Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 oktober 2019
Hierbij bied ik mede namens de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
uw Kamer het onderzoek «Inzicht in (non-)bereik onder kinderen van inburgeringsplichtigen
in de voorschoolse educatie aan1. Met de motie van de leden Becker en Heerma (Kamerstuk 32 824, nr. 250) verzocht u mij te onderzoeken of en hoe in het nieuwe inburgeringsstelsel voor inburgeraars
de verplichting zou kunnen worden opgenomen dat zij hun kinderen naar de voorschoolse
educatie (VE) laten gaan (in verband met het voorkomen van een taalachterstand). Met
deze brief kom ik tegemoet aan uw motie.
Het onderzoek concludeert dat een verplichting een brug te ver is omdat gemeenten
melden dat de meeste kinderen van inburgeraars al gebruik maken van VE en/of dagopvang,
en dat helemaal niet deelnemen aan een vorm van opvang volgens respondenten zeldzaam
is, met name bij statushouders.
Het onderzoek biedt aanknopingspunten voor verbetering in de uitvoering bij gemeenten.
Het onderzoek laat zien dat er soms nog wel praktische belemmeringen voor inburgeraars
zijn om hun kinderen deel te laten nemen aan VE (wat ook reden is om gebruik te maken
van reguliere dagopvang in plaats van VE). Zo wordt genoemd dat openingstijden VE
niet altijd aansluiten op de tijden van de inburgeringscursus, dat er grote afstanden
kunnen zijn tot een VE-locatie, en dat met name laagopgeleide en analfabete inburgeraars
het ingewikkeld vinden om kinderopvangtoeslag aan te vragen.
Daarnaast sluit een verplichting niet goed aan bij de regierol die gemeenten straks
hebben in het nieuwe inburgeringsstelsel. Ik voorzie een stimulerende en agenderende
rol van SZW en OCW richting de gemeenten, om zo te zorgen dat nóg meer peuters van
inburgeraars op de VE terechtkomen. Met de brede intake en de inkoop bij taalscholen
hebben gemeenten straks sleutels in handen om de toeleiding van kinderen van inburgeraars
naar de VE verder te verbeteren. Bijvoorbeeld door een sturende rol op te nemen om
zo te garanderen dat er VE-plaatsen beschikbaar zijn op voor inburgeraars bereikbare
locaties, met beter aansluitende tijden op de inburgering van de ouder (in combinatie
met de reguliere dagopvang).
Tegen deze achtergrond en op basis van het onderzoek concludeer ik dat een verplichting
voor inburgeraars om hun kinderen deel te laten nemen aan VE niet nodig is.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees