32 820 Nieuwe visie cultuurbeleid

Nr. 58 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 juni 2012

Op 1 maart jl. is tijdens het Algemeen Overleg (Kamerstuk 32 820, nr. 56) over kunstvakonderwijs met uw Kamer gesproken over de inhoudelijke verdieping van het sectorplan Kunstvakonderwijs. De HBO-raad heeft mij deze op 25 mei jl. aangeboden1. Met deze brief informeer ik u over mijn reactie daarop.

De inhoudelijke verdieping (verder te noemen: Houtskoolschets) markeert een belangrijke fase in het proces dat de kunstvakhogescholen en het ministerie van OCW enkele jaren geleden samen zijn ingegaan, ingegeven door de behoefte aan een toekomstbestendig, scherp geprofileerd kunstvakonderwijs in Nederland. Dat proces begon min of meer met het verzoek van mijn voorganger aan de HBO-raad om een sectorplan op te stellen om de positie van het kunstvakonderwijs voor de komende 10–15 jaren te borgen en te versterken2. Achtergrond daarvan was de analyse dat het kunstvakonderwijs bij een aantal studierichtingen onvoldoende aansloot op de arbeidsmarkt en dat, mede op advies van de Raad voor Cultuur, een kwaliteitsverbetering in combinatie met een gereguleerde daling in de instroom van opleidingen als autonome beeldende kunst en muziek nodig was.

Het algemene beeld daarbij was en blijft evenwel dat het kunstvakonderwijs van hoge kwaliteit is en binnen het Nederlandse hoger onderwijs een bijzondere positie inneemt. Dit is bevestigd in analyses van de afgelopen jaren door de NVAO3 en de Commissie Dijkgraaf4. Laatstgenoemde commissie heeft geconstateerd dat het kunstvakonderwijs jonge mensen opleidt voor een sector en voor beroepen die wereldwijd in omwenteling zijn: «Het is werken en kiezen op duizend podia in plaats van de beoefening van één vak»5. Daarbij zijn «multidisciplinariteit en competenties tot samenwerken, combineren, leiden en innoveren cruciaal geworden voor het kunstenaarschap»6. Met het oog op de toekomst en de zeer dynamische en complexe omgeving waarin de kunstenaar werkt, was de commissie van oordeel dat de profilering van het kunstvakonderwijs scherper kon.

De kunstvakopleidingen zijn onderdeel van de dynamiek in de kunsten wereldwijd, waarin excellentie en internationale onderscheiding de norm zijn. Het kunstvakonderwijs moet daarom vooroplopen in de verbinding met de beroepspraktijk en het praktijkgericht onderzoek, in de selectie van toptalent en in het kiezen van duidelijke profielen. Anders, zo benadrukte de Commissie Dijkgraaf, zet middelmatigheid de toon; want als eenieder pretendeert alles te kunnen doen, zal niemand daadwerkelijk iets realiseren.

Ook de NVAO zag verbeterpunten voor de kunstvakopleidingen, met name op het gebied van de voorbereiding op het «ondernemerschap» en de structurele betrokkenheid van de alumni en van het beroepenveld.

Het sectorplan «Focus op Toptalent», dat de HBO-raad vorig jaar heeft uitgebracht, is vooraf gegaan door het rapport van de eerder genoemde commissie Dijkgraaf, waarin een lange termijn visie werd neergezet en dat nader werd geoperationaliseerd in gesprekken onder leiding van het Regieorgaan Kunstvakonderwijs (commissie Brinkman). Het zet een koers uit in de goede richting. Met de daarin verwoorde (en soms ook pijnlijke) keuzes gaven de kunstvakhogescholen gehoor aan de geluiden in de samenleving en in de cultuursector. Zo bevatte het plan het voornemen om de instroom in de opleidingen beeldende kunst en muziek te reduceren en om te investeren in de kwaliteit van het onderwijs (onder meer versterken van bacheloronderwijs en de voortrajecten).

Tegelijkertijd moest worden vastgesteld dat er nog te weinig sprake was van duidelijke profielkeuzes; een inhoudelijke verdiepingsslag was nodig. Ook moest er meer aandacht komen voor prioriteiten zoals cultureel ondernemerschap en de aansluiting bij de plannen voor de topsector Creatieve Industrie. Met de HBO-raad heb ik dan ook afgesproken dat de verdieping van het sectorplan:

  • 1. voorstellen zou bevatten voor verdere samenwerking en krachtenbundeling tussen de hogescholen;

  • 2. gebaseerd was op een analyse per discipline die ingaat op de vraag waar het opleidingenaanbod te weinig kritische massa heeft; hierbij zal in ieder geval scherp worden gekeken naar de relatief kleine masteropleidingen en de instrumentgroepen bij de bacheloropleiding muziek;

  • 3. voorstellen zou bevatten voor landelijke zwaartepunten in het praktijkgericht onderzoek en het masteraanbod;

  • 4. kon rekenen op draagvlak binnen het werkveld en de beroepsorganisaties;

  • 5. aansloot op de ambities van het kabinet op het gebied van ondernemerschap en de plannen voor de topsector Creatieve Industrie, zoals opgenomen in de Bedrijfslevenbrief (d.d. 13 september 2011) en

  • 6. een tijdpad zou bevatten voor de komende vier jaren7.

Deze profielkeuzes zijn neergelegd in de bijgevoegde houtskoolschets.

Waardering Houtskoolschets

Ik constateer dat in dit gezamenlijke proces van kwaliteitsverbetering en profilering vaart komt. De voorgenomen reducties (in absolute zin: 1 383 studenten), verregaande samenwerking (onder meer door Codarts – Hogeschool der Kunsten Den Haag en de vier hogescholen in het zuiden van Nederland), de concentratie van negen conservatoria in vijf kerngebieden (o.a. door het overdragen van instrumentgroepen en het concentreren van opleidingen op één locatie) en het afbouwen van opleidingen getuigen ervan dat de hogescholen ingrijpende keuzes niet uit de weg gaan en werk maken van focus en krachtenbundeling. Weliswaar had de Houtskoolschets op bepaalde thema’s, zoals afstemming met het beroepenveld maar ook ondernemerschap, concreter kunnen zijn, maar de uitwerking van het sectorplan in de voorstellen van de hogescholen voor de prestatieafspraken lijkt er vooralsnog op te duiden, dat deze thema’s door de hogescholen afdoende worden opgepakt.

Geconcludeerd kan worden, dat er een beweging is ingezet, die het verdient door de overheid gestimuleerd te worden. De komende jaren zal die beweging realiteit moeten worden. Papieren plannen moeten waargemaakt worden. Prestatieafspraken tussen de hogescholen en OCW zullen dit bevorderen.

Op basis van het totaal van het sectorplan, het plan van aanpak en de Houtskoolschets ben ik van mening dat er sprake is van voldoende basis voor het maken van prestatieafspraken met de kunstvakinstellingen en (her)investering van middelen in de kwaliteit van het onderwijs.

Financieel kader

Naar aanleiding van het sectorplan zijn met de HBO-raad afspraken gemaakt over de eventuele herinvestering van de middelen, die als gevolg van een reductie van het aantal inschrijvingen in de overeengekomen opleidingen worden vrijgespeeld binnen de betreffende hogescholen. Ik heb daarbij aangegeven bereid te zijn deze geheel of gedeeltelijk te behouden voor het kunstvakonderwijs, maar dat dit afhankelijk is van de kwaliteit van de inhoudelijke verdiepingsslag en de totstandkoming van de prestatieafspraken. Nu de inhoudelijke verdieping van voldoende kwaliteit is gebleken, ben ik voornemens in de loop der jaren vrijgespeelde middelen geheel te behouden voor het kunstvakonderwijs, uiteraard onder de nadrukkelijke voorwaarde dat de prestatieafspraken met de kunstvakhogescholen tot stand komen.

Dit betekent dat de hogescholen worden gecompenseerd voor het reduceren van het aantal inschrijvingen in de bacheloropleidingen tot en met studiejaar 2015/2016 zoals in de Houtskoolschets is opgenomen zodat deze middelen in het onderwijs kunnen worden geherinvesteerd. Met andere woorden: een hogeschool die instroom reduceert, wordt gecompenseerd (een hogeschool, die niet reduceert, wordt uiteraard niet gecompenseerd).

De instelling behoudt de middelen in verband met de reductie van inschrijvingen onder de volgende voorwaarden:

  • 1. Er komt een prestatieafspraak tussen de instelling en mij tot stand.

  • 2. De overeengekomen reductie van het aantal inschrijvingen in de bachelorfase zoals in de Houtskoolschets is opgenomen wordt volledig gerealiseerd per studiejaar 2015/2016.

  • 3. De vrijgespeelde middelen uit de reductie van het aantal inschrijvingen worden ingezet voor kwaliteitsverbetering van het kunstvakonderwijs. In concreto gaat het daarbij met name om:

    • Het versterken van de toeleidende voortrajecten.

    • Versterken kwaliteit van de bacheloropleidingen:

      • landelijke reductie instroom studenten;

      • bijdrage ondernemerschap in de opleidingen;

      • bundeling en samenwerking opleidingen.

    • Versterking van de top:

      • uitbouw van het masteropleidingenaanbod;

      • versterking van de samenhang in het praktijkgericht onderzoek.

  • 4. De reducties en de kwalitatieve maatregelen moeten binnen vier jaar worden gerealiseerd.

In juni 2016 worden de resultaten geëvalueerd. De instellingen maken jaarlijks een voortgangsrapportage en er komt een externe monitor. Wat betreft de voortgangsrapportages wil ik ook kunnen volgen wat de gesprekken op landelijk niveau met het werkveld per discipline hebben opgeleverd en welke afspraken zijn gemaakt. Ook zal ik zelf bij het werkveld mijn oor te luisteren leggen, in ieder geval via de Federatie Cultuur.

De eerstgenoemde voorwaarde is het uitgangspunt; als er geen prestatieafspraak met de hogeschool tot stand komt, vindt er voor die instelling geen financiële verevening plaats. Het al dan niet hebben voldaan aan de andere voorwaarden wordt in 2016 geëvalueerd aan de hand van de voortgangsrapportages van de hogescholen en de externe monitor. Op grond daarvan zal de Minister besluiten over continuering van de middelen.

Prestatieafspraken

De concrete uitwerking van het sectorplan binnen de instellingen heeft zijn neerslag gevonden in de voorstellen voor de prestatieafspraken. Het sectorplan en de daaraan gerelateerde documenten geef ik mee aan de reviewcommissie en deze zal kaderstellend zijn voor de beoordeling van de voorstellen voor de prestatieafspraken. Het budget in verband met de prestatieafspraken staat in technische zin los van de middelen in verband met de compensatie voor het reduceren van het aantal inschrijvingen.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, H. Zijlstra


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

X Noot
2

Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 28 989, nr. 96.

X Noot
3

NVAO, Analyse visitatierapporten Kunstvakopleidingen, mei 2010, p.11.

X Noot
4

Advies van de commissie-Dijkgraaf voor een sectorplan kunstonderwijs, Onderscheiden, verbinden, vernieuwen, mei 2010, p.7 ev.

X Noot
5

Advies van de commissie-Dijkgraaf voor een sectorplan kunstonderwijs, Onderscheiden, verbinden, vernieuwen, mei 2010, p.20.

X Noot
6

Advies van de commissie-Dijkgraaf voor een sectorplan kunstonderwijs, Onderscheiden, verbinden, vernieuwen, mei 2010, p.21.

X Noot
7

Tweede Kamer, Vergaderjaar 2011–2012, 32 820, nr. 48.

Naar boven