aanloop naar de begrotingsbehandeling heeft gekregen? Wat zijn bijvoorbeeld de blijvende effecten geweest van de subsidie van 400 000 euro aan Telegraaf Media NL en de subsidie ten behoeve van de ontwikkeling van Puppy News?

De leden van de PVV-fractie vragen, gezien de indicaties dat de doeltreffendheid van het fonds niet optimaal is, of de opbrengsten van gesteunde projecten nader onderzocht worden.

De leden van de SP-fractie vragen een verdere toelichting op de uitspraak dat er ook indicaties zijn dat de doeltreffendheid van het fonds niet optimaal is. Hoe wordt de opbrengst van projecten vastgesteld? Is door het bestuur inmiddels gekozen voor een nieuwe taakverdeling, waarbij het bureau een grotere rol krijgt ten aanzien van de beoordeling van de aanvragen? De leden vragen of, en zo ja hoe, de minister gaat aansturen op deze nieuwe taakverdeling.

4. Enkele verbeterpunten

De leden van de VVD-fractie herhalen met klem dat effectevaluaties van subsidieregelingen noodzakelijk zijn om het instrument te kunnen beoordelen. De leden willen dat daar de nadruk op ligt. Het verzamelen van kengetallen kan zinvol zijn, maar de leden nemen afstand van het idee dat subsidie-aanvragers «klanten» worden in een klanttevredenheidsonderzoek. Een klanttevredenheidsonderzoek onder subsidie-aanvragers impliceert volgens deze leden dat het doel van de subsidie tevredenheid onder de aanvragers is. In de ogen van deze leden is het doel het effect op het medialandschap. Graag vernemen deze leden de reactie van de minister.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de onderzoekers enkele verbeterpunten hebben aangegeven. Het eerste verbeterpunt is het vergroten van de transparantie bij de subsidieverlening. De reden van afwijzing van een aanvraag is voor veel aanvragers niet duidelijk en ook bij toegewezen aanvragen is het niet altijd duidelijk hoe het bestuur van het fonds tot vaststelling van de hoogte van het steunbedrag is gekomen. Als ander verbeterpunt adviseren de onderzoekers om de omgang met de regeling voor individuele persorganen te heroverwegen. Het veld is volgens de onderzoekers van mening dat de aanpak van het bestuur te risicomijdend is. Het bestuur van het fonds heeft aangegeven opdracht te hebben gegeven om een eenduidig beoordelingskader te ontwerpen, waarmee deze beide verbeterpunten ondervangen worden. De minister geeft aan dit een belangrijk verbeterpunt te vinden en erop toe te zien dat het fonds de transparantie van de besluitvorming vergroot. Aangezien het beoordelingskader eind 2011 klaar zou zijn en begin 2012 geïmplementeerd zou worden, vragen de leden of de minister kan aangeven of het eenduidige beoordelingskader inmiddels daadwerkelijk ontwikkeld en geïmplementeerd is. De onderzoekers geven aan dat er in het veld veel kritiek is op de onderzoeken die het fonds financieel steunt of zelf laat uitvoeren. Om deze kloof tussen onderzoek en praktijk te dichten, wordt geadviseerd om adviseurs uit de praktijk in te schakelen die een oordeel over de bruikbaarheid van het onderzoek kunnen geven. Het bestuur van het fonds heeft als reactie op dit verbeterpunt aangegeven onder andere in overleg met de journalistieke sector tot een breed gedragen onderzoeksagenda te willen komen. De minister geeft aan zo’n breed gedragen onderzoeksagenda van belang te vinden en er aan te hechten dat onderzoek zoveel mogelijk praktisch bruikbaar is. De leden vragen de minister hoe zij erop gaat toezien dat de praktische bruikbaarheid ook daadwerkelijk wordt verbeterd. De minister geeft aan dat het haar goed lijkt als het Stimuleringsfonds voor de Pers en het commissariaat voor de media nauw gaan samenwerken. Voornoemde leden vragen de minister waarom zij een dergelijke samenwerking belangrijk vindt en hoe zij deze gaat bevorderen. De onderzoekers adviseren te investeren in toenadering tussen bestuur van het fonds en het veld, zonder een gepaste afstand te verliezen. De minister geeft aan het van belang te vinden dat de kloof zo snel mogelijk wordt gedicht. De leden vragen de minister om aan te geven waaruit blijkt dat het fonds hiervan ook doordrongen is en op welke manieren het fonds werkt aan toenadering tot en afstemming met het veld.

De leden van de SP-fractie vragen hoe het gewenste platform en een breed gedragen onderzoeksagenda worden vormgegeven? Wordt er toegezien op een toenadering tot en afstemming met het veld, zo vragen de leden.

Bijlage: Beschrijving werkzaamheden en taakuitoefening 2006–2010

De leden van de VVD-fractie hebben over bijlage beschrijving werkzaamheden en taakuitoefening 2006–2010 de volgende vragen. Hoe is de financiering van het Stimuleringsfonds precies geregeld en is een onderdeel daarvan een bijdrage vanuit de reclame inkomsten? Zo ja, hoe groot is dat percentage? In tabel 1.1 is opgenomen hoeveel bezwaar en beroep is aangetekend/ingediend, maar hoeveel zijn er toegekend en waarom? Wat is de oorzaak dat de relatieve kosten van voorbereiding en uitvoering ten opzichte van het totaal uitgekeerde subsidiebedrag zo is gestegen (geschat op een stijging van een procent van de totale subsidie naar 2,5 procent van de totale subsidie). In de ogen van voornoemde leden valt of staat een vrije informatievoorziening vooral bij de grondwettelijke vrijheden. De vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van drukpers werken door in onze rechtstaat, waardoor vrije en toegankelijke informatievoorziening gewaarborgd wordt. De leden vragen in hoeverre het Stimuleringsfonds voor de Pers deze vrijheden bevorderd. Denkt de minister dat deze vrijheden en het doel van vrije informatievoorziening belemmerd worden als het fonds niet zou bestaan, zo vragen de leden.

De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre de beschikbaar gestelde bedragen bij succesvolle innovatie worden terugbetaald («revolving fund»)? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot andere innovatieregelingen? Kan de minister aangeven wat er niet van de grond was gekomen zonder de genoemde subsidieregeling? Welke projecten waren dan aantoonbaar niet tot stand gekomen? Hoeveel gehonoreerde aanvragen voor de tijdelijke subsidieregeling persinnovatie hebben geleid tot een vernieuwend bedrijfsmodel dat internationaal exploitabel is, zo vragen de leden.

Bijlage: Evaluatie van het stimuleringsfonds voor pers; eindrapport

De leden van de VVD-fractie constateren dat de relevantie van het bestaan van het fonds door alle betrokken partijen wordt onderstreept en onderkend, zo valt in de evaluatie te lezen. In de tijd dat het Stimuleringsfonds nog het Bedrijfsfonds voor de Pers was, was dat niet anders. Inmiddels lijkt het fonds te bestaan bij de gratie van subsidie. Is de minister het met de voornoemde leden eens dat deze partijen ook zelf, zoals in de tijd van het Bedrijfsfonds, een bijdrage kunnen leveren aan het fonds? Het doel van het fonds is de sector te helpen om te overleven. De onderzoeksfunctie moet daaraan dienstbaar zijn, zo valt te lezen in de evaluatie. Op dit moment slaagt de onderzoeksfunctie daar niet in. Worden bij deze onderzoeksfunctie de opleidingen aan hogescholen voor journalistiek betrokken? Zo nee, waarom niet? Ziet de minister hier kansen voor doelmatige samenwerking? Voorts stellen deze leden graag de aflopende regeling voor het opleiden van jonge journalisten aan de orde. Wordt deze regeling geëvalueerd? De leden van de VVD-fractie krijgen graag inzicht in de opbrengst van deze regeling. Hoeveel journalisten extra zijn hier door opgeleid. Hoe verhoudt zich dat tot de hoger onderwijsinstellingen voor journalistiek en hun uitstroom?

De leden van de PvdA vragen of er op basis van deze evaluatie, is aan te geven of er een meerwaarde is van de fusie van het Stimuleringsfonds voor de Pers en het Stimuleringfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties. Zo ja, wat is dan deze meerwaarde, zo vragen de leden.

De leden van de PVV-fractie vragen of er middelen worden ingezet voor deskundigheidsbevordering voor bladen specifiek gericht op etnische en culturele minderheden en zo ja, welke middelen. De leden vragen of voor deze regeling ook bladen die in een andere taal dan de Nederlandse worden uitgegeven in aanmerking komen.

De leden van de CDA-fractie constateren dat in het evaluatieonderzoek geen sluitende conclusies kunnen worden gegeven over de doeltreffendheid van het fonds, aangezien er geen effectanalyse uitgevoerd is van de afzonderlijke regelingen. De leden vragen waarom de evaluatie van de diverse regelingen van het fonds pas in 2012 is voorzien, en waarom deze niet direct mee is genomen in deze evaluatie.

Bijlage: Brief Stimuleringsfonds met reactie op evaluatie

De leden van de SP-fractie constateren dat het doen van onderzoek naar het functioneren van de pers een van de taken van het Stimuleringsfonds is. De leden vragen wat de mogelijkheden en/of middelen zijn wanneer er op dat functioneren iets valt aan te merken. Hoe is de stijging in behandelde aanvragen te verklaren? Hetzelfde vragen de leden en aanzien van de grote verschillen per jaar aan toegewezen aanvragen. Het percentage toegewezen aanvragen lijkt kleiner te worden, kan dit worden toegelicht? Als één van de criteria voor subsidieverlening wordt de eis gesteld dat de betreffende uitgave minimaal maandelijks verschijnt. De leden vragen of dit niet te beperkend is, aangezien er ook kwartaalbladen kunnen zijn die aan alle overige criteria voldoen en daarmee van groot belang worden geacht. Juist met een lage verschijningsfrequentie speelt subsidie een grotere rol in het geheel van inkomsten. Kan de minister dit criterium toelichten, zo vragen de leden.

II Reactie van de minister

Ik heb met belangstelling kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over mijn brief d.d. 6 december 2011 over het evaluatieverslag van het Stimuleringsfonds voor de Pers.4 Hierna zal ik ingaan op de vragen en opmerkingen van de vaste commissie.

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie merken op dat deze evaluatie zich richt op de organisatie van het fonds en niet op de effecten van de subsidies zelf. Het effect van de subsidieregelingen is echter de kernvraag die gesteld moet worden door de overheid. Deze leden vinden dat overheidsgeld in de eerste plaats doelmatig besteed moet worden. Het instrument van subsidies is lange tijd gehanteerd om allerlei projecten te financieren waar niemand om vroeg. In het overzicht dat de minister voorafgaand aan de begrotingsbehandeling naar de Kamer stuurde stonden dergelijke voorbeelden. In die evaluatie stelde de minister dat ze geen zicht had op de effectiviteit van de subsidies. De leden willen daarom nu al een evaluatie, in plaats van de geplande evaluatie van diverse regelingen die in 2012 gepland staat. Kan hierin ook opgenomen worden het onderscheid tussen structurele en incidentele subsidies, zo vragen de leden.

De evaluatie richt zich inderdaad op de organisatie en het functioneren van het fonds zelf. Dit vloeit voort uit de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Deze schrijft voor dat elke vijf jaar een beoordeling moet plaats vinden van de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van het zelfstandige bestuursorgaan. De evaluatie moet een oordeel geven over de wijze waarop het fonds uitvoering heeft gegeven aan zijn instrumenten, regelingen en overige taken. Hierbij staan dus de doelmatigheid en doeltreffendheid van het fonds zelf centraal en niet de effecten van zijn diverse steuninstrumenten. Om daar uitspraken over te kunnen doen, staan evaluaties van de diverse regelingen gepland in de loop van dit jaar. Ik verwacht de resultaten daarvan eind 2012 aan uw Kamer te kunnen sturen.

De huidige evaluatie van het fonds heeft betrekking op de periode 2006–2010; het is niet zinvol om over diezelfde periode een evaluatie te doen van de diverse regelingen, aangezien de belangrijkste regelingen (de Innovatieregeling en de Regeling voor jonge journalisten) pas in 2010 van start zijn gegaan. Vandaar dat die regelingen in de loop van 2012 worden onderzocht.

Wat het onderscheid tussen structurele en incidentele subsidies betreft: het Stimuleringsfonds voor de Pers verleent uitsluitend steun op tijdelijke basis. Structurele subsidies komen dus niet voor. Dit is een principiële keuze, die gemaakt is bij de start van het fonds (1974) en die tot doel heeft te voorkomen dat persorganen afhankelijk zouden kunnen worden van overheidssteun. De overheid hecht zoveel belang aan de redactionele zelfstandigheid van persorganen, dat zelfs de schijn van (financiële) afhankelijkheid vermeden dient te worden.

De leden van de VVD-fractie constateren dat iets meer dan 8 miljoen euro van de door het Stimuleringsfonds in de geëvalueerde periode verstrekte subsidies, een direct gevolg is van de aanbevelingen van de Tijdelijke Commissie Innovatie en Toekomst Pers (commissie-Brinkman)5 om publieke middelen in te zetten voor innovatieve projecten in pers en journalistiek. Ook een groot gedeelte van de andere aanbevelingen van deze commissie zijn destijds overgenomen en leidend gemaakt voor het beleid.6 Kan de minister aan de leden kort aangeven wat tot nu toe met deze 17 afzonderlijke aanbevelingen is gebeurd en welke van deze aanbevelingen nog steeds leidend zijn voor het persbeleid van dit kabinet? Kan de minister daarbij in ieder geval ingaan op de stand van zaken met betrekking tot de aanbevelingen om met publieke middelen gerealiseerde vruchten van research en development zoveel mogelijk vrijelijk ter beschikking te laten komen aan de markt en te bepalen hoe reclame bij de publieke omroep het concurrentieveld in de mediasector beïnvloedt.

Zoals deze leden terecht opmerken, is het merendeel van de adviezen van de commissie-Brinkman destijds door mijn voorganger geheel of gedeeltelijk overgenomen.7 Ik geef in het kort de stand van zaken met betrekking tot de overgenomen adviezen weer.

Met betrekking tot het vormen van een gezamenlijk distributienetwerk voor dagbladen is geconstateerd dat het voortouw bij de uitgevers berust. Navraag bij de koepelorganisatie van dagbladuitgevers NDP Nieuwsmedia wijst uit dat de samenwerking van dagbladondernemingen bij distributie en bezorging vordert en steeds intensiever wordt.

De commissie-Brinkman adviseerde de Tijdelijke Wet Mediaconcentraties (TWM) af te schaffen. Aanvankelijk werd dit advies afgewezen, maar het huidige kabinet heeft besloten om de TWM per 1-1-2011 te beëindigen. Dat is inmiddels gebeurd.

Het advies om samenwerking tussen publieke omroep en gedrukte media mogelijk maken en het advies om regionale media centra te bevorderen is in uitvoering: zie mijn brief over Regionale Media Centra van 6 december 2011 aan de Kamer.8

Het advies om samenwerking tussen publieke omroep en printmedia bij technologische innovatie mogelijk te maken en het advies dat de publieke omroep tegen redelijke condities videomateriaal levert voor journalistieke websites van derden is opgevolgd en heeft recentelijk geresulteerd in het starten van een NOS-nieuwsfragmentenkanaal. Op dit kanaal biedt de NOS online nieuwsvideo’s aan, waar dagbladen en algemene nieuwswebsites gratis gebruik van mogen maken. Het gaat om een experiment met een looptijd van een jaar.

Wat de geadviseerde (gratis) beschikbaarstelling van programmagegevens betreft: in het regeerakkoord is afgesproken dat de beschikbaarheid van programmagegevens zal worden verruimd. Het kabinet streeft naar een snelle, maar wel evenwichtige oplossing, met als uitgangspunt de beschikbaarheid van programmagegevens tegen een door het Commissariaat voor de Media vast te stellen marktconforme vergoeding. Zie voor verdere details mijn brief aan de Kamer van 17 juni 2011.

Het advies om instroom van jonge journalisten te stimuleren is opgevolgd. De Regeling voor Jonge Journalisten is uitgevoerd in 2010 en 2011. Zij wordt in de loop van 2012 geëvalueerd.

De commissie-Brinkman adviseerde de overheid om innovatie op terrein van pers en journalistiek te bevorderen. Dat advies is opgevolgd: in 2010 en 2011 heeft het Stimuleringsfonds voor de Pers op grond van de Innovatieregeling ruim € 8 miljoen toegekend aan 56 innovatieve projecten. Hiervan is – mede op nadrukkelijk verzoek van de Kamer – 54% ten goede gekomen aan projecten op regionaal/lokaal niveau. In de loop van 2012 wordt deze regeling geëvalueerd.

Het geadviseerde onderzoek naar de toekomst van het Algemeen Nederlands Persbureau (ANP) is verbreed tot een onderzoek naar de positie van Nederlandse persbureaus in de nieuwsketen. Ik heb dit rapport onlangs naar de Kamer gezonden.9

De commissie-Brinkman adviseerde een studie te laten doen naar de effecten van reclame bij de publieke omroep (lokaal, regionaal en landelijk) om vast te stellen of en hoe dit fenomeen het concurrentieveld in de mediasector beinvloedt. Mijn voorganger heeft een breed onderzoek laten uitvoeren naar reclamebestedingen in de mediasector als geheel (publiek en privaat). Ik heb het onderzoekrapport in mei 2010 naar de Kamer gezonden.

Tenslotte adviseerde de commissie om het verlaagde btw-tarief, dat van toepassing is op printmedia, ook voor bepaalde elektronische diensten te laten gelden. De btw-tariefstructuur is in eerste instantie een Europese aangelegenheid. Mijn voorganger liet de Kamer destijds weten dat bij het Ecofin-akkoord van maart 2009 is afgesproken dat de komende jaren in Europees verband niet meer over een verlaagd tarief voor elektronische diensten zou worden gesproken. Op dit moment wordt door de Europese Commissie nagedacht over aanpassing van de btw-richtlijn; de Commissie zal waarschijnlijk in 2013 met een voorstel komen. Dat moeten we afwachten.

In het (brede) persbeleid van het kabinet is het leidende beginsel de instandhouding en stimulering van een optimale nieuws- en informatievoorziening voor de burgers in ons land. Dat gebeurt langs twee wegen: stimulering van innovatie op terrein van journalistiek (via het Stimuleringsfonds voor de Pers) en het wegnemen van (mediawettelijke) belemmeringen voor het bundelen van journalistieke krachten, met name in de regio. Dat vormt ook de kern in de adviezen van de commissie-Brinkman.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de evaluatie van het Stimuleringsfonds voor de Pers. Met name over de tijdelijke subsidieregeling persinnovatie hebben zij nog enkele vragen, maar niet voordat is opgemerkt dat de transparantie van de subsidieverlening, zoals ook aangegeven in het evaluatierapport, echt beter zal moeten.

Dit onderwerp komt verderop aan de orde. In de brief waarmee ik het evaluatieverslag naar de Kamer heb gezonden, heb ik aangegeven dat ik transparantie van de subsidieverlening een belangrijk verbeterpunt vind.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het evaluatieverslag van het Stimuleringsfonds voor de Pers. Dit evaluatieverslag wordt aan de Kamer toegezonden omdat enkele jaren geleden in de Mediawet is vastgelegd dat de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van toepassing is op het Stimuleringsfonds voor de Pers. Het kabinet heeft het voornemen om dit fonds samen te voegen met het Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties. De voornoemde leden vragen of het voornemen is om de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen ook na samenvoeging van de twee fondsen nog van toepassing te laten zijn. Deze leden vragen daarnaast over welke vijfjaarlijkse periode een volgende evaluatie zal plaatsvinden. Begint deze periode van vijf jaar aansluitend op de periode waarover deze evaluatie gaat (2006–2010), of vanaf het begin van de samenvoeging van beide fondsen? Wanneer kan de Kamer de volgende evaluatie verwachten, zo vragen voornoemde leden.

Het voornemen is om de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen ook van toepassing te laten zijn op de nieuwe entiteit, die ontstaat na samenvoeging van beide fondsen. Dat betekent: elke vijf jaar een evaluatie. Zowel het Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties als het Stimuleringsfonds voor de Pers zijn recent geëvalueerd: respectievelijk in 2009 en 2011. Het ligt voor de hand om de eerstvolgende evaluatie te laten plaatsvinden nadat het nieuwe fonds vijf jaar gefunctioneerd zal hebben.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende brief. Zij vragen wat de budgettaire en personele gevolgen zijn van de samenvoeging van het Stimuleringsfonds voor de Pers en het Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties. Verder vragen de leden wat de mogelijke gevolgen zijn voor de uitvoering van de voorliggende taken van deze fondsen.

Ik heb de Raad voor Cultuur gevraagd advies uit te brengen over het kabinetsvoornemen tot samenvoeging van beide fondsen. Dat advies verwacht ik eind april. Ik kan in deze fase nog niets zeggen over eventuele budgettaire en personele gevolgen van dit kabinetsvoornemen. In mijn adviesaanvraag heb ik wel aangegeven, dat het nieuwe fonds de bestaande wettelijke taken van beide fondsen zal voortzetten. In mijn brief over de Mediabegroting-2012 heb ik de budgettaire kaders van beide fondsen geschetst.10

De leden van de SP-fractie willen tevens weten wat de minister onderneemt tegen de verschraling van de (regionale) dagbladen. Deelt de minister de mening dat een bloeiende nieuwsvoorziening van belang is voor het functioneren van de democratie? Wat gaat de minister ondernemen om de geschreven pers te ondersteunen? Wat doet de minister met de aanbevelingen van de commissie-Brinkman? Op wat voor manier kan het Stimuleringsfonds voor de Pers hieraan een bijdrage leveren, zo informeren deze leden.

Ik onderschrijf het grote belang van een goede nieuws- en informatievoorziening in ons land; die acht ik, net als deze leden, van cruciaal belang voor het functioneren van onze parlementaire democratie, zowel regionaal als landelijk. Regionale dagbladen en (lokale) nieuwsbladen spelen daarbij een belangrijke rol, net als de regionale en lokale omroepen.

De journalistieke verschraling in de regio baart mij zorgen. Dat is een van de redenen dat ik (mediawettelijke) belemmeringen voor bundeling van journalistieke krachten in de regio probeer weg te nemen. Ik verwijs naar mijn brief aan de Kamer inzake Regionale Media Centra.8 Ik heb dit verder uitgewerkt in mijn brief over publiek-private samenwerking, die ik zeer onlangs naar de Kamer heb gezonden. Eerder ben ik al ingegaan op de aanbevelingen van de commissie-Brinkman. Het Stimuleringsfonds voor de Pers kan een actieve rol spelen bij het financieel ondersteunen van innovatieve projecten op terrein van media en journalistiek, met name in de regio. Dat past volledig binnen de doelstellingen van het fonds en komt tegemoet aan de politieke en maatschappelijke zorg over verschraling van het journalistieke aanbod in de regio.

2. Doelstelling en instrumenten van het fonds

De leden van de VVD-fractie constateren dat het de doelstelling van het fonds is om de pluriformiteit van de pers te handhaven en bevorderen, voor zover van belang voor de informatie en opinievorming. De leden vragen naar een nadere omschrijving van pluriformiteit van de media. Het gaat niet om zo veel mogelijk, maar om de kerntaak van de media optimaal uit te kunnen voeren. Veel van hetzelfde draagt immers niet bij aan pluriformiteit. Het oude Bedrijfsfonds voor de pers was gericht op het handhaven van de bestaande pluriformiteit en ondersteunen van noodlijdende kranten. Door de vele subsidies aan nieuwe initiatieven ontstaat het beeld dat de subsidies ongericht zijn. Kan de minister duidelijkheid verschaffen wat de bijdrage van de subsidies is aan het optimaliseren van het medialandschap?

Het begrip «pluriformiteit» is een belangrijk uitgangspunt in de doelstelling van het fonds. Ik ben het met deze leden eens dat veel-van-hetzelfde niet bijdraagt aan pluriformiteit. Waar het om gaat, is dat de media zorgen voor een betrouwbare, onafhankelijke en kwalitatief hoogwaardige nieuws- en informatievoorziening. Daarbij komen idealiter alle meningen, opinies en invalshoeken aan de orde, zodat het publiek zich optimaal kan informeren. De taak van het Stimuleringsfonds voor de Pers is tweeërlei: het stimuleren van innovatie in media en journalistiek en het bieden van (tijdelijke!) steun aan printmedia en andere journalistieke initiatieven.

De indruk zou kunnen ontstaan dat bij de Innovatieregeling door het grote aantal gesteunde projecten (56 projecten in twee jaar) sprake zou zijn van ongerichte subsidie. Dat is niet het geval: het fonds stelt in overleg met onafhankelijke experts en via contacten met het journalistieke veld van tijd tot tijd vast wat de relevante thema’s zijn en snijdt de Innovatieregeling daarop toe. Dat zal ook bij de uitvoering van de Innovatieregeling in 2012 het geval zijn. Zo brengt het fonds focus aan in zijn stimulering van journalistieke innovatie.

Over de bijdrage van het fonds aan het «optimaliseren van het medialandschap» past enige bescheidenheid. De middelen waarover het fonds beschikt – men ontvangt een jaarlijkse dotatie van € 2,3 miljoen – zijn bescheiden in verhouding tot de reusachtige bedragen die omgaan in de wereld van media en journalistiek. Toch blijkt zowel uit het advies van de commissie-Brinkman (2009) als ook uit de evaluatie van het fonds over de jaren 2006–2010 dat het van groot belang is om een instantie als het Stimuleringsfonds voor de Pers te hebben. Het veld vindt het belangrijk dat er een loket van de overheid is waar printmedia en journalistieke internetproducten kunnen aankloppen voor steun. Stakeholders van het fonds onderstrepen dat het terecht is dat de overheid iets doet om journalistiek/nieuwsvoorziening te ondersteunen en te stimuleren. De bijdragen van het fonds blijken in veel gevallen net dat beslissende zetje te geven om projecten van de grond te krijgen. Ik ben het zeer met die opvattingen eens.

De leden van de SP-fractie vragen de minister de tijdelijke subsidieregelingen minderhedenbladen, internet-informatieproducten en persinnovatie toe te lichten. Waarom betreft het hier tijdelijke subsidieregelingen, zo vragen de leden.

Deze regelingen hebben een tijdelijk karakter, omdat ze zijn ontstaan om het hoofd te bieden aan specifieke knelpunten in de journalistieke informatievoorziening van mogelijk tijdelijke aard en daarom een beperkte looptijd hebben. Ze onderscheiden zich hiermee van de permanente steuninstrumenten11 waarover het fonds beschikt; de looptijd daarvan is in beginsel onbeperkt. De tijdelijke subsidieregeling voor minderhedenbladen werd in 2002 in het leven geroepen, omdat het fonds knelpunten constateerde in de informatievoorziening van en voor minderheden. De regeling is in 2011 beëindigd. De regeling voor journalistieke internet-informatieproducten startte eveneens in 2002 en bood het fonds de mogelijkheid om naast steun aan printmedia ook steun te verstrekken aan opkomende journalistieke initiatieven die gebruik wilden maken van het internet. Omdat de Innovatieregeling (gestart in 2010) ook steun aan journalistieke internet-projecten kan geven, is besloten om de specifieke regeling voor journalistieke internetproducten in 2011 te beëindigen. De Innovatieregeling startte in 2010 met een looptijd van twee jaar. Het fonds zal ook in 2012 een Innovatieregeling openstellen; er is nog overleg gaande over de thema’s (type projecten) die voor steun in aanmerking komen. Dankzij deze flexibiliteit kan het fonds de regeling optimaal toesnijden op gesignaleerde behoeften binnen de wereld van media en journalistiek.

3. Doelmatigheid en doeltreffendheid

De leden van de VVD-fractie constateren dat in de periode 2006–2010 het Stimuleringsfonds ruim 18 miljoen euro publieke middelen aan subsidies heeft verstrekt. Dit alles met als doel een gevarieerd media-aanbod van hoge kwaliteit te stimuleren. In de brief van de minister geeft zij aan dat er echter «indicaties» zijn dat de doeltreffendheid van deze subsidies «niet optimaal» is geweest. Sterker nog, volgens het evaluerende eindrapport was de financiële steun in veel gevallen niet afdoende om projecten succesvol te kunnen laten voortbestaan.Uit de brief volgt niet duidelijk hoe de doeltreffendheid van de subsidies in de toekomst wél zal worden gewaarborgd. Hoe gaat het Stimuleringsfonds daar precies voor zorgen?

Zoals hiervoor al aangegeven, zal in de loop van 2012 een evaluatie plaats vinden van de specifieke regelingen en steuninstrumenten van het fonds. Naar verwachting zal dan beter beoordeeld kunnen worden hoe het zit met de doeltreffendheid daarvan. Overigens moeten we ons wél realiseren, dat bij steunverlening door het fonds succes niet altijd gegarandeerd is. Niet alleen waar het gaat om steunverlening aan bestaande (print en internet)media, maar zeker ook bij steunverlening aan nieuwe initiatieven en projecten. Het is van belang dat aanbieders van journalistieke informatie in staat gesteld worden om nieuwe concepten uit te testen. Dat willen we via het fonds stimuleren. Succes is daarbij niet gegarandeerd.

Het fonds probeert de kans op succes uiteraard te vergroten door een zorgvuldige beoordeling van aanvragen, maar bij internetprojecten blijkt het heel lastig om een bruikbaar verdienmodel te ontwikkelen. Dat is geen puur nederlands verschijnsel, maar een wereldwijde harde realiteit.

Om de doeltreffendheid van de subsidies te vergroten, gaat het fonds speciale aandacht schenken aan de aanvraagprocedure («selectie aan de poort»), door een aantal beoordelingsfasen in te bouwen. Een potentiële aanvraag wordt eerst met het bureau besproken, waarbij het bureau de aanvrager kan adviseren. Nadat de aanvraag is ingediend worden externe deskundigen ingeschakeld voor de beoordeling van de aanvragen. Na toekenning van de subsidie kunnen de aanvragers tijdens de uitvoering van hun project een beroep doen op het fonds en op externe deskundigen voor begeleiding, met behoud van de eigen verantwoordelijkheid van de aanvragers voor uitvoering van hun project. Dat biedt geen garantie dat alle gesteunde projecten zullen slagen, maar ook mislukte projecten leveren «lessons learned» op. Aanvragers wordt altijd gevraagd de resultaten van hun projecten te delen met de sector.12

De leden van de VVD-fractie merken op dat in de brief van de minister het belang van het fonds wordt onderstreept: 9 van de 10 onderzochte aanvragen worden afgewezen en deze initiatieven vinden vervolgens geen doorgang. Wat zegt dat in de ogen van de minister over de effectiviteit van de subsidies? De leden hebben grote moeite met de subsidie afhankelijkheid van deze initiatieven. Wat niet ondersteund wordt, gaat niet door. Kan de minister bij de beantwoording van deze vragen de subsidielijst gebruiken die de Kamer in aanloop naar de begrotingsbehandeling heeft gekregen? Wat zijn bijvoorbeeld de blijvende effecten geweest van de subsidie van 400 000 euro aan Telegraaf Media NL en de subsidie ten behoeve van de ontwikkeling van Puppy News?

Uit de evaluatie blijkt dat steun van het fonds in veel gevallen van doorslaggevend belang is voor het starten en uitvoeren van projecten. Omgekeerd blijkt uit een (beperkt) onderzoek onder afgewezen projecten dat het overgrote deel daarvan géén doorgang vindt. Je kunt, zoals deze leden doen, betreuren dat veel projecten kennelijk afhankelijk zijn van subsidie, maar uitspraken daarover kun je pas doen als beter onderzocht is wat de reden was voor die afwijzing. Dat kan te maken hebben met intrinsieke kwaliteit van de afgewezen aanvragen, maar bijvoorbeeld ook met onvermogen aan de kant van de aanvragers om de door het fonds bij uitvoering van de Innovatieregeling verlangde matching van 50% van de projectkosten. Dat zal wellicht blijken wanneer de Innovatieregeling wordt geëvalueerd in de loop van 2012.

De resultaten van het project Telegraaf Media NL zijn binnenkort op www.persinnovatie.nl te vinden. Het fonds heeft een pilot gefinancierd waarbij het concept van de zogeheten hyperlokale journalistiek in 2010 is uitgetest. Deze pilot was succesvol en daarmee was de financiële betrokkenheid van het fonds beëindigd. De Telegraaf Media Groep heeft besloten het concept Dichtbij.nl in 2011 op eigen kosten verder uit te rollen. Het project Puppy News is nog niet afgerond. Tussentijdse resultaten zijn op www.persinnovatie.nl gepubliceerd. Daaruit blijkt dat het project op koers ligt.

De leden van de PVV-fractie vragen, gezien de indicaties dat de doeltreffendheid van het fonds niet optimaal is, of de opbrengsten van gesteunde projecten nader onderzocht worden.

Zoals eerder aangegeven, zal in de loop van 2012 een evaluatie van de diverse steuninstrumenten van het fonds plaats vinden. Ik doe dat voor de Innovatieregeling en de Regeling voor jonge journalisten; het fonds zal een evaluatie van de andere regelingen (laten) uitvoeren.

Op voorhand is duidelijk dat het heel lastig zal zijn om per project nauwkeurig aan te geven wat nu precies de effecten daarvan zijn geweest. Dat geldt met name voor de Innovatieregeling die in 2010 van start is gegaan: een groot aantal van de gesteunde projecten verkeert nog in een prille fase. Bij de regeling voor jonge journalisten zal het waarschijnlijk eenvoudiger zijn om concrete resultaten aan te geven. Uit het evaluatierapport over het fonds blijkt duidelijk, dat «het journalistieke veld» groot belang hecht aan de steun die het fonds kan bieden.

De leden van de SP-fractie vragen een verdere toelichting op de uitspraak dat er ook indicaties zijn dat de doeltreffendheid van het fonds niet optimaal is. Hoe wordt de opbrengst van projecten vastgesteld? Is door het bestuur inmiddels gekozen voor een nieuwe taakverdeling, waarbij het bureau een grotere rol krijgt ten aanzien van de beoordeling van de aanvragen? De leden vragen of, en zo ja hoe, de minister gaat aansturen op deze nieuwe taakverdeling.

Dat de doeltreffendheid van het fonds niet optimaal is, heeft volgens de onderzoekers te maken met de (beperkte) opbrengsten van gesteunde projecten. Ik benadruk nogmaals dat het uitgevoerde onderzoek gericht was op het functioneren van het fonds zelf en géén effectanalyse van de afzonderlijke subsidieregelingen behelsde; die worden in de loop van 2012 nader onderzocht. Wat de taakverdeling tussen bureau en bestuur betreft: het fonds werkt aan een nieuw bestuursmodel, dat in de loop van dit jaar met het ministerie OCW wordt besproken. Het is de bedoeling dat het bureau op korte termijn een zwaardere rol krijgt bij de behandeling van aanvragen. Dit moet zorgvuldig geschieden omdat het bureau een beperkte bezetting heeft.

4. Enkele verbeterpunten

De leden van de VVD-fractie herhalen met klem dat effectevaluaties van subsidieregelingen noodzakelijk zijn om het instrument te kunnen beoordelen. De leden willen dat daar de nadruk op ligt. Het verzamelen van kengetallen kan zinvol zijn, maar de leden nemen afstand van het idee dat subsidie-aanvragers «klanten» worden in een klanttevredenheidsonderzoek. Een klanttevredenheidsonderzoek onder subsidie-aanvragers impliceert volgens deze leden dat het doel van de subsidie tevredenheid onder de aanvragers is. In de ogen van deze leden is het doel het effect op het medialandschap. Graag vernemen deze leden de reactie van de minister.

Ik heb hiervoor al meermaals aangegeven, dat in de loop van 2012 een evaluatie van diverse subsidieregelingen van het fonds zal plaatsvinden. Ik ben het met deze leden eens, dat het doel van subsidieverlening door het fonds niet is om de aanvragers tevreden te stemmen; waar het wel om gaat is stimulering (en waar mogelijk handhaving) van een goede nieuws- en informatievoorziening, een goede journalistieke infrastructuur, in ons land. Tegelijkertijd is het voor het functioneren van het fonds als zodanig wel van belang een oordeel te krijgen van de belangrijkste stakeholders/betrokkenen/relaties over de wijze waarop het fonds zijn taken uitvoert. Die vraag wordt daarom in elke zbo-evaluatie meegenomen.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de onderzoekers enkele verbeterpunten hebben aangegeven. Het eerste verbeterpunt is het vergroten van de transparantie bij de subsidieverlening. De reden van afwijzing van een aanvraag is voor veel aanvragers niet duidelijk en ook bij toegewezen aanvragen is het niet altijd duidelijk hoe het bestuur van het fonds tot vaststelling van de hoogte van het steunbedrag is gekomen. Als ander verbeterpunt adviseren de onderzoekers om de omgang met de regeling voor individuele persorganen te heroverwegen. Het veld is volgens de onderzoekers van mening dat de aanpak van het bestuur te risicomijdend is. Het bestuur van het fonds heeft aangegeven opdracht te hebben gegeven om een eenduidig beoordelingskader te ontwerpen, waarmee deze beide verbeterpunten ondervangen worden. De minister geeft aan dit een belangrijk verbeterpunt te vinden en erop toe te zien dat het fonds de transparantie van de besluitvorming vergroot. Aangezien het beoordelingskader eind 2011 klaar zou zijn en begin 2012 geïmplementeerd zou worden, vragen de leden of de minister kan aangeven of het eenduidige beoordelingskader inmiddels daadwerkelijk ontwikkeld en geïmplementeerd is.

Het eenduidig beoordelingskader is zo goed als gereed. Het wordt de komende maanden ingevoerd, allereerst bij de Innovatieregeling. Ik vind dat van groot belang, omdat het fonds daarmee de transparantie van zijn besluitvorming vergroot.

De onderzoekers geven aan dat er in het veld veel kritiek is op de onderzoeken die het fonds financieel steunt of zelf laat uitvoeren. Om deze kloof tussen onderzoek en praktijk te dichten, wordt geadviseerd om adviseurs uit de praktijk in te schakelen die een oordeel over de bruikbaarheid van het onderzoek kunnen geven. Het bestuur van het fonds heeft als reactie op dit verbeterpunt aangegeven onder andere in overleg met de journalistieke sector tot een breed gedragen onderzoeksagenda te willen komen. De minister geeft aan zo’n breed gedragen onderzoeksagenda van belang te vinden en er aan te hechten dat onderzoek zoveel mogelijk praktisch bruikbaar is. De leden vragen de minister hoe zij erop gaat toezien dat de praktische bruikbaarheid ook daadwerkelijk wordt verbeterd. De minister geeft aan dat het haar goed lijkt als het Stimuleringsfonds voor de Pers en het Commissariaat voor de Media nauw gaan samenwerken. Voornoemde leden vragen de minister waarom zij een dergelijke samenwerking belangrijk vindt en hoe zij deze gaat bevorderen. De onderzoekers adviseren te investeren in toenadering tussen bestuur van het fonds en het veld, zonder een gepaste afstand te verliezen. De minister geeft aan het van belang te vinden dat de kloof zo snel mogelijk wordt gedicht. De leden vragen de minister om aan te geven waaruit blijkt dat het fonds hiervan ook doordrongen is en op welke manieren het fonds werkt aan toenadering tot en afstemming met het veld.

Het fonds werkt op diverse manieren aan toenadering tot en afstemming met het veld. Naast congressen en thematische bijeenkomsten waarbij altijd vertegenwoordigers van het veld aanwezig zijn, organiseert het fonds regelmatig (tweemaal in 2011) rechtstreekse overleggen met de sector waarbij koers en positie van het fonds bediscussieerd worden. Ook bij het uitbrengen van gevraagd en ongevraagd advies aan het ministerie OCW betrekt het fonds vertegenwoordigers van de sector. Daarnaast is het bureau (en het bestuur) actief in het bezoeken van relevante bijeenkomsten van andere partijen/organisaties uit de sector. Bij samenwerking tussen het fonds en het Commissariaat voor de Media denk ik met name aan mediaonderzoek; het fonds is actief met eigen onderzoek en onderzoek van derden naar diverse aspecten van nieuwsvoorziening en journalistiek, terwijl het Commissariaat al ruim 10 jaar in het kader van zijn jaarlijkse Mediamonitor onderzoek doet naar de voornaamste mediamarkten en mediaondernemingen.

De leden van de SP-fractie vragen hoe het gewenste platform en een breed gedragen onderzoeksagenda worden vormgegeven? Wordt er toegezien op een toenadering tot en afstemming met het veld, zo vragen de leden.

De onderzoeksagenda is onderdeel van eerdergenoemde overleggen met de sector. Daaruit kwam de behoefte naar voren aan een betere bruikbaarheid van de onderzoeksresultaten voor de bedrijfsvoering van journalistieke organisaties. Ook werd gesproken over het belang van onderzoek naar de regionale nieuwsvoorziening; dat onderzoek gaat binnenkort van start. De subsidieregeling voor onderzoek wordt toegespitst op bruikbaarheid van de resultaten voor de gehele sector. Bij beoordeling van onderzoeksaanvragen schakelt het fonds externe deskundigen in. De resultaten zullen gedeeld worden via de websites van het fonds.13

Bijlage: Beschrijving werkzaamheden en taakuitoefening 2006–2010

De leden van de VVD-fractie hebben over bijlage beschrijving werkzaamheden en taakuitoefening 2006–2010 de volgende vragen. Hoe is de financiering van het Stimuleringsfonds precies geregeld en is een onderdeel daarvan een bijdrage vanuit de reclame inkomsten? Zo ja, hoe groot is dat percentage?

De Mediawet 2008 bepaalt dat de rijksmediabijdrage en de inkomsten van de Ster onder andere «dienen ter bestrijding van de kosten verbonden aan het Stimuleringsfonds voor de Pers».14 De jaarlijkse dotatie aan het Stimuleringsfonds voor de Pers bedraagt € 2,3 miljoen. Het is niet mogelijk om aan te geven hoeveel hiervan afkomstig is uit de rijksmediabijdrage of de Ster-inkomsten, aangezien die beide geldstromen in de Mediabegroting worden samengevoegd.

In tabel 1.1 is opgenomen hoeveel bezwaar en beroep is aangetekend/ingediend, maar hoeveel zijn er toegekend en waarom?

In de onderzochte periode (2006–2010) is er 12 keer bezwaar/beroep ingediend: 1 maal in 2006 en 11 maal in 2010. Dit hoge aantal in 2010 heeft te maken met de grote hoeveelheid aanvragen voor de in dat jaar in werking getreden Innovatieregeling: omdat de aanvragen het beschikbare budget verre overschreden, moesten relatief veel projecten worden afgewezen. Dat leidde in enkele gevallen tot bezwaar. Er is 1 bezwaar toegewezen.

Wat is de oorzaak dat de relatieve kosten van voorbereiding en uitvoering ten opzichte van het totaal uitgekeerde subsidiebedrag zo is gestegen (geschat op een stijging van een procent van de totale subsidie naar 2,5 procent van de totale subsidie).

In 2010 zijn de kosten van voorbereiding en uitvoering van subsidieregelingen aanmerkelijk toegenomen; dat heeft direct te maken met het feit dat in 2010 zowel de Innovatieregeling als de Regeling voor jonge journalisten van start is gegaan. Met name de voorbereiding en uitvoering van de Innovatieregeling heeft veel werk – en dus ook geld – gevraagd. Ter illustratie: het aantal behandelde aanvragen steeg van 73 (2009) naar 191 (2010), bijna een verdrievoudiging.

In de ogen van voornoemde leden valt of staat een vrije informatievoorziening vooral bij de grondwettelijke vrijheden. De vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van drukpers werken door in onze rechtstaat, waardoor vrije en toegankelijke informatievoorziening gewaarborgd wordt. De leden vragen in hoeverre het Stimuleringsfonds voor de Pers deze vrijheden bevordert. Denkt de minister dat deze vrijheden en het doel van vrije informatievoorziening belemmerd worden als het fonds niet zou bestaan, zo vragen de leden.

Ik ben het zeer eens met het belang dat deze leden hechten aan de grondwettelijke vrijheden. Onze rechtstaat staat borg voor vrijheid van meningsuiting en vrijheid van drukpers en de overheid beschouwt het als een dure plicht om die vrijheden te garanderen. Onderdeel van die zorgplicht is het stimuleren van een pluriforme, onafhankelijke en kwalitatief hoogwaardige nieuwsvoorziening in ons land. Het Stimuleringsfonds voor de Pers heeft juist daarom tot taak om de pluriformiteit van de pers te handhaven en te stimuleren, voor zover die van belang is voor de informatie en opinievorming.15 Ik wil niet zo ver gaan om te zeggen dat de grondwettelijke vrijheden belemmerd zouden worden als het fonds niet zou bestaan, maar uit de voorliggende evaluatie van het fonds over de periode 2006–2010 blijkt duidelijk dat de bijdragen die het fonds levert aan innovatie, ondersteuning en onderzoek op hoge prijs worden gesteld door alle geïnterviewde stakeholders uit het veld van media en journalistiek. Het bleek ook al eerder uit het advies van de commissie-Brinkman, dat rechtstreeks geleid heeft tot intensivering van de steun aan innovatieve projecten, met brede steun vanuit de Kamer. De inzet van het fonds op genoemde terreinen is in financiële termen weliswaar bescheiden te noemen, maar kennelijk levert het fonds daarmee toch een breed gewaardeerde bijdrage aan de kwaliteit van onze nieuwsvoorziening.

De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre de beschikbaar gestelde bedragen bij succesvolle innovatie worden terugbetaald («revolving fund»)? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot andere innovatieregelingen? Kan de minister aangeven wat er niet van de grond was gekomen zonder de genoemde subsidieregeling? Welke projecten waren dan aantoonbaar niet tot stand gekomen?

Bij de Innovatieregeling is afgezien van een «revolving fonds»-mechanisme. In plaats daarvan is gekozen voor het matching-principe: bij toekenning van een project dient de aanvrager – of een door aanvrager aan te zoeken derde partij – 50% van de kosten voor zijn rekening te nemen. Dit heeft twee voordelen: ten eerste verdubbelt het fonds als het ware zijn budget voor deze Innovatieregeling en ten tweede dwingt het aanvragers om hun commitment aan het project te onderstrepen met een substantiële eigen bijdrage. Uit oogpunt van zorgvuldig en efficiënt beheer van publieke middelen acht ik dit een verstandige opstelling van het fonds.

Het is lastig om aan te tonen welke projecten «aantoonbaar niet tot stand» zouden zijn gekomen, wanneer het fonds ze niet gesteund had. Uit het evaluatierapport blijkt dat «het veld» groot belang hecht aan de steun die het fonds kan bieden. Ook blijkt dat veel afgewezen projecten geen doorgang vinden. Dat vormt in elk geval een indicatie dat subsidie van het fonds in de meeste gevallen net het beslissende zetje geeft om een project te gaan uitvoeren. Dat lijkt mij ook typisch de meerwaarde van een stimuleringsfonds.

Hoeveel gehonoreerde aanvragen voor de tijdelijke subsidieregeling persinnovatie hebben geleid tot een vernieuwend bedrijfsmodel dat internationaal exploitabel is, zo vragen de leden.

Die vraag zal zeker worden meegenomen in de evaluatie van de Innovatieregeling. De voorlopige indruk is dat de meeste projecten innovatief waren/zijn op gebied van technologie en/of journalistieke innovatie.

Bijlage: Evaluatie van het stimuleringsfonds voor de pers; eindrapport

De leden van de VVD-fractie constateren dat de relevantie van het bestaan van het fonds door alle betrokken partijen wordt onderstreept en onderkend, zo valt in de evaluatie te lezen. In de tijd dat het Stimuleringsfonds nog het Bedrijfsfonds voor de Pers was, was dat niet anders. Inmiddels lijkt het fonds te bestaan bij de gratie van subsidie. Is de minister het met de voornoemde leden eens dat deze partijen ook zelf, zoals in de tijd van het Bedrijfsfonds, een bijdrage kunnen leveren aan het fonds?

Het fonds heeft tot taak om financiële steun te verlenen. In de tijd van het Bedrijfsfonds ging het vooral om (tijdelijke!) steun aan noodlijdende printmedia en werd de steun deels als subsidie, deels als krediet verstrekt. Sinds 2007 is het fonds omgedoopt tot Stimuleringsfonds en heeft, naast de steuntaak, als opdracht om innovatie op het terrein van journalistiek en nieuwsvoorziening te bevorderen. Bij de meest in het oog springende regeling, de Innovatieregeling, is weliswaar gekozen voor steun in de vorm van subsidie, maar hanteert het fonds het matching-principe: aanvragers moeten 50% van de projectkosten voor eigen rekening nemen. Ik vind die eigen bijdrage van aanvragers terecht, zoals ik hiervoor al heb aangegeven.

Het doel van het fonds is de sector te helpen om te overleven. De onderzoeksfunctie moet daaraan dienstbaar zijn, zo valt te lezen in de evaluatie. Op dit moment slaagt de onderzoeksfunctie daar niet in. Worden bij deze onderzoeksfunctie de opleidingen aan hogescholen voor journalistiek betrokken? Zo nee, waarom niet? Ziet de minister hier kansen voor doelmatige samenwerking? Voorts stellen deze leden graag de aflopende regeling voor het opleiden van jonge journalisten aan de orde. Wordt deze regeling geëvalueerd? De leden van de VVD-fractie krijgen graag inzicht in de opbrengst van deze regeling. Hoeveel journalisten extra zijn hier door opgeleid. Hoe verhoudt zich dat tot de hoger onderwijsinstellingen voor journalistiek en hun uitstroom?

Opleidingen voor de journalistiek worden incidenteel betrokken. Het fonds heeft meerdere onderzoeksprojecten gefinancierd waarbij hogescholen zijn betrokken: onder andere een trendonderzoek naar de journalistieke arbeidsmarkt, waarbij vier hogescholen betrokken zijn.

De Regeling voor jonge journalisten was niet bedoeld als (extra) opleidingsmogelijkheid voor journalisten, maar bood redacties van kranten, nieuwsbladen, opinieweekbladen en persbureaus gelegenheid om éen of meer jonge (pas afgestudeerde) journalisten gedurende maximaal twee jaar in dienst te nemen. Volgens mijn gegevens hebben redacties daar gretig gebruik van gemaakt: tenminste 55 jonge journalisten hebben dankzij deze regeling werk gevonden. In 2012 vindt een effectonderzoek naar deze regeling plaats; uiteraard zal ik de Kamer informeren over de resultaten daarvan.

De leden van de PvdA vragen of er op basis van deze evaluatie, is aan te geven of er een meerwaarde is van de fusie van het Stimuleringsfonds voor de Pers en het Stimuleringfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties. Zo ja, wat is dan deze meerwaarde, zo vragen de leden.

Deze evaluatie heeft uitsluitend betrekking op het functioneren van het Stimuleringsfonds voor de Pers in de periode 2006–2010 en kan dus geen basis vormen voor uitspraken over de door het kabinet voorgenomen samenvoeging van beide stimuleringsfondsen.

De overwegingen daarachter heb ik genoemd in mijn brief aan de Kamer van 17 juni 2011: het komt er kort gezegd op neer dat ingrijpende veranderingen in het medialandschap en het mediagebruik volgens het kabinet nopen tot een herbezinning op de inzet en organisatie van deze beide fondsen, die zozeer van belang zijn voor stimulering van de nieuwsfunctie en de cultuurfunctie. Ik heb de Raad voor Cultuur gevraagd om terzake advies uit te brengen. Dat zal eind april verschijnen. Ik wil daar nu niet op vooruit lopen.

De leden van de PVV-fractie vragen of er middelen worden ingezet voor deskundigheidsbevordering voor bladen specifiek gericht op etnische en culturele minderheden en zo ja, welke middelen. De leden vragen of voor deze regeling ook bladen die in een andere taal dan de Nederlandse worden uitgegeven in aanmerking komen.

De subsidieregeling voor minderhedenbladen werd in 2002 in het leven geroepen, omdat het fonds knelpunten constateerde in de informatievoorziening van en voor minderheden. De regeling was bedoeld voor bladen die in Nederland worden uitgegeven en bestemd zijn voor het publiek in Nederland. In beginsel konden ook anderstalige bladen een beroep op deze regeling doen; het merendeel van de gesteunde bladen verscheen/verschijnt in het nederlands. De projecten waren onder andere bedoeld om deskundigheid op het terrein van exploitatie te bevorderen. De regeling werd in 2008 geëvalueerd en aangepast: de toewijzingscriteria werden aangescherpt en steun werd in principe in de vorm van een krediet verleend. In de periode 2006–2010 zijn 35 aanvragen behandeld en hebben zeven bladen steun ontvangen; in totaal bijna € 1,3 miljoen. In 2011 is de regeling beëindigd.

De leden van de CDA-fractie constateren dat in het evaluatieonderzoek geen sluitende conclusies kunnen worden gegeven over de doeltreffendheid van het fonds, aangezien er geen effectanalyse uitgevoerd is van de afzonderlijke regelingen. De leden vragen waarom de evaluatie van de diverse regelingen van het fonds pas in 2012 is voorzien, en waarom deze niet direct mee is genomen in deze evaluatie.

Deze evaluatie vond plaats op grond van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en had betrekking op de periode 2006–2010. Het ging om een evaluatie van het functioneren van het fonds zelf en niet om een evaluatie/effectmeting van de diverse subsidieregelingen. Bovendien zijn twee belangrijke subsidieregelingen – de Innovatieregeling en de Regeling voor Jonge Journalisten – pas in 2010 van start gegaan, dus buiten de te onderzoeken periode. Op die gronden is besloten om in de loop van 2012 een evaluatie van deze twee regelingen te doen plaats vinden.

Bijlage: Brief Stimuleringsfonds met reactie op evaluatie

De leden van de SP-fractie constateren dat het doen van onderzoek naar het functioneren van de pers een van de taken van het Stimuleringsfonds is. De leden vragen wat de mogelijkheden en/of middelen zijn wanneer er op dat functioneren iets valt aan te merken.

Mochten er klachten zijn over journalistieke publicaties en/of gedragingen, dan heeft de klager twee mogelijkheden: zijn klacht voorleggen aan de Raad voor de Journalistiek of aan de rechter. De meeste klagers geven de voorkeur aan de eerste mogelijkheid.

De leden van de SP-fractie vragen hoe de stijging in behandelde aanvragen te verklaren is? Hetzelfde vragen de leden en aanzien van de grote verschillen per jaar aan toegewezen aanvragen. Het percentage toegewezen aanvragen lijkt kleiner te worden, kan dit worden toegelicht?

Het aantal aanvragen is in 2010 spectaculair gestegen: van 73 in 2009 naar 191, bijna een verdrievoudiging dus. Dat heeft direct te maken met inwerkingtreding van de Innovatieregeling, waarop vanuit media en journalistiek massaal een beroep op gedaan is. Vanwege het beperkte budget moesten veel projecten afgewezen worden; dat verklaart de toename van het aantal afwijzingen in 2010.

Als één van de criteria voor subsidieverlening wordt de eis gesteld dat de betreffende uitgave minimaal maandelijks verschijnt. De leden vragen of dit niet te beperkend is, aangezien er ook kwartaalbladen kunnen zijn die aan alle overige criteria voldoen en daarmee van groot belang worden geacht. Juist met een lage verschijningsfrequentie speelt subsidie een grotere rol in het geheel van inkomsten. Kan de minister dit criterium toelichten, zo vragen de leden.

Het fonds is gericht op stimulering van een goede nieuwsvoorziening, een goede journalistieke infrastructuur. Om actuele journalistiek te kunnen bedrijven is geoordeeld dat een maandelijkse verschijningsfrequentie de ondergrens moet vormen. Ik zal niet ontkennen dat ook kwartaalbladen een bijdrage kunnen leveren aan opinievorming, maar dat komt mijns inziens te weinig tegemoet aan het vereiste dat het moet gaan om actuele journalistiek.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Ham, B. van der (D66), Bochove, B.J. van (CDA), voorzitter, Miltenburg, A. van (VVD), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Bosma, M. (PVV), Dijk, J.J. van (SP), Dibi, T. (GL), Wolbert, A.G. (PvdA), ondervoorzitter, Biskop, J.J.G.M. (CDA), Smits, M. (SP), Elias, T.M.Ch. (VVD), Beertema, H.J. (PVV), Dijkstra, P.A. (D66), Jadnanansing, T.M. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Dijkgraaf, E. (SGP), Çelik, M. (PvdA), Lucas, A.W. (VVD), Klaveren, J.J. van (PVV), Klaver, J.F. (GL), Liefde, B.C. de (VVD), Werf, M.C.I. van der (CDA) en Hazekamp, A.A.H. (PvdD).

Plv. leden: Koşer Kaya, F. (D66), Ferrier, K.G. (CDA), Burg, B.I. van der (VVD), Schouten, C.J. (CU), Dille, W.R. (PVV), Kooiman, C.J.E. (SP), Peters, M. (GL), Dam, M.H.P. van (PvdA), Haverkamp, M.C. (CDA), Wit, J.M.A.M. de (SP), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Mos, R. de (PVV), Pechtold, A. (D66), Dijsselbloem, J.R.V.A. (PvdA), Klijnsma, J. (PvdA), Staaij, C.G. van der (SGP), Hamer, M.I. (PvdA), Harbers, M.G.J. (VVD), Gerbrands, K. (PVV), Sap, J.C.M. (GL), Berckmoes-Duindam, Y. (VVD), Rouwe, S. de (CDA) en Ouwehand, E. (PvdD).

X Noot
2

Kamerstuk 31 777, nr. 15.

X Noot
3

Brief van 30 september 2009, TK 2009–2010, 31 777, nr. 18, p. 6–7.

X Noot
4

Tweede Kamer, 2011–2012, 32 827, nr. 28.

X Noot
5

Brief van 26 juni 2009, Tweede Kamer, 2008–2009, 31 777, nr. 15.

X Noot
6

Brief van 30 september 2009, Tweede Kamer, 2009–2010, 31 777, nr. 18, p. 6–7.

X Noot
7

Niet overgenomen is het advies om een internetheffing in te voeren en om fiscale voorzieningen te treffen ter sanering van de grafische tak en de distributie van de bedrijfstak. Hetzelfde geldt voor het advies een discussie te starten over het aantal voorlichters en communicatiefunctionarissen. Zie de brief van mijn voorganger van 30 september 2009, Tweede Kamer, 2009–2010, 31 777, nr. 18.

X Noot
8

Brief van 6 december 2011.

X Noot
9

Idem.

X Noot
10

Tweede Kamer, 2011–2012, 33 000 VIII, nr. 59. Het kabinet houdt bij het Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties de index voor 2012 in en verlaagt de bijdrage aan dit fonds vanaf 2015 met € 1,6 miljoen. Het kader voor het Stimuleringsfonds voor de Pers bedraagt tot 2015 € 2,3 miljoen. Vanaf 2015 legt het kabinet een solidariteitskorting op van 5%, waardoor het kader vanaf 2015 € 2,2 miljoen bedraagt.

X Noot
11

Die permanente steuninstrumenten zijn: steun aan afzonderlijke persorganen; steun aan gezamenlijke projecten van persorganen; organisatieonderzoek gericht op structurele verbetering van de exploitatie van een persorgaan, onderzoek ten behoeve van de persbedrijfstak als geheel.

X Noot
12

Het fonds maakt zoveel mogelijk informatie over projecten bekend via www.persinnovatie.nl

X Noot
13

Naast www.persinnovatie.nl is ook www.personderzoek.nl in ontwikkeling.

X Noot
14

Artikel 2 146 Mediawet 2008. Daarnaast bevat de Mediawet de mogelijkheid om bij ministeriële regeling te bepalen dat een bepaald percentage (dat niet hoger mag zijn dan 4%) van de inkomsten uit reclame- en telewinkelboodschappen van onderscheidenlijk de landelijke, reguionale en lokale publieke mediadiensten en de commerciële media-instellingen jaarlijks wordt uitgekeerd ten behoeve van het Stimuleringsfonds voor de Pers (artikel 8.8 Mediawet 2008); hiervan is tot dusverre geen gebruik gemaakt.

X Noot
15

Artikel 8.3, eerste lid, Mediawet 2008.

Naar boven