Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 december 2016
Deze brief is een reactie op het verzoek van het lid Buma, zoals gedaan in het ordedebat
van 14 december 2016 (Handelingen II 2016/17, nr. 35, item 7) naar aanleiding van de berichtgeving dat de Diyanet vertegenwoordiger in Nederland
informatie over mogelijke Gülenisten in Nederland verzamelde en waarin hij het CDA
als een bolwerk van Gülenisten bestempelde. Dit nieuws heeft begrijpelijkerwijs tot
de nodige commotie geleid.
Het kabinet is in eerdere communicatie met de Kamer zeer helder geweest dat er geen
sprake kan zijn van inmenging door de Turkse autoriteiten in de Turkse gemeenschap
in Nederland, noch van export van de spanningen vanuit Turkije naar Nederland. Nederland spreekt Turkije hier consequent op aan.
Dit is ook geschied naar aanleiding van de berichten in de Nederlandse media vorige
week over rapportages vanuit de Turkse diplomatieke en consulaire vertegenwoordiging
in Nederland aan Ankara over vermeende banden van Nederlandse burgers en organisaties
met de Gülen-beweging. Op 14 december 2016 is de Tijdelijk Zaakgelastigde van de Turkse regering ontboden
op het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
In dit gesprek is aan de Turkse Tijdelijk Zaakgelastigde duidelijk gemaakt dat het
kabinet constateert dat er in dit geval grenzen zijn overschreden. Het doorgeven van
informatie aan de Turkse autoriteiten over Nederlandse personen en organisaties die
onder controle van de Gülen-beweging zouden staan is wat het kabinet betreft een vorm van ongewenste en niet acceptabele
inmenging in het leven van Nederlandse burgers door een diplomatieke vertegenwoordiger.
Daarnaast zijn de uitspraken in de media van de waarnemend attaché Religieuze Zaken,
de heer Yusuf Acar, over een Nederlandse politieke partij, het CDA, volstrekt niet
aanvaardbaar. De regering heeft dan ook in dit gesprek beide zaken scherp afgekeurd.
In vervolg op dit gesprek is in goed onderling overleg door de Turkse autoriteiten
besloten de heer Acar terug te trekken uit Nederland. Op 20 december heeft de Turkse
ambassade de heer Acar officieel afgemeld bij het Nederlandse Ministerie van Buitenlande
Zaken. De heer Acar is inmiddels teruggekeerd naar Turkije.
Op 15 december vond eveneens een hoogambtelijk gesprek plaats op het Ministerie van
SZW met het bestuur van de Islamitische Stichting Nederland (ISN/Diyanet Nederland).
Hierbij was ook de heer Acar aanwezig vanwege zijn positie als voorzitter in het bestuur
van ISN.
In dit gesprek is ISN door SZW om opheldering gevraagd en is door SZW benadrukt dat
het kabinet bovenstaande gang van zaken afkeurt.
Daarnaast is ook gesproken over de samenstelling van het bestuur van ISN. De huidige
structuur van ISN met aan het hoofd van het bestuur een diplomatiek vertegenwoordiger
die daardoor een «dubbele pet» draagt, belemmert het uitoefenen van de religieuze
doelstellingen van ISN. Dit wekt op zijn minst de schijn van een ongewenste vermenging
van politiek en religie. SZW heeft erop aangedrongen dat het bestuur van ISN hierop
reageert en volkomen duidelijk maakt hoe voorkomen zal worden dat de vermenging van
rollen in de toekomst tot dit soort situaties leidt.
ISN heeft op zaterdag 17 december een brief gestuurd naar de fractievoorzitters van
de Tweede Kamer waarin wordt aangegeven dat men betreurt dat deze indruk is ontstaan
en waarin een intern onderzoek naar de aansturing van de stichting wordt aangekondigd.
Het kabinet verwelkomt dit onderzoek en zal op basis hiervan graag met ISN en de Turkse
autoriteiten bezien hoe na het vertrek van de heer Acar deze vermenging van rollen kan
worden voorkomen. U wordt hierover nader geïnformeerd in de brief die u in februari
zal toegaan over de uitvoering van de moties en toezeggingen over de Turkse diasporapolitiek
en de Turkse spanningen in Nederland (zie ook Kamerstuk 32 824, nr. 175).
De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher