32 820 Nieuwe visie cultuurbeleid

Nr. 31 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 23 juni 2011

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 10 juni 2011 inzake de Nieuwe visie cultuurbeleid (Kamerstuk 32 820, nr. 1).

De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 22 juni 2011. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van Bochove

Adjunct-griffier van de commissie,

Arends

1

Kan er een overzicht worden gegeven van het percentage eigen inkomsten per rijkssubsidieontvangende cultuurinstelling op 1 januari 2011?

Bijgevoegd vindt u een overzicht van eigen inkomsten over het jaar 2010. Inclusief de eigen inkomstenpercentages.2 Dat zijn alle eigen inkomsten gedeeld door de structurele overheidssubsidies (OCW, provincie, gemeente). Het betreft de gegevens van de cultuurproducerende instellingen in de huidige basisinfrastructuur (BIS). Het gaat om 141 instellingen. Zij zijn gegroepeerd naar de categorieën van de huidige BIS. Het overzicht biedt ook het antwoord op de vragen 76, 77, 82 en 130.

De cijfers zijn afkomstig uit de jaarrekeningen van de instellingen. De cijfers zijn onder voorbehoud omdat de jaarrekeningen nog gecontroleerd worden door het ministerie. Het ministerie checkt aan de hand van het handboek verantwoording cultuurinstellingen of bijdragen uit publieke middelen niet onterecht als eigen inkomsten zijn geboekt. Daarnaast wordt gecontroleerd of een juist onderscheid is gemaakt tussen structurele en incidentele subsidies. De eigen inkomstenpercentages kunnen dus nog wijzigen.

De eigen inkomstenpercentages van de orkesten, de operagezelschappen, het Nationale Ballet en het Nederlands Dans Theater (NDT) wijzigen sowieso nog. Dit komt omdat de begeleidingstaak (van de orkesten voor de opera, het ballet en het NDT) nog niet is verwerkt in het overzicht. De eigen inkomstenpercentages voor de orkesten zullen iets hoger uitvallen. Die van de opera, het Nationale Ballet en het NDT iets lager.

2

Hoeveel mensen werken er bij culturele instellingen die in 2011 een subsidie via het rijk of een fonds kregen?

Er is onlangs ten behoeve van de publicatie Cultuur in Beeld een quick scan uitgevoerd bij instellingen in de BIS over hun personele omvang. Daarbij is niet door alle instellingen een helder onderscheid gemaakt tussen voltijdbanen en werkzame personen. Ook is niet altijd expliciet aangegeven of het vast personeel betreft dan wel bijvoorbeeld (tijdelijke) inhuur. Daarnaast geldt voor een aantal type instellingen (denk aan festivals) dat op piekmomenten de bezetting aanmerkelijk hoger is dan daarbuiten. Het is niet in alle gevallen duidelijk, of, en zo ja hoe, dat is verwerkt.

Verder zijn gegevens over werkgelegenheid opgevraagd bij de Fondsen (FCP en FPK). Cijfers over de rechtstreeks door de Fondsen (zijnde geen projectsubsidies) gesubsidieerde instellingen zijn voor de vierjarig gesubsidieerde instellingen beschikbaar (omgeven met dezelfde voorbehouden als hiervoor vermeld). Daar waar geen instellingsgegevens voorhanden waren is (bij)geschat met behulp van de loonkostenpost en de gemiddelde personele last van de andere instellingen.

Kortom, de onderstaande cijfers geven een redelijk accuraat beeld, maar zijn wel met onzekerheden omgeven. Het aantal werkzame personen in de BIS in voltijdbanen komt op basis van deze opgave op ongeveer 6 500 uit. De werkgelegenheid bij de door de Fondsen gesubsidieerde instellingen wordt geraamd op circa 10 000 voltijdbanen. In totaal dus circa 16 500 voltijdbanen. Let wel, de Rijksoverheid is niet de enige financier van deze instellingen. Ook provincies en – vooral – gemeenten dragen bij.

Ik kan geen exacte uitspraken doen over het aantal mensen werkzaam bij cultuurinstellingen gesubsidieerd door het Rijk of een fonds (er zijn geen goede werkgelegenheidscijfers voorhanden). Gezien de omzet van deze instellingen wordt de werkgelegenheid geschat op circa 16 500 voltijdsequivalenten of fte’s. Gemiddelde telt 1 werkzame persoon in deze sector voor 0.70. In personen is 16 500 fte’s dan gelijk aan circa 23 570 personen.

3

Wat zijn de mogelijkheden om het totaal aan bezuinigingen meer gespreid ingang te laten vinden, opdat instellingen meer tijd hebben om zich op de bezuinigingen voor te bereiden? Welke modellen voor fasering zijn er door u overwogen?

De Raad voor Cultuur stelt voor om de bezuinigingen op te laten lopen in een ritme dat lijkt op het ritme in het Regeerakkoord. Maar zo’n aanpak past niet in de vierjarige systematiek en leidt tot verhoging van de administratieve lasten. Er zullen elk jaar tussentijdse besluiten moeten worden genomen over verhoging of verlaging van budgetten van instellingen. Dat geeft extra onzekerheid voor instellingen. Bovendien is er dan geen reservering voor frictiekosten.

Ik heb in eerste instantie één tussenjaar in 2013 overwogen. Dat stuitte op verzet van medeoverheden en instellingen. Bovendien was er in die aanpak beperkte mogelijkheid om frictiekosten te reserveren. Om die redenen is net de Kamer afgesproken het oorspronkelijke ritme van de subsidieperiode 2013–2016 te volgen. Ik heb hier in mijn junibrief aan vastgehouden.

4

Kunnen alle tabellen in de nota worden uitgebreid met een extra kolom waarin staat hoeveel er nu beschikbaar is?

 

Budget BIS 20111

Budget na generieke korting 5%

Budget BIS 2013

Kortingspercentage na generieke korting 5%

TOTAAL BIS

566 670

538 337

438 220

19%

         

Totaal podiumkunsten

238 680

226 746

156 920

31%

Orkesten2

44 300

42 085

30 600

27%

Begeleidingsorkesten

20 860

19 817

13 500

32%

Operagezelschappen

35 280

33 516

27 540

18%

Theatergezelschappen

20 130

19 124

16 250

15%

Jeugdtheatergezelschappen

6 110

5 805

4 000

31%

Dansgezelschappen

22 350

21 233

16 250

23%

Festival podiumkunsten

5 270

5 007

2 990

40%

Fonds

61 140

58 083

45 790

21%

Productiehuizen

11 670

11 087

0

100%

Postacademische instellingen

1 070

1 017

0

100%

Jeugddansgezelschappen

1 400

1 330

0

100%

Sectorinstituten

9 100

8 645

0

100%

         

Totaal erfgoed

153 880

149 000

147 660

1%

Musea2

145 320

140 868

142 000

– 1%

Musea zonder toevoegingen

145 320

138 338

132 000

5%

waarvan huisvesting

56 270

56 270

56 270

0%

Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie

5 680

5 396

5 090

6%

Stichting DEN

670

637

570

10%

Sectorinstituut

2 210

2 100

0

100%

         

Totaal beeldende kunst

57 850

54 958

30 560

44%

Presentatie instellingen

3 710

3 525

2 400

32%

Ontwikkeling bewezen talent (postacademische inst.)

9 260

8 797

2 500

72%

Fonds

41 280

39 216

25 660

35%

Ontwikkelinstellingen

3 500

3 325

0

100%

Festival

100

95

0

100%

         

Totaal film

48 650

46 218

37 950

18%

Filmfestivals

3 690

3 506

2 420

31%

Ondersteunende instelling film

7 040

6 688

6 680

0%

Fonds

35 610

33 830

28 850

15%

Postacademische instellingen

2 310

2 195

0

100%

         

Totaal letteren

15 840

15 048

12 870

14%

Ondersteunende instellingen

3 530

3 354

3 060

9%

Fonds

10 310

9 795

9 810

0%

Ontwikkelinstellingen

1 090

1 036

0

100%

Festivals

910

865

0

100%

         

Totaal architectuur, vormgeving en nieuwe media

17 280

16 416

19 210

– 17%

Sectorinstituten

8 680

8 246

7 810

5%

Fonds3

2 220

2 109

11 400

– 441%

Festival

810

770

0

100%

Postacademische instellingen

1 150

1 093

0

100%

Ontwikkelinstellingen

4 420

4 199

0

100%

         

Totaal cultuureducatie en amateurkunst4

25 200

23 940

17 020

29%

Ondersteunende instelling2

7 690

7 306

4 760

35%

Ondersteunende instelling zonder toevoeging

7 690

7 306

3 860

47%

Fonds

17 510

16 635

12 260

26%

         

Totaal bibliotheken

6 720

6 384

14 440

– 126%

Ondersteunende instelling2

(incl. budget voor leesgehandicapten en varenden)

6 720

6 384

14 440

– 126%

Ondersteunende instelling zonder toevoeging

6 720

6 384

3 440

46%

         

Totaal bovensectoraal

2 570

2 442

1 590

35%

Ondersteunende instelling onderzoek en statistiek

1 000

950

710

25%

Ondersteunende inst. internationaal cultuurbeleid5

650

618

880

– 43%

Culturele diversiteit

670

637

0

100%

Ondersteunende instelling debat

250

238

0

100%

X Noot
1

Budget BIS 2011 is exclusief arbeidsvoorwaardenmiddelen

X Noot
2

Er zijn programmamiddelen en middelen van niet-BIS instellingen overgeheveld naar de BIS (budget 2013):

– aan het financiële kader voor musea is het budget van het huidige Nederlands Centrum voor Volkscultuur (€ 0,48 miljoen) toegevoegd voor het Nederlands Openlucht Museum t.b.v. samenwerking op het gebied van volkscultuur. Ook is aan dit kader € 2 miljoen toegevoegd voor het NOM voor de digitale presentatie van de Nederlandse geschiedenis en voor de materiële presentatie van de Canon van de Nederlandse geschiedenis. Eerder gereserveerde middelen voor het Glasmuseum en Amstel 218 van € 0,54 miljoen worden ook aan het financiële kader voor musea toegevoegd.

– ten behoeve van vervangingsinvesteringen voor onder meer het Scheepvaartmuseum en het Rijksmuseum) is € 7 miljoen aan het financiële kader voor musea toegevoegd.

– tot het financiële kader voor musea worden ook de middelen voor de musea voor journalistiek en literair erfgoed en het Fotomuseum gerekend.

– het budget voor het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (ruim € 5 miljoen) is aan het museale kader onttrokken.

– Eerder gereserveerde middelen voor de Nieuwe Kerk en NINSEE van € 1,2 miljoen worden ongeoormerkt overgeheveld naar het Mondriaan Fonds.

– het subsidieplafond voor de bibliotheeksector is verhoogd met circa € 11 miljoen door toevoeging van de bestaande programmamiddelen voor leesgehandicapten en varenden.

– aan het financiële kader voor cultuureducatie en amateurkunst wordt € 0,9 miljoen toegevoegd voor het kennisinstituut Educatie en Participatie. De middelen waren eerder beschikbaar voor programma’s voor interne cultuurcoordinatoren, pabo’s, lerarenopleidingen en brede scholen.

– Aan het financiële kader voor orkesten is € 1,5 miljoen toegevoegd voor het KCO uit programmamiddelen t.b.v. internationale excellentie.

– Het museum voor journalistiek erfgoed is opgenomen onder artikel 15 van de begroting (media).

X Noot
3

Het fonds creatieve industrie wordt opgebouwd uit verschillende budgetten die worden overgeheveld vanuit andere BIS-instellingen: o.a. middelen bouwkunst en vormgeving BKVB en Mondriaan Stichting, middelen nieuwe media-instellingen, middelen ontwikkelinstellingen architectuur en vormgeving.

X Noot
4

Het betreft hier alleen de middelen voor de BIS. Daarnaast zijn er programmamiddelen, zoals de middelen in het PO en de middelen voor matching. Deze worden gecontinueerd.

X Noot
5

De activiteiten van SICA, Transartists en Mediadesk en een enkele taak van Erfgoed Nederland worden gebundeld.

5

Hoeveel geeft het rijk per hoofd van de bevolking uit aan kunst en cultuur in vergelijking met andere Europese landen?

Er zijn geen eenduidige, vergelijkbare gegevens beschikbaar over de uitgaven van het rijk aan cultuur per hoofd van andere Europese landen. De rol van het rijk als financier verschilt sterk per land. In veel landen geven gemeenten en provincies meer uit aan cultuur dan het rijk. In Nederland is 2/3e van het publieke geld van cultuur afkomstig van gemeenten. De uitgaven van het rijk zegt dus niet alles over publieke uitgaven aan cultuur. Dit geldt ook voor Duitsland, waar de deelstaten over cultuur gaan. In het centralistische Frankrijk is dit anders. Ook de geldende definitie van cultuur verschilt sterk per land, bijvoorbeeld of bibliotheken en media wel of niet zijn meegenomen.

6

Wat is uw reactie op de aanhoudende klachten dat de optelsom van maatregelen die u treft in de richting van de cultuursector elkaar tegenwerken? Met name de invoering van het hogere BTW-tarief staat volgens het veld haaks op het kabinetsbeleid om meer eigen inkomsten te genereren. Bent u bereid dit aan te passen?

De afspraken in het regeerakkoord zijn leidend. Niet alle maatregelen treffen alle instellingen, en niet alle maatregelen gaan op hetzelfde moment in. De WWIK geldt voor beginnende kunstenaars. De btw-verhoging geldt voor podia en kunstvoorwerpen. De btw-verhoging gaat per 1 juli 2011 in, de nieuwe basisinfrastructuur in 2013.

7

Als u er voor heeft gekozen om ook op de filmsector te bezuinigen, bent u dan bereid om een aanvullend tax-shelter op te zetten voor de filmindustrie, zodat het eenvoudiger wordt om eigen inkomsten te genereren?

Het kabinet heeft ook kennis genomen van voorstellen om de sector meer vanuit economische overwegingen te ondersteunen. Buiten de cultuurbegroting ziet het kabinet geen ruimte voor aanvullende maatregelen ter stimulering van de filmproductie in Nederland.

8

Als in het geheel op het Theater Instituut Nederland wordt gekort, hoe wordt dan de collectie en internationale expertise opgevangen? Bent u bereid te bezien hoe de internationale tak via de HGIS-gelden kan blijven bestaan en de collectie in stand kan worden gehouden?

Internationalisering blijft van belang, maar het kabinet beschouwt dit in de eerste plaats als een verantwoordelijkheid van instellingen zelf. Zowel grote als kleine podiumkunstinstellingen beschikken immers vaak over een uitstekend internationaal netwerk. Het Fonds Podiumkunsten en Cultuurparticipatie blijft beschikken over een beperkt budget om op programmatische wijze internationalisering in de podiumkunsten te stimuleren.

De collectie van het TIN is geen rijkscollectie. Het kabinet kiest ervoor het beheer en de ontsluiting ervan niet meer te subsidiëren. Tegelijkertijd gaat het kabinet er vanuit dat de opgebouwde collecties, archieven en de mediatheek bij musea of andere culturele instellingen kunnen worden ondergebracht.

9

Als in Limburg een groot deel van de vaste financiering dreigt weg te vallen voor cultuurinstellingen, hoe wilt u er dan voor zorgen dat de culturele infrastructuur in het zuiden van het land behouden blijft?

Voor de gehele inrichting van de basisinfrastructuur gelden gelijke criteria voor gelijke functies. Alle regio’s worden dus gelijk behandeld. Bijvoorbeeld een eigen inkomstennorm van 17,5%, en voor de podiumkunsten (m.u.v. jeugd) 21,5%. Dat geldt voor alle instellingen in alle kernpunten. Voor een aantal functies is geen plaats meer: productiehuizen, postacademische instellingen. Dat is ook voor alle regio’s gelijk. Voor een aantal functies geldt een open inschrijving: dansgezelschappen, jeugdgezelschappen, orkesten, presentatie-instellingen, festivals. Instellingen in Limburg kunnen hiervoor een aanvraag doen. De Raad voor cultuur adviseert op basis van de criteria.

Daarnaast zijn er eisen aan spreiding van activiteiten buiten de standplaats. Zo houden podiumkunstinstellingen in de huidige basisinfrastructuur circa 60% van hun uitvoeringen buiten hun standplaats. Ook de instellingen die door de fondsen worden gefinancierd realiseren veel van hun voorstellingen buiten de standplaats door het gehele land. Dat zal in de toekomstige situatie niet anders zijn. Spreiding zal ook expliciet als criterium in de regelingen van de fondsen worden meegenomen.

10

Als de productiehuizen bijna allemaal dreigen te verdwijnen, moeten studenten dan makkelijk kunnen doorstromen naar de praktijk? Is het niet logisch om in ieder geval de productiehuizen (onder meer qua locatie), gekoppeld aan opleidingen te behouden?

Bij de ontwikkeling van talent heeft het kunstvakonderwijs inderdaad een grote rol. Talentontwikkeling is ook een taak van fondsen en instellingen in de BIS. Een belangrijk aandachtspunt blijft de aansluiting tussen de kunstvakopleidingen en de arbeidsmarkt. Voor de zomer zal de HBO-raad het sectorplan kunstvakonderwijs uitbrengen dat hiervoor met voorstellen komt. Dit najaar kom ik met een beleidsreactie op het sectorplan kunstvakonderwijs. Van de cultuursector verwacht ik een goede samenwerking met het kunstvakonderwijs: beide hebben belang bij de kwaliteit van kunstvakonderwijs.

11

Op welke wijze wordt de functie jeugd in de filmsector opgevangen na de bezuinigingen op Cinekid? Welke instanties vangen deze functie op? Hoe ziet educatie over media eruit als de functie van Cinekid wegvalt?

De ministeriële regeling voor de nieuwe BIS voorziet niet in een functie van een internationaal jeugdfilmfestival. Festivals buiten de BIS kunnen een beroep doen op een festivalregeling bij het Fonds voor de Nederlandse Film.

De verantwoordelijkheid voor de (mede) financiering van jeugdfilms ligt bij het filmfonds. Het gaat hierbij voornamelijk om productie, maar ook om de distributie en afname van jeugdfilms.

12

Waarom geeft u de voorkeur aan directe invoering van de bezuinigingen, aangezien het argument om duidelijkheid te geven aan instellingen en gemeenten niet opweegt tegen de nadelen van o.a. grotere frictiekosten en het niet in korte tijd kunnen voorzien in voldoende eigen inkomsten, waardoor veel instellingen gaan omvallen en de uiteindelijke kosten nog veel hoger zijn?

Om subsidiebesluiten van de verschillende overheden goed op elkaar aan te laten sluiten en om culturele instellingen in verband met meerjarige planning van hun activiteiten zekerheid te kunnen bieden, werken rijk en andere overheden met een vierjarige subsidiesystematiek. Het aanvankelijke voornemen van het kabinet om de stelselwijziging direct wettelijk te regelen betekende dat 2013 een overgangsjaar zou zijn. In het wetgevingsoverleg over de cultuurbegroting wees uw Kamer op de bezwaren van instellingen tegen het overgangsjaar 2013: zij zouden door dit jaar langer in onzekerheid blijven over hun langlopende verplichtingen. De andere overheden vonden het onwenselijk dat de financiering van instellingen door het rijk niet meer aan zou sluiten bij de vierjarige cyclus. In het AO van 23 maart jl. is daarom met de Kamer afgesproken dat het rijk de aanvraagprocedure zou borgen in een ministeriële regeling. Doordat een ministeriële regeling een kortere procedure kent dan een wetswijziging kan de aanvraagprocedure voor de nieuwe basisinfrastructuur nog in 2011 starten. Alle instellingen weten dan in september 2012 waar ze aan toe zijn. Hiermee is de nieuwe basisinfrastructuur in 2013 een feit.

Op grond van de eigen inkomstennorm van 17,5% zullen slechts enkele instellingen niet voor subsidie in aanmerking komen. Deze norm geldt sinds 2010. Daarmee hebben instellingen de tijd gehad om zich hierop voor te bereiden.

13

Waarom is het model door individualisering en keuzevrijheid onder druk komen te staan?

Na de Tweede Wereldoorlog liet de Nederlandse overheid het oordeel over wie subsidie moest krijgen, over aan kenners. Het traditionele verheffingsideaal staat tegenover mondige burgers die zelf hun eigen keuzes willen maken. Het huidige subsidiemodel is daardoor onder druk komen te staan.

14

Waaruit blijkt dat het draagvlak voor de huidige wijze van subsidiëring is afgenomen?

Het draagvlak voor de huidige wijze van subsidiëring is afgenomen omdat het oordeel van kenners niet meer als vanzelfsprekend wordt geaccepteerd.

15

Welke waarde heeft kunst en cultuur voor de samenleving als geheel?

Cultuur heeft een belangrijke vormende waarde. Het brengt je tot andere inzichten, prikkelt je fantasie en stimuleert daarmee de creativiteit van individu en samenleving. Onze taal en cultuur laten zien waar we vandaan komen en wie we zijn.

Cultuur heeft daarnaast ook een economische waarde. De creatieve bedrijfstakken hebben een belangrijke economische betekenis.

16

Per wanneer zal het Fonds Podiumkunsten samengaan met het Fonds Cultuurparticipatie? Welke taken zal zij precies krijgen? Welk budget zal hiervoor beschikbaar zijn? Wat was het oorspronkelijke budget?

Het Fonds Podiumkunsten zal in de periode 2013 – 2016 samengaan met het Fonds Cultuurparticipatie, maar met gescheiden budgetstromen. Ik vraag de fondsen een plan te maken voor hun samengaan.

In de podiumkunsten zorgt het fonds aanvullend op de basisinfrastructuur voor dynamiek en vernieuwing. Uitgangspunt is kwaliteit en verscheidenheid van aanbod. Naast het subsidiëren van aanbod ondersteunt het fonds de programmering van podia en festivals om de publieke belangstelling voor eigentijds aanbod te stimuleren.

Voor het participatiedeel krijgt het fonds de opdracht voor de volgende drie programma’s:

  • Landelijk flankerend beleid ten behoeve van scholen, leraren en culturele instellingen binnen het programma Cultuureducatie met kwaliteit.

  • Een programma talentontwikkeling gericht op de ondersteuning van jong talent in de fase voorafgaand aan het kunstvakonderwijs. Dit programma richt zich bijvoorbeeld op buitenschoolse projecten en concoursen.

  • Een programma innovatie amateurkunst gericht op de actieve kunstbeoefening. Dit programma ondersteunt beoefenaars, verenigingen en instellingen bij het inspelen op de veranderingen in de kunstbeoefening zoals het rapport Toekomst Kunstbeoefening van het Sociaal en Cultureel Planbureau die schetst. Ook wordt binnen dit programma een aantal pilots gefinancierd in het kader van de uitvoering van het UNESCO-verdrag immaterieel erfgoed.

Bij het fonds is voor podiumkunsten € 45,8 miljoen beschikbaar en voor participatie € 12,3 miljoen euro. In de subsidieperiode 2009–2012 was er voor het Fonds Podiumkunsten € 61,1 miljoen beschikbaar en voor het Fonds Cultuurparticipatie € 17,5 miljoen.

17

Per wanneer zal het Fonds voor de Creatieve Industrie beginnen en welke fondsen worden hierbij samengevoegd? Welke taken zal zij precies krijgen? Welk budget is voor dit fonds beschikbaar? Wat was het oorspronkelijke budget?

Het huidige Stimuleringsfonds voor Architectuur wordt omgevormd tot Fonds voor de Creatieve Industrie. Het Fonds voor de Creatieve Industrie zal met ingang van 2013 van start gaan. De budgetten voor architectuur, bouwkunst en vormgeving van de Mondriaan Stichting en het Fonds BKVB zullen al per 2012 worden ondergebracht bij het Fonds, onder werking van de huidige regelingen.

Het Fonds voor de Creatieve Industrie zal onder andere als taak krijgen om programma’s uit te voeren die bijdragen aan het aanpakken van maatschappelijke en ruimtelijke vraagstukken en het bevorderen van goed opdrachtgeverschap. Ook talentontwikkeling en R&D is een taak van het fonds, onder andere op het gebied van nieuwe media.

Het Fonds zal beschikken over een budget van in totaal € 11,4 miljoen. De oorspronkelijke budgetten voor architectuur, bouwkunst en vormgeving bij de fondsen waren € 6,7 miljoen.

18

Welke ondersteunende instellingen beheren allemaal een rijkscollectie? Welke vorm en hoogte van financiering blijft er voor hen beschikbaar?

Het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, het Nederlands Architectuur Instituut en Filminstituut Eye beheren een rijkscollectie.

Er is in het nieuwe stelsel budget voor één ondersteunende instelling op het terrein van de kunsthistorische documentatie, één ondersteunende instelling op het terrein van de film en één ondersteunende instelling op het terrein van architectuur, vormgeving en nieuwe media beschikbaar, waarvan de activiteiten o.a. zijn gericht op het behoud, beheer en ontsluiting van collecties.

Voor de ondersteunende instelling op het gebied van de kunsthistorische documentatie is € 5 miljoen beschikbaar, voor de ondersteunende instelling op het gebied van de film is € 6,6 miljoen beschikbaar en voor de ondersteunende instelling op het gebied van architectuur, vormgeving en nieuwe media is € 7,8 miljoen beschikbaar.

19

Waarop baseert u de verwachting dat er zorgvuldig wordt omgegaan met de boedel wanneer instellingen door beëindiging van subsidie worden gedwongen te sluiten?

Het gaat om professionele instellingen met deskundige besturen, die hun verantwoordelijkheden kennen en de collecties en archieven op waarde weten te schatten en als een goed huisvader beheren.

Indien instellingen door subsidiebeëindiging hun collectiebeherende activiteiten moeten staken, kunnen zij advies van de Rijksdienst Cultureel Erfgoed en het Nationaal Archief inwinnen.

20

Hoe kan de cultuursector nog experimenteel en verdiepend zijn, wanneer ze puur op economische waarde wordt beoordeeld?

Instellingen worden niet louter op economische waarde beoordeeld. Als een instelling voor financiering door het rijk in aanmerking wil komen, is het een voorwaarde dat haar prestaties van hoge artistieke kwaliteit zijn. Experiment en verdieping zijn vanzelfsprekend verbonden met artistieke kwaliteit. Daarnaast kijkt het kabinet ook meer dan voorheen naar publiek en maatschappelijk draagvlak. Er gelden dan ook meer voorwaarden om voor rijksfinanciering in aanmerking te komen. De 5 criteria die het kabinet in aanvulling op kwaliteit hanteert, zijn:

  • publiek

  • ondernemerschap

  • participatie en educatie

  • de instelling beheert een rijkscollectie van (inter)nationale betekenis of biedt aanbod van (intern)nationale betekenis aan

  • focus op hoogwaardige kernpunten in het land.

Eisen aan publiek en ondernemerschap gelden niet voor alle vormen van cultuur. Het rijk heeft ook een rol als het gaat om het stimuleren van vernieuwing en talent. Het kunstvakonderwijs, grote instellingen en fondsen spelen hierin een belangrijke rol.

21

Wat waren per 1 januari 2011 de rijkssubsidies per instelling (zowel nominaal als percentage van de instellingsbegroting), als men zowel de gelden via de basisinfrastructuur als vanuit de fondsen meerekent?

 

Instellingen in de

Basisinfrastructuur 2009–2012

Subsidiebedrag in euro’s 2011

1

Stg Cultuurnetwerk NL expertisecentrum. v. cultuureducatie

1 820 224

2

Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie

17 509 960

3

Stichting Kunstfactor

5 306 478

4

Stichting Nederlands Centrum voor Volkscultuur

557 977

5

Stichting Archiprix

75 999

6

Stichting Architectuur Lokaal

160 697

7

Stichting Berlage Instituut

1 154 144

8

Stichting Europan Nederland

219 232

9

Stichting Internationale Architectuurbiënnale NL

806 308

10

Stichting Nederlands Architectuurinstituut

5 300 901

11

Stichting Stimuleringsfonds voor Architectuur

2 216 155

12

BAK, basis voor actuele kunst

517 727

13

Internationale Stichting Manifesta

104 716

14

Kunstvereniging Diepenheim

207 493

15

Mondriaan Stichting

18 228 950

16

Museum De Paviljoens

206 975

17

Stg. Centrum Beeldende Kunsten Maastricht

523 576

18

Stg. Fonds voor Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst

23 050 208

19

Stichting Ateliers 63

844 418

20

Stichting Beeldende Kunst Middelburg

81 248

21

Stichting De Appel

518 461

22

Stichting Europees Keramisch Werkcentrum

915 568

23

Stichting Fotografie Noorderlicht

516 963

24

Stichting Jan van Eyck Akademie

2 459 176

25

Stichting Kunst en Openbare Ruimte

2 487 925

26

Stichting MU Art Foundation

206 975

27

Stichting Nederlands Instituut voor Mediakunst

784 283

28

Stichting Public Art Squad-Environmental Art for Public Spac

209 430

29

Stichting Rijksakademie van beeldende kunsten

5 040 845

30

Stichting Trans Artists Informatiecentrum

230 625

31

Stichting W 139

206 629

32

Stichting Witte de With, Center for contemporary art

519 303

33

Binoq / ATANA, Stichting Bestuurlijke Diversiteit Nederland

245 908

34

Boekmanstichting

996 878

35

Stichting De Balie

245 549

36

Stichting Eutopia

125 658

37

Stichting Imagine Identity and Culture

294 166

38

Stichting Internationale Culturele Activiteiten

649 905

39

Henny Jurriëns Stichting

160 023

40

Stichting Dansateliers

402 107

41

Stichting Dansgroep Amsterdam

1 764 636

42

Stichting Danstheater Aya

430 483

43

Stichting Danswerkplaats Amsterdam

484 368

44

Stichting De Stilte

261 966

45

Stichting Het Nationale Ballet

6 662 611

46

Stichting Holland Dance Festival

420 496

47

Stichting Introdans

2 815 291

48

Stichting Korzo

1 136 175

49

Stichting Meekers

456 468

50

Stichting Merkx & Dansers

247 397

51

Stichting Nederlands Dans Theater

6 236 774

52

Stichting Noord Nederlandse Dans

1 263 644

53

Stichting Scapino Ballet Rotterdam

2 570 433

54

Stichting Zuidelijke Dansvoorziening

1 032 125

55

Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum

2 212 284

56

Stg Museum van het Boek / Museum Meermanno-Westreenianum

1 129 188

57

Stg tot expl vh Rijksbureau vr Kunsthistorische Documentatie

4 399 519

58

Stichting Afrika Museum

1 747 784

59

Stichting Erfgoed Nederland

2 211 008

60

Stichting Haags Historisch Museum (De Gevangenpoort)

329 570

61

Stichting het Geld- en Bankmuseum

957 995

62

Stichting Het Nederlands Openluchtmuseum

5 930 504

63

Stichting Het Nederlands Persmuseum

380 421

64

Stichting het Rijksmuseum Amsterdam

16 721 435

65

Stichting Hollandsche Schouwburg

270 635

66

Stichting Joods Historisch Museum

3 102 372

67

Stichting Keramiekmuseum Het Princessehof

1 452 250

68

Stichting Koninklijk Kabinet van Schilderijen Mauritshuis

3 699 732

69

Stichting Kröller-Müller Museum

3 869 045

70

Stichting Museum Catharijneconvent

3 242 790

71

Stichting Museum Slot Loevestein

417 389

72

Stichting Nederlands Centrum voor Biodiversiteit Naturalis

11 440 418

73

Stichting Nederlands Fotomuseum

1 384 229

74

Stichting Nederlands Scheepvaartmuseum Amsterdam

3 873 862

75

Stichting Paleis Het Loo Nationaal Museum

5 119 282

76

Stichting Rijksmuseum het Zuiderzeemuseum

5 702 353

77

Stichting Rijksmuseum Muiderslot

437 259

78

Stichting Rijksmuseum Twenthe

1 781 669

79

Stichting Rijksmuseum van Oudheden

4 108 860

80

Stichting Rijksmuseum voor Volkenkunde

6 653 144

81

Stichting tot beheer en instandhouding van Teylers Museum

2 630 267

82

Stichting tot Beheer van het Museum Boerhaave

3 179 788

83

Stichting tot Beheer van Huis Doorn

463 634

84

Stichting Van Gogh Museum

2 419 676

85

Stichting Binger Filmlab

1 866 799

86

Stichting Cinekid Nederland

891 736

87

Stichting Film Instituut Nederland/ Eye

7 036 242

88

Stichting Holland Animation Film Festival

112 673

89

Stichting International Documentary Filmfestival Amsterdam

687 933

90

Stichting International Filmfestival Rotterdam

1 219 765

91

Stichting Nederlands Film Festival

778 276

92

Stichting Nederlands Fonds voor de Film

35 611 409

93

Stichting Nederlands Instituut voor Animatiefilm

441 091

94

Sectorinstituut Openbare Bibliotheken

6 720 373

95

Stichting Autoped

100 156

96

Stichting De Wintertuin

146 431

97

Stichting El Hizjra

119 110

98

Stichting Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten

458 877

99

Stichting Lezen

2 270 809

100

Stichting Nederlands Letterenfonds

10 308 184

101

Stichting Other World Productions

418 113

102

Stichting Passionate Bulkboek

402 741

103

Stichting Poetry International

494 516

104

Stichting Poëziepaleis

153 564

105

Stichting School der Poezie

172 630

106

Stichting Schrijvers School Samenleving

805 213

107

Muziek Centrum Nederland

4 914 280

108

Stichting Het Brabants Orkest

6 039 045

109

Stichting Het Gelders Orkest

6 108 475

110

Stichting Het Ned Ballet- en Symfonieorkest Holland Symfonia

9 918 735

111

Stichting Het Residentie Orkest

3 676 298

112

Stichting Holland Festival

3 317 185

113

Stichting Koninklijk Concertgebouworkest (basis is excl extra 1.5mln)

7 006 296

114

Stichting Limburgs Symphonie Orkest

5 357 801

115

Stichting Music Meeting

193 085

116

Stichting Muziekwerkplaats Brabant (Muzieklab)

228 973

117

Stichting Nederlands Muziek Instituut

264 786

118

Stichting Nederlands Philharmonisch Orkest

10 940 811

119

Stichting Nederlands Vocaal Laboratorium

275 749

120

Stichting Nederlandse StrijkKwartet Academie

126 653

121

Stichting Noord Nederlands Orkest

6 811 411

122

Stichting Noorderslag

127 270

123

Stichting Oorkaan

400 361

124

Stichting Organisatie Oude Muziek

843 131

125

Stichting Orkest van het Oosten

5 623 598

126

Stichting Paradiso Melkweg Productiehuis

222 367

127

Stichting Productiehuis Oost-Nederland

158 467

128

Stichting Rotterdams Philharmonisch Orkest

3 672 555

129

De Nederlandse Opera

25 308 021

130

Stichting M-Lab Laboratorium voor muziektheater

199 744

131

Stichting Nationale Reisopera

8 578 199

132

Stichting Opera Studio Nederland

510 033

133

Stichting Opera Zuid

1 397 260

134

Stichting Digitaal Erfgoed Nederland

670 397

135

Stichting Mediamatic

615 131

136

Stichting Steim (studio voor electro-instrumentale muziek)

535 340

137

Stichting SubmarineChannel

336 634

138

Stichting V2 _Organisatie

1 079 827

139

Stichting Virtueel Platform

584 611

140

Stichting Worm

314 146

141

Waag Society, Maatschappij voor Oude en Nieuwe Media

774 318

142

Stichting Nederlands Fonds voor Podiumkunsten+

61 136 892

143

Stichting Theater Instituut Nederland

3 915 995

144

De Toneelmakerij

1 545 050

145

Fryske Toaniel Stifting Tryater

1 797 535

146

Stichting De Citadel Jeugdtheater

510 684

147

Stichting De Utrechtse Spelen

1 474 762

148

Stichting Gasthuis Frascati

787 523

149

Stichting Grand Theatre

706 403

150

Stichting Het Filiaal

380 505

151

Stichting Het Laagland

541 327

152

Stichting Het Nationale Toneel

2 384 377

153

Stichting Het Veem theater

442 576

154

Stichting Het Zuidelijk Toneel

2 543 408

155

Stichting Huis a/d Werf / Festival a/d Werf

829 097

156

Stichting Jeugdtheater Sonnevanck

283 776

157

Stichting Jeugdtheaterwerkplaats Het Lab (De Berenkuil)

495 175

158

Stichting MC

1 221 724

159

Stichting Noord Nederlands Toneel

2 631 331

160

Stichting Productiehuis Brabant

410 310

161

Stichting Productiehuis Limburg «Het Huis van Bourgondië"

605 408

162

Stichting Productiehuis Rotterdam

583 107

163

Stichting Stella Den Haag

399 952

164

Stichting Terschellings Oerol Festival

363 791

165

Stichting Theater Artemis

896 179

166

Stichting Theater- en Productiehuis Almere

367 058

167

Stichting Theater Groep Kwatta

722 678

168

Stichting Theatergroep Max

828 789

169

Stichting Theaterproductiehuis Zeelandia

669 563

170

Stichting Theaterproduktie Rotterdam

2 078 248

171

Stichting Theaterwerkplaats Generale Oost

378 454

172

Stichting Toneelgroep Amsterdam

3 021 639

173

Stichting Toneelgroep Oostpool

2 320 771

174

Stichting Toneelschuur Producties

938 800

175

Toneelgroep Maastricht

1 874 696

176

Stichting Droog Design

198 391

177

Stichting Premsela

2 790 362

178

Stichting Young Designers & Industry

111 109

* Subsidiebedragen per instelling zijn exclusief de arbeidsvoorwaardenmiddelen die aan de subsidie van een deel van de instellingen is toegevoegd.

* Subsidiebedragen musea en Rijksbureau Kunsthistorische Documentatie zijn exclusief tegemoetkoming in de huisvesting

22

Hoeveel omzet van het gesubsidieerde gedeelte van de cultuursector kwam uit de markt? Hoeveel van het rijk, de provincies en gemeenten?

Naar schatting kwam 39% van de omzet van de gesubsidieerde cultuursector uit de markt (€ 1,9 miljard). De overige baten kwamen uit publieke middelen:

  • Gemeenten: € 1,9 miljard in 2008 (38% van de totale omzet);

  • Rijksoverheid (inclusief fondsen): € 860 miljoen in 2009 (18% van de totale omzet);

  • Provincies: € 261 miljoen in 2009 (5% van de totale omzet).

23

Wat is het budget per regio – Noord, Zuid, Oost, West, en de G3 – voor cultuur in 2011? Wat zal het budget per regio in 2013 worden?

De structureel beschikbare budgetten voor functies in de BIS zijn Noord € 16 mln., Midden € 10,8 mln., Oost € 46 mln., West € 35,8 mln., Zuid € 22,3 mln., Amsterdam € 113 mln., Rotterdam € 16,4 mln. en Den Haag € 21,9 mln. De budgetten van de fondsen zijn hierin niet meegenomen. Ook geldt dat budgetten zijn toegekend aan de standplaats van de instellingen en niet waar het product wordt gerealiseerd (dergelijke cijfers zijn niet voorhanden). Uiteraard wordt door instellingen op tal van podia verspreid over het land de daadwerkelijke productie gerealiseerd.

De exacte cijfers voor de toekomstige situatie in 2013 zijn niet te geven, juist omdat voor een aantal functies niet bekend is in welke regio de functie belegd gaat worden, die bepaling volgt na advies van de Raad voor Cultuur.

24

Wat is het regionale profiel en reisbereidheid van elk van de kernpunten die het kabinet onderscheidt in de regio's Noord, Oost, Zuid, Midden en de G3?

In de aanvraagprocedure maken landsdelen een regionaal profiel. Dit wordt door de Raad voor Cultuur in de advisering meegenomen. Kernpunten zijn gekozen aan de hand van demografische kenmerken en de aanwezige infrastructuur. Instellingen zullen worden gestimuleerd om hun aanbod te spreiden over de regio (zie ook vraag 9).

25

Wat wordt precies bedoeld met «bij de fondsen zal matching van activiteitfinanciering door andere overheden een belangrijk criterium zijn»? Wanneer is er sprake van een «match»? Waar is het precies een criterium voor?

Juist in tijden dat alle overheden bezuinigen, is het zaak dat wordt samengewerkt. Dit is noodzakelijk bij de financiering van aanbod, om een goede geografische spreiding te realiseren. Dit geldt vooral voor het Fonds Podiumkunsten en Cultuurparticipatie. In de regelingen van de fondsen zal spreiding een belangrijk criterium zijn. Bij de vaststelling van de regelingen zal ik hier scherp op letten.

26

Waarom zouden overheden programmatisch gaan samenwerken? Wie stelt deze programma's vast? Wat zijn de voorwaarden hieraan?

De drie overheden werken al langer programmatisch samen op het gebied van cultuurparticipatie. De programma’s worden gezamenlijk vastgesteld. Als voorwaarde geldt een 50–50 matching van financiële middelen van andere overheden met het rijk.

27

Waar zullen de convenantafspraken precies over gaan? Welke overheden zullen samenwerken? Wat verandert er in de samenwerking?

In de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de landsdelen en het Rijk verandert niets. De convenantsafspraken voor de periode 2013–2016 zullen gaan over de financiering van de BIS en het gezamenlijke programma Cultuureducatie met kwaliteit.

28

Op welke feiten baseert men de uitspraak «Inspiratie door en confrontatie met het buitenland is vanuit de artistieke praktijk immers vanzelfsprekend»?

De praktijk toont aan, dat kunstenaars zelf hun inspiratie zoeken in het buitenland en dat als vanzelfsprekend ervaren. De Salone del Mobile, die jaarlijks in Milaan plaatsvindt, vormt in deze een goed voorbeeld hoe een groot aantal Nederlandse ontwerpers op eigen initiatief steeds weer aan één van de grootste designbeurzen ter wereld deelnemen. De confrontatie met de vele andere deelnemende buitenlandse ontwerpers leidt tot vruchtbare samenwerking cq inspiratie. Deelname leidt ook in menig geval tot internationale doorbraak.

Een ander voorbeeld zijn de plekken die in verschillende cultureel interessante steden (de zogenaamde hot spots) zijn ingericht als «artist-in-residences». Deze plekken geven kunstenaars de gelegenheid om in een andere omgeving te werken en in nauw contact met andere kunstenaars, opdrachtgevers en een nieuw publiek te komen. Voor de betrokken kunstenaars biedt dit een unieke gelegenheid om, tegen relatief lage kosten, om hun werk op een hoger plan te brengen.

29

Op welke wijze gaat het internationaal cultuurbeleid aansluiten bij het economisch belang? Wat is het economisch belang? Hoe draagt internationaal cultuurbeleid bij aan de bredere belangen van het buitenlands beleid?

Met de geografische prioriteiten in de volgende subsidieperiode wordt aangesloten bij landen waarmee al goede handelsbetrekkingen bestaan en wordt tevens gekozen voor opkomende economieën. Bij die inzet zijn de afzetmarkten in deze landen van belang. Internationaal cultuurbeleid heeft een meerwaarde waar het gaat om het openen van deuren in een breder verband. In het verlengde van bijvoorbeeld handelsmissies vormt een optreden van een gezelschap een goede manier de betrekkingen met buitenlandse partners, bijvoorbeeld economische of politieke, te versoepelen.

30

Krijgt het ministerie van OCW beschikking over een deel van de HGIS gelden? Welk bedrag zal er deze cultuurperiode (2012–2015) per jaar beschikbaar zijn?

OCW zal de HGIS-middelen voor cultuur (€ 4,6 miljoen per jaar), conform het advies van de Raad voor Cultuur, vanaf 2013 inzetten voor strategisch internationaal beleid: o.a. voor programma’s gericht op versterking van de internationale marktpositie en statelijke manifestaties.

31

Als Internationalisering wordt benadrukt omwille van het economisch gewin, hoe ziet u dan de economische gevolgen in de regio na het wegvallen van allerlei culturele activiteiten en culturele instellingen in die regio?

Bij internationalisering gaat het vooral om versterking van de internationale marktpositie van Nederlandse kunstenaars en cultuurinstellingen. Het kabinet verwacht van kunstenaars en culturele instellingen in alle regio’s een bredere oriëntatie: ondernemender en minder afhankelijk van de overheid.

32

Waarom wordt in alle podiumkunstensectoren een instituut van internationale topkwaliteit aangemerkt, maar niet in gelijke mate in de sector theater? Wat is het internationaal bereik van de verschillende instellingen?

Ook in de theatersector vind ik internationale topkwaliteit van belang en daarom wordt bovenop het normbedrag een budget van € 0,25 miljoen beschikbaar gesteld voor internationale excellentie voor 1 groot theatergezelschap in de basisinfrastructuur.

33

Wat is de definitie van internationale topkwaliteit? Voldoen ook instellingen die nu of mogelijk straks gefinancierd worden door de fondsen aan die definitie?

Bij internationale topkwaliteit gaat het om aanwezigheid op de relevante internationale podia en/of gedurende een lange periode door internationale experts erkend zijn als excellent. Instellingen die door de fondsen worden gefinancierd kunnen zeker ook van internationale topkwaliteit zijn.

34

Welke fondsen zijn betrokken bij het programma DutchDFA?

Het Stimuleringsfonds Architectuur is verantwoordelijk voor de financiële uitvoering van het programma. BZ, EL&I en OCW financieren voor de periode 2009–2012 elk € 1 mln. per jaar.

35

Welk bedrag is precies beschikbaar voor het Programma gemeenschappelijk Cultureel Erfgoed 2009–2012? Welke eigen inkomsten worden er met dit programma gegenereerd?

Voor het GCE programma 2009–2012 is totaal € 8 mln. beschikbaar; jaarlijks zetten OCW en BZ hiervoor elk € 1 mln. in. Daarbij is sprake van matching van middelen. De besteding van het budget van OCW verloopt via het Nationaal Archief en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Deze ontplooien hun activiteiten waar mogelijk samen met andere organisaties, die vanuit eigen middelen hieraan bijdragen. Met het budget van BZ worden via de ambassades in de GCE-prioriteitslanden projecten ondersteund, waarbij de initiatiefnemer minimaal 40% eigen bijdrage dient te leveren.

36

Op basis van welke overwegingen is besloten om de volgende subsidieperiode de artistieke uitwisseling en marktverruiming vooral te richten op Duitsland, België, Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Italië, Spanje, Brazilië, Turkije, Rusland, China, India, Zuid-Afrika, Indonesië en Japan? Waarom zit bijvoorbeeld Frankrijk of Luxemburg er niet tussen?

De landen waarvoor voor de volgende subsidieperiode is gekozen, zijn landen waarmee al lang goede culturele en handelsbetrekkingen bestaan (Europese landen, de VS en Japan) of opkomende economieën vormen (BRIC-landen en Turkije) of waarmee historische banden bestaan (Indonesië en Zuid-Afrika). Frankrijk is abusievelijk niet in de opsomming genoemd, maar behoort wel tot de prioriteitslanden. Luxemburg vormt een te kleine culturele partner en afzetmarkt.

37

Welke Nederlandse instellingen hebben gebruik gemaakt van het Europese Programma 2007–2013 en welk bedrag hebben ze ontvangen?

Het Europese Programma Cultuur (2007–2013) beschikt over een budget van circa € 57 miljoen per jaar en staat open voor aanvragen uit 35 landen. De bijdrage uit het Programma dekt maximaal 50% van de projectbegroting, de overige kosten zijn voor eigen rekening (nationale subsidies en andere bronnen).

17 Nederlandse organisaties ontvangen een kortlopende subsidie (maximaal 24 maanden), waarvan in 5 gevallen Nederlandse organisaties projectleider zijn en samen € 880 000 ontvangen. Dit zijn de volgende instellingen: het IT’s Festival, Het Lab in Utrecht, School der Poëzie, het internationale Gypsyfestival en het Allard Pierson Museum. 12 Nederlandse organisaties treden op als «co-organiser». Twee Nederlandse organisaties, namelijk De Melkweg in Amsterdam (voor bijna € 1 miljoen) en Eurosonic Noorderslag in Groningen (voor € 2,1 miljoen) zijn actief in meerjarige projecten met een looptijd van 3 tot 5 jaar.

38

Wat wordt precies verstaan onder «statelijke manifestaties»? Wat zijn de economische opbrengsten van deze manifestaties?

Statelijke manifestaties zijn programma’s, die door overheden worden geïnitieerd. Deze worden bijvoorbeeld georganiseerd in een specifiek buitenland (en soms tegelijkertijd in Nederland) naar aanleiding van de gemeenschappelijke viering van een historisch moment. BZ coördineert hierin.

39

Wat was in 2011 het totale budget van de vijf fondsen die strategisch internationaal beleid uitvoerden en nu worden samengevoegd tot één ondersteunende instelling? Is het nieuwe budget € 0,88 miljoen per jaar in de periode 2012–2015?

De activiteiten van SICA, Transartists, de Mediadesk en een enkele taak van Erfgoed Nederland worden in de toekomst gebundeld. Het gaat hierbij om de coördinatie van internationale sectoroverschrijdende activiteiten, het stimuleren van de mobiliteit van kunstenaars en instellingen, en om de voorlichting over en ondersteuning van subsidieprogramma’s van de Europese Unie. Voor de SICA is in de huidige BIS € 650 000 beschikbaar, voor Transartists € 230 000 en voor Erfgoed Nederland in totaal € 2,2 miljoen. De Mediadesk ontving € 100 000 uit de Mediabegroting. Het budget in de nieuwe basisinfrastructuur voor de uitvoering van bovengenoemde activiteiten is maximaal € 0,88 miljoen per jaar.

40

Hoe past het afschaffen van de Cultuurkaart in het beleidsdoel om de cultuureducatie te vergroten?

De cultuurkaart was een stimuleringsmaatregel voor leerlingen/docenten in het VO. In het Voortgezet Onderwijs is cultuureducatie op een goede manier verankerd in het curriculum. Daar hangt mee samen dat ik vooral inzet op ondersteuning van het PO.

41

Hoeveel is er nu beschikbaar voor cultuureducatie en hoeveel is er straks beschikbaar (graag in een tabel)?

In het Regeerakkoord is al besloten om in het kader van de bezuinigingen de cultuurkaart af te schaffen, hiermee is € 13,22 mln. gemoeid.

 

2011

2013–2016

Cultuurnetwerk / Kennisinstituut

€ 1 820 224

€ 4 760 000

     

Kunstfactor / Kennisinstituut

€ 5 306 478

 

FCP

€ 17 509 960

€ 12 260 000

Projecten Cultuurnetwerk

€ 1 738 244

€ 0

Budget regeling PO

€ 18 000 000

€ 18 000 000

Budget regeling FCP gemeenten en provincies

€ 13 900 000

€ 10 000 000

 

€ 58 274 906

€ 45 020 000

Toelichting: De post projecten van Cultuurnetwerk betroffen tijdelijke projecten

Een deel van dit projectenbudget is toegevoegd aan het kennisinstituut.

42

Wat betekent de volgende zin: «Het kabinet legt daarbij de nadruk op het primair onderwijs. Daar ligt het fundament voor de persoonlijke ontwikkeling en voor de creativiteit die cultuur losmaakt»?

Dit betekent dat het belangrijk is om op jonge leeftijd te beginnen met cultuureducatie; bij de basis. Het budget van € 18 mln. voor versterking cultuureducatie in het primair onderwijs blijft op hetzelfde niveau.

43.

Hoe wilt u het praktijkonderwijs bij ckv vormgeven na beëindiging van de rijksbijdrage voor de cultuurkaart?

Het is aan de scholen om te bepalen hoe zij de in het kader van het vak CKV verplichte activiteiten willen bekostigen. Dat kan vanuit de lumpsum, met de ouderbijdrage maar ook door het aantrekken van private financiers.

44

Wat was het totale budget van de regeling Versterking cultuureducatie primair onderwijs in 2010?

Dit was en blijft € 18 miljoen.

45

Wat verstaat men onder de «prestatiebox»? Op basis van welke criteria zal het budget worden verdeeld?

De prestatiebox (of bestemmingsbox) is een zichtbaar budget binnen de lumpsumbekostiging van het primair onderwijs. Het is geld met een specifieke beleidsmatige bestemming. De bedoeling is dat een school afweegt wat zij met dit geld doet en dit in het jaarverslag laat zien.

De prestatiebox zal evenals de regeling Versterking cultuureducatie primair onderwijs gevuld worden met een bedrag van € 10,90 per leerling (totaal € 18 miljoen).

46

Hoe gaat de Raad van Cultuur de visie op cultuureducatie objectief beoordelen? Als het een criterium voor de basisinfrastructuur wordt, wanneer is de visie op de cultuureducatie dan van (on)voldoende kwaliteit?

De Raad voor Cultuur zal hiertoe, op basis van de criteria uit de aanvraagprocedure, een beoordelingskader ontwikkelen.

47

Welk budget was er in 2010 beschikbaar voor cultuureducatie? Hoeveel per 2012, 2013, 2014 en 2015?

Zie het antwoord op vraag 41.

48

Kunt u bevestigen dat het bereik van de cultuurkaart ruim 900 000 leerlingen binnen het voortgezet onderwijs is? Is het voor de 90 BIS-instellingen wel mogelijk om de bereikcijfers van de cultuurkaart over te nemen? Wat is de prestatie-indicator bereik voor de BIS instellingen als het gaat om de jongeren tussen 12 en 18?

Het gaat inderdaad om meer dan 900 000 leerlingen.

De BIS instellingen zijn ook nu niet verantwoordelijk voor het gehele bereik van de cultuurkaart. Het grootste deel van de culturele activiteiten die leerlingen ondernemen vindt namelijk plaats bij gemeentelijk gefinancierde of ongesubsidieerde instellingen.

Er komt geen algemene prestatienorm voor het bereik onder jongeren tussen 12 en 18 jaar. Ik verwacht van instellingen dat zij zichzelf een ambitie stellen.

49

Kunt u bevestigen dat per leerling in het primair onderwijs € 10,90 wordt gereserveerd? Is er wel een goede infrastructuur om dat geld te besteden, bijvoorbeeld genoeg vakdocenten? Is deze infrastructuur niet vooral aanwezig in het voortgezet onderwijs, maar krijgen deze geen middelen?

Dat kan ik bevestigen. Zie ook het antwoord op vraag 45.

Het budget voor cultuureducatie in de prestatiebox heeft als doel scholen in het primair onderwijs in staat te stellen de kwaliteit van cultuureducatie te versterken.

Het feit dat in het voortgezet onderwijs meer vakdocenten aanwezig zijn dan in het primair onderwijs is voor mij juist een reden om extra in te zetten op de versterking van de kwaliteit van cultuureducatie in het primair onderwijs. De infrastructuur binnen het primair onderwijs om, samen met de culturele omgeving, activiteiten op het terrein van cultuureducatie te ontplooien is wel degelijk aanwezig. Dit blijkt ook uit de Monitor cultuureducatie (Oberon/Sardes, 2009).

50

Wat gaat u ondernemen voor de cultuurontwikkeling van jongeren tussen 12 en 18 jaar, een leeftijd waarop juist de identiteit van de jongere zich vormt?

De kern van het beleid dat dit kabinet voorstaat is verankering van cultuureducatie in de kern van het curriculum van het onderwijs. In het voortgezet onderwijs is het curriculum meer in detail uitgewerkt dan in het primair onderwijs. Op basis van het advies van de Onderwijsraad en de Raad voor Cultuur zal ik bezien wat specifiek voor het voortgezet onderwijs nodig en mogelijk is. Binnen het programma Cultuureducatie met kwaliteit is hier ruimte voor.

51

Hoe wordt de ondersteuning van leerkrachten bij het invullen van de kerndoelen cultuureducatie gefinancierd?

Voor de ondersteuning van leerkrachten is ruimte binnen het flankerend beleid dat het Fonds podiumkunsten en cultuurparticipatie zal uitvoeren. Daarnaast kunnen ook de programma’s van gemeenten en provincies gericht zijn op leerkrachten.

52

Kunt u bevestigen dat de monitoring wordt gezien als een taak voor de onderwijsinspectie? Is dit automatisch gekoppeld aan opname in de CITO-toets?

OCW brengt de besteding van de middelen in kaart en zet de bestaande monitor cultuureducatie (sinds 2004) voort. Met de onderwijsinspectie wil ik bezien hoe we op termijn de kwaliteit van het cultuuronderwijs beter in beeld kunnen krijgen. Er is geen sprake van een automatische koppeling aan opname in de CITO toets.

53

Kunt u bevestigen dat bij cultuureducatie in het voortgezet onderwijs een programma wordt opgesteld met gemeenten en provincies en dat de verwachting daarbij is, dat de jaarlijkse 10 miljoen van het rijk gematcht gaat worden? Hoe reëel is die verwachting?

Gemeenten en provincies worden uitgenodigd programma’s op te stellen die op lokaal niveau scholen en instellingen ondersteunen bij de versterking van de kwaliteit van cultuureducatie, bijvoorbeeld het werken met doorlopende leerlijnen. Rijk, gemeenten en provincies hebben een lange traditie van samenwerking op het terrein van cultuureducatie en cultuurparticipatie. Op 26 mei jl. hebben de bestuurlijke partners de intentie uitgesproken om dat de komende periode weer te gaan doen.

54

Welk budget is er nu en straks beschikbaar voor cultuureducatie in het voortgezet onderwijs?

Zie het antwoord op vraag 41 en 151.

55

Welk budget is er nu en straks beschikbaar voor cultuureducatie in het primair onderwijs?

Zie het antwoord op vraag 41.

56

Welk budget is er nu en straks beschikbaar voor cultuureducatie buiten het onderwijs om?

Deze vraag is niet te beantwoorden. Het gaat vooral om gemeentelijke budgetten en daar heb ik maar beperkt zicht op.

57

Waarom is de cultuursector momenteel niet zelf verantwoordelijk voor nascholing of praktijkverdieping later in de loopbaan? Wat zijn de eigen individuele betalingen die men moet doen om een postacademische opleiding te volgen? Kan een overzicht gegeven worden van alle postacademische opleidingen welke (deels) door het rijk worden gefinancierd?

De verantwoordelijkheid voor nascholing en praktijkverdieping in de latere loopbaan van een kunstenaar ligt ook nu al bij verschillende partijen. Het kunstvakonderwijs kent masteropleidingen voor toptalent, er zijn productiehuizen en postacademische instellingen in de BIS, de grote instellingen in de BIS hebben ook nu al de opdracht om aan talentontwikkeling te doen en ook de markt speelt hierin een rol. Het kabinet blijft inzetten op talentontwikkeling, maar beperkt het aantal partijen hiervoor. Het legt een grotere nadruk op de verantwoordelijkheid hiervoor van producerende instellingen in de BIS, zoals o.a. orkesten, theater-, en dansgezelschappen. Het kabinet stelt geen subsidie meer via de BIS beschikbaar voor aparte instellingen op het gebied van de ontwikkeling van bewezen talent. Bovendien komt de verantwoordelijkheid van de kunstenaar zelf meer voorop te staan. Indien de postacademische instellingen in de toekomst volledig in de markt opereren, bepalen zij zelf welke bijdrage zij aan kunstenaars vragen.

Momenteel zijn 10 postacademische instellingen opgenomen in de BIS (4 voor beeldende kunst, 1 voor architectuur, 4 voor de podiumkunsten, 1 voor film).

58

Hebben podiumkunstinstellingen voldoende budgettaire en personele middelen om aan talentontwikkeling te doen? Wat als de instelling in de praktijk weinig aan talentontwikkeling doet of onvoldoende opleidingskwaliteit levert? Is het voordeel van de aparte instellingen voor talentontwikkeling niet juist de concentratie van talent in één instelling?

Ik blijf inzetten op talentontwikkeling. De verantwoordelijkheid hiervoor belegt het kabinet bij het kunstvakonderwijs, bij de fondsen en bij grote instellingen. De cultuurfondsen zijn bij uitstek geschikt de dynamiek en vernieuwing in de cultuursector op de voet te volgen en hierop in te spelen. Het kabinet wil vernieuwing en kleinschalige initiatieven via de fondsen borgen. Daarnaast ziet het kabinet een belangrijke rol voor producerende instellingen in de BIS. Deze instellingen moeten hun verantwoordelijkheid nemen en vernieuwing en jong talent ruimte bieden. Dit is niet een nieuwe taak. Talentontwikkeling was ook al één van de inrichtingseisen subsidieaanvragen vierjaarlijkse instellingssubsidies 2009–2012. Dit staat ook zo opgenomen in de regeling subsidies en uitkeringen cultuuruitingen in bijlage IV Inrichtingseisen subsidieaanvragen vierjaarlijkse instellingssubsidies 2009–2012.

59

Schrikt een kortdurende en programmatische inzet van middelen voor kleinschalige initiatieven juist geen ontwikkeling af? Hoe wil men met deze flexibele en programmatische opzet doorlopende leerlijnen bij cultuurinitiatieven bewerkstelligen?

De cultuureducatie sector is de afgelopen 10 jaar sterk in ontwikkeling geweest en is rijk aan vernieuwende projecten. Het beleid voor de komende periode is gericht op verankering van cultuureducatie in het curriculum met een stevige kwalitatieve basis. Om dit mogelijk te maken zijn de acties van het programma Cultuureducatie met kwaliteit gericht op scholen, docenten en culturele instellingen.

60

Hoe wordt het overkoepelend programma bij het Fonds Podiumkunsten en Cultuurparticipatie in relatie tot cultuureducatie gefinancierd?

Dit programma wordt gefinancierd vanuit het budget van het Fonds voor Cultuurparticipatie. Zie het antwoord op vraag 41.

61

Is er gedurende de looptijd van de huisvestingsovereenkomst met de Amsterdamse rijksakademie een vergoeding voor de exploitatie van de Rijksakademie, als het postacademisch onderwijs wordt overgedragen aan de sector?

De RABK heeft een huurovereenkomst met de Rijksgebouwendienst. De looptijd van die huurovereenkomst is 15 jaar (1-1-1999 tot 1-1-2014).

62

Kunt u aangeven hoe de Rijkscollectie, waarover sommige postacademische instellingen beschikken, wordt geborgd?

De Rijksacademie voor Beeldende Kunst is de enige postacademische instelling met een rijkscollectie en een beheersovereenkomst. Ik wacht voorstellen van het bestuur van de RABK af over het toekomstige beheer, behoud en ontsluiting van de collectie. Als de RABK geen voorstellen doet, zal OCW de collectie terugtrekken en een passende nieuwe bestemming voor de collectie zoeken bij musea of andere erfgoedinstellingen.

63

Kunt u aangeven wat er gebeurt met de zogenaamde «Aboutaleb gelden» voor de gemeenten om bijvoorbeeld muzieklessen voor kinderen uit sociaal zwakkere milieus te stimuleren? Kunt u tevens aangeven op welke wijze gemeenten deze middelen besteden?

In 2008 en 2009 is er, via de algemene uitkering van het Gemeentefonds, in beide jaren 40 miljoen extra aan gemeenten ter beschikking gesteld. Dit heeft het toenmalig kabinet gedaan om gemeenten eenmalig meer armslag te geven om concrete voorzieningen te leveren die bijdragen aan het vergroten van de participatie van kinderen uit arme gezinnen. Deze financiële middelen waren niet geoormerkt, waardoor het niet mogelijk is om de besteding ervan afzonderlijk te volgen. De middelen zijn door het ministerie van SZW verstrekt.

64

Kunt u aangeven hoeveel budget de fondsen moeten aanwenden voor talentontwikkeling in absolute cijfers en percentage van het totale budget van het fonds. Is dit voor elk fonds gelijk of zijn er verschillen?

Er zijn verschillen tussen sectoren. Daarom kan bij de verschillende fondsen geen vast percentage of vast budget bepaald worden voor talentontwikkeling. De fondsen zullen in hun beleidsplan voor de komende subsidieperiode moeten aangeven welke rol zij hierin zullen vervullen en hoe groot het budget hiervoor zal zijn. De Raad voor Cultuur zal deze plannen beoordelen en mij hierover een advies uitbrengen. Op basis daarvan zal ik besluiten nemen. Meer dan voorheen zal ik talentontwikkeling monitoren.

65

Wanneer wordt er een aanspreekpunt voor het mecenaat aangewezen en wat kunnen private schenkers en cultuurinstellingen precies van dit aanspreekpunt verwachten? Valt dit aanspreekpunt onder het ministerie van OCW?

Ik ga een aanspreekpunt voor het mecenaat aanwijzen. Ik streef ernaar dat per 1 januari 2012 deze intermediair is ingesteld. Ik maak hiervoor gebruik van ervaringen die bijvoorbeeld in Australië zijn opgedaan. Het gaat om een onafhankelijk intermediair die tussen mecenassen en kunstenaars en culturele instellingen bemiddelt. Een exacte taakomschrijving is nog niet beschikbaar.

66

Wat was de gemiddelde groei van de financiering vanuit private middelen per jaar in de periode 2009–2011? Kan men de groei van de financiering vanuit private middelen in de periode 2005–2009 per jaar aangeven?

De gemiddelde jaarlijkse groei van de private middelen in de periode 2005–2009 bedroeg 10,6%. Van € 20,5 miljoen naar € 31,5 miljoen. De gemiddelde jaarlijkse groei van de private middelen in de periode 2009 – 2011 is nog niet bekend. De eigen inkomsten van 2011 zijn nog niet bekend. In 2010 bedroegen de inkomsten uit de private middelen € 28,7 miljoen. Het betreft gegevens van de cultuurproducerende instellingen in de huidige basisinfrastructuur.

67

Kan een totaaloverzicht worden gegeven welke fiscale instrumentaria er momenteel in Nederland zijn die het aantrekkelijk maken te geven aan cultuur?

Op 18 mei 2011 verscheen de brochure Geven aan Cultuur: de fiscale voordelen van uw gift. Dit is een gebruiksvriendelijk totaaloverzicht. Dit is een heruitgave van de brochure die in 2008 al is uitgegeven in samenwerking met stichting Cultuur-Ondernemen. Deze brochure is tot stand gekomen onder auspiciën van prof. dr. Hemels. De brochure is beschikbaar via www.cultuurinbeeld2011.nl .

68

Er komt een intermediair als aanspreekpunt voor het mecenaat. Hoe krijgt dit vorm en hoe wordt deze functie gefinancierd?

Voor de invulling zie het antwoord op vraag 65.

Financiering vindt gedurende enkele jaren plaats op programmatische basis, uit het budget dat vanaf 2012 gereserveerd is voor het stimuleren van ondernemerschap in de culturele sector.

69

Is het waar dat het onderzoek waarin geconcludeerd wordt dat het fiscaal instrumentarium om te geven in Nederland goed ontwikkeld is, niet heeft meegenomen dat de regeling voor cultureel beleggen door dit kabinet is afgeschaft? Wat zou de conclusie zijn als die maatregel wel wordt meegenomen? Welk fiscaal instrumentarium is er naast de regeling cultureel beleggen?

Genoemd onderzoek is van vóór het Regeerakkoord. Daar is de afbouw van de heffingskorting van 1,3% (2010) naar 0% (2014) voor cultureel beleggen niet in mee genomen. Overigens wordt het cultureel beleggen niet afgeschaft; de vrijstelling in box 3 van 1,2% blijft gehandhaafd. Cultureel beleggen is een investeringsregeling, tegen gunstige voorwaarden. Dit loopt via investeringsfondsen. Het fiscale regime om te geven staat hier naast. Zie ook antwoord op vraag 67.

70

Bij welke grootte van publiek komt een cultuurinstelling in aanmerking voor financiering door het rijk? Vanaf welke grootte niet meer? Telt het publiek per voorstelling, per week, per maand of per jaar?

Van instellingen wordt verwacht dat zij in hun aanvraag aangeven wat hun publieksbereik is, wie de doelgroep is, hoe deze is samengesteld en hoe de instelling daar mee om denkt te gaan. Hierbij wordt gevraagd om de plannen te spiegelen aan prestaties in het verleden. Het profiel of karakter van de instelling moet hierbij uitgangspunt zijn. Niet van iedere instelling kan eenzelfde bereik, opbouw of uitbouw van het publieksbereik verwacht worden.

Hierbij moet in ieder geval per jaar de prognose worden aangegeven. Dit kan onderverdeeld worden per voorstelling, tentoonstelling of productie.

Er is geen absolute grens die gehanteerd wordt. Er is natuurlijk een relatie met de Eigen Inkomsten, die komen veelal uit publieksinkomsten. Daar geldt wel een ondergrens.

71

Welke precieze soort achtergronden van publiek moet een cultuurinstelling bereiken voordat zij in aanmerking komt voor financiering? Wanneer is het niet genoeg, wanneer wel? Wat zijn de boven- en ondergrens?

Zie het antwoord op vraag 70

72

Welke leeftijdsgroepen moet een cultuurinstelling bereiken om in aanmerking te komen voor financiering door het rijk? Moet elke soort cultuurinstelling dezelfde leeftijden bereiken? Is het reëel dat een operagezelschap dezelfde leeftijden bereikt als een theatergezelschap?

Niet van iedere instelling wordt de zelfde aanpak verwacht. Men moet uitgaan van de specifieke kracht, eigenschappen en mogelijkheden van de instelling.

Zie verder het antwoord op vraag 70.

73

Welke opleidingsgroepen moet een culturele instelling bereiken voordat zij in aanmerking komt voor financiering? Wat zijn de vereiste percentages van het publiek per opleidingsniveau?

Zie het antwoord op vraag 70. Er worden dus geen percentages opgelegd.

74

Op welke feiten wordt gebaseerd dat het aandeel eigen inkomsten per instelling verder omhoog kan dan het gemiddelde van 44%?

Dit wordt gebaseerd op de prestaties in het verleden. In de periode 2005–2009 hebben de huidig gesubsidieerde instellingen een groei aan eigen inkomsten gerealiseerd van gemiddeld 6,1% per jaar. Dat gaat ruim uit boven de inflatie in deze periode (1,6%).

Het percentage eigen inkomsten van alle gesubsidieerde instellingen in de periode 2005–2009 bedroeg gemiddeld 44,1%. Tussen instellingen bestaan er echter grote verschillen in de hoogte en de samenstelling van de eigen inkomsten. Niet alleen tussen maar ook binnen de verschillende artistieke disciplines. Dit duidt op een substantieel ongerealiseerd potentieel bij de achterblijvende instellingen.

75

Wat wordt precies verstaan onder cultuurproducerende instellingen? Hoeveel hebben we er hiervan in Nederland? Hoeveel ontvangen rijkssubsidie?

Cultuurproducerende instellingen maken cultureel aanbod voor publiek. Een voorbeeld is een theatervoorstelling. Het precieze aantal in Nederland is niet bekend. Op dit moment worden door het Rijk 141 cultuurproducerende instellingen gesubsidieerd. Het Fonds voor Podiumkunsten en het Fonds voor Cultuurparticipatie subsidiëren 148 cultuurproducerende instellingen.

76

Welke cultuurproducerende instellingen vallen momenteel onder de norm van 17,5% eigen inkomsten? Welke vallen er niet onder?

Zie het antwoord op vraag 1.

77

Welke podiumkunstinstellingen vallen momenteel onder de norm van 21,5% eigen inkomsten? Welke vallen hier niet onder?

Zie het antwoord op vraag 1.

78

In hoeverre hebben cultuurproducerende instellingen en podiumkunstinstellingen in 2011 daadwerkelijk nog de mogelijkheid om hun gemiddelde eigen inkomstenpercentages over de periode 2010–2011 te verhogen?

Zij kunnen hun eigen inkomstenpercentage over 2010–2011 verhogen door in het jaar 2011 hun eigen inkomsten te verhogen. Dit kan op allerlei manieren. Wat bijvoorbeeld past binnen de kaders van de regeling is het vergroten van de publieksinkomsten of het binnenhalen van meer giften en andere private inkomsten, zoals sponsors.

79

Wie beoordeelt of instellingen realistische plannen voor de periode 2013–2016 aanleveren? Is er met deze nadruk op realisme wel echt de mogelijkheid tot innovatief ondernemerschap zoals het kabinet dat wil?

De Raad voor Cultuur adviseert mij hierover.

80

Welke streefcijfers heeft u als het gaat om publieksbereik en publieksbinding?

Het subsidiecriterium publiek valt uiteen in het bereiken van zoveel mogelijk publiek, het binden daarvan en het aantrekken van nieuwe doelgroepen. De Raad voor Cultuur beoordeelt iedere individuele aanvraag op deze drie facetten. Ik heb geen algemene concrete streefcijfers.

81

Kunt u nader toelichten waarom van de podiumkunsten een hogere eigen inkomstennorm wordt verwacht?

Sinds de subsidieperiode 1993 – 1996 is in de podiumkunstensector (met uitzondering van de jeugdgezelschappen) al gestart met beleid ten aanzien van het verwerven van eigen inkomsten. Met ingang van de periode 2001 – 2004 zijn cultuurinstellingen daarop ook beoordeeld bij de verantwoording van hun subsidie. Gedurende eerdere subsidieperiodes was er sprake van een publieksinkomsteneis. Deze bedroeg 17,5%.

82

Wat is per sector op dit moment het percentage dat men aan eigen inkomsten behaalt?

Zie het antwoord op vraag 1.

83

Hoe verkleint het beleid op het gebied van ondernemerschap de kloof tussen de culturele sector en potentiële financiers? Komen er kredietfaciliteiten voor de culturele ondernemer of een garantiestelling voor potentiële ondernemers?

Instellingen en makers worden ondersteund bij het versterken van hun ondernemerschap en het vinden van alternatieve financiering. Daarbij moet gedacht worden aan advies, coaching en begeleiding op het gebied van organisatieverandering en verdienmodellen.

84

Hoe gaat het kabinet precies zorgdragen voor praktische ondersteuning op het gebied van ondernemerschap? Welke organisatie biedt advies, coaching en begeleiding aan aan de instellingen en per wanneer?

Instellingen krijgen, als zij dat wensen, advies, coaching en begeleiding op individueel niveau. Over welke organisatie dit per wanneer gaat verzorgen heb ik nog geen beslissing genomen.

85

Aan welke vereisten moet een aanbod of collectie precies voldoen om van (inter)nationaal belang te zijn en voor rijkssubsidie in aanmerking te komen?

Voor de beoordeling van dit aspect is het advies van de Raad voor cultuur doorslaggevend.

86

Als de Raad voor Cultuur alsook de fondsen zich moeten houden aan de hier genoemde criteria, hoe wordt geborgd dat zij bij hun toewijzigingen kiezen voor aanbod dat aanvullend is op bestaand aanbod?

De criteria, in aanvulling op kwaliteit, gelden voor alle cultuurproducerende instellingen. Voor instellingen die zich bezighouden met vernieuwing en talent zullen de criteria niet onverkort toegepast kunnen worden. Voor fondsen geldt dat deze criteria zoveel mogelijk meegewogen worden. Het gaat dus om een samenstel aan factoren. Per aanvraag zal de invulling flink verschillen. Het kiezen van een profiel is aan de instellingen zelf. Die ruimte is er.

87

Waarom is bij de financiering van jeugdgezelschappen niet gedifferentieerd naar omvang, zoals bij de theatergezelschappen?

De jeugdgezelschappen worden gestimuleerd te gaan samenwerken met de theatergezelschappen met aanbod voor volwassenen en de podia. Dat geldt voor alle kernpunten. Dit geeft mogelijkheden voor flexibele inzet van budgetten. Hierin volgt het kabinet de argumentatie van de Raad voor Cultuur.

88

Wat gebeurt er met het systeem van «peer review» bij toekenning van subsidies voor cultuurinstellingen? Blijft dit ongewijzigd of komen er veranderingen, zo welke?

Het kabinet staat voor meer dan kwaliteit. Er gelden dan ook meer voorwaarden om voor rijksfinanciering in aanmerking te komen dan alleen artistieke kwaliteit. De 5 criteria die het kabinet in aanvulling op kwaliteit hanteert zijn: publiek, ondernemerschap, participatie en educatie, (inter)nationale betekenis en een focus op kernpunten. Het oordeel van deskundigen zal altijd een rol blijven spelen.

Daarnaast wil het kabinet ook bij de fondsen het beoordelingssysteem verbreden door beoordelingscriteria te objectiveren. Naast artistieke kwaliteit gaat het ook om publieksbereik en ondernemerschap. Die verandering moet ook duidelijk zichtbaar worden in de profielen van beoordelingscommissies.

89

Hoe gaat u garanderen dat bibliotheken moeten worden ontzien en dat de infrastructuur voor cultuureducatie vooral lokaal wordt ondersteund, gezien de lokale bezuinigingen op deze punten?

De rijksmiddelen voor de bibliotheekvernieuwing blijven nagenoeg gehandhaafd. Gemeenten en provincies maken echter een eigen afweging als het gaat om de invulling van lokale en provinciale bezuinigingen. Over de effecten van lokale en provinciale bezuinigingen heeft overleg plaatsgevonden met VNG en IPO. Ik heb in mijn brief aangekondigd dat ik de verantwoordelijkheidsverdeling tussen rijk, gemeenten en provincies ten aanzien van cultuureducatie wil verduidelijken. Daarmee geef ik aan de samenhang tussen lokaal en landelijk beleid belangrijk te vinden. Hoopgevend vind ik het dat de steden en landsdelen hebben aangegeven in principe bereid te zijn de middelen van het programma Cultuureducatie met kwaliteit te matchen.

90

Klopt het dat elke instelling in de basisinfrastructuur volgens de nieuwe criteria toegankelijkheid voor kinderen en jongeren moet garanderen? Hoe moeten volgens u de instellingen dit in praktijk gaan vormgeven? Kunt u voorbeelden geven?

Ja, dat geldt voor de cultuurproducerende instellingen. Ook hier geldt dat ik het een belangrijk criterium vind, waaraan de instelling zelf vorm moet geven. Het gaat om een aanpak die bij de instelling past, waarbij in de plannen de ambities moeten worden uitgewerkt.

Instellingen kunnen er voor kiezen om voorstellingen in de school te verzorgen, of specifiek voorstellingen voor jongeren te verzorgen. Samenwerking met centra voor de kunsten in de benadering van scholen is ook mogelijk. Die samenhang moeten instellingen in hun ambities beschrijven.

91

Welke vijf criteria worden precies bedoeld?

De 5 criteria die het kabinet in aanvulling op kwaliteit hanteert, zijn:

  • publiek

  • ondernemerschap

  • participatie en educatie

  • de instelling beheert een rijkscollectie van (inter)nationale betekenis of biedt aanbod van (intern)nationale betekenis aan

  • focus op hoogwaardige kernpunten in het land.

92

Welke voorstellen van de Raad van Cultuur neemt het kabinet wel over en welke niet?

Het kabinet kiest op een aantal punten voor een andere invulling van de bezuinigingen dan de Raad voor Cultuur, mede op basis van de prioriteiten uit de brief uitgangspunten cultuurbeleid en de adviesaanvraag van december 2010:

  • De internationale top dient op hoog niveau te blijven; daarom geen hoge korting op alle instellingen. Ook regionale voorzieningen worden in staat gesteld kwalitatief hoogwaardig aanbod te blijven bieden

  • Bij de bezuinigingen worden erfgoed en bibliotheken zoveel mogelijk ontzien

  • Productie gaat voor ondersteuning: daarom kiest het kabinet voor een sterkere bezuiniging op sectorinstituten en intermediairs in plaats van producerende instellingen

  • Ondersteuning van de creatieve industrie vanwege de bijdrage aan economische ontwikkeling.

Dus geen kaasschaaf van 30%, maar scherper kiezen. De culturele basisinfrastructuur bestaat vanaf 1 januari 2013 uit de onderstaande functies, waarbij de genoemde aantallen maximalen zijn:

  • 7 orkesten, waarvan 4 volwaardige symfonieorkesten in de regio’s Noord, Oost, Zuid en het verzorgingsgebied Rotterdam-Den Haag, 1 internationaal toporkest, 1 begeleidingsorkest voor de opera en 1 kernensemble voor de begeleiding van dans,

  • 1 grootschalig operagezelschap van internationale statuur en 1 operaproductiekern met beperkte reistaak,

  • 8 theater- en jeugdgezelschappen in 8 kernpunten verspreid over het land,

  • 1 podiumkunstenbreed festival van internationale statuur,

  • 4 dansgezelschappen: 2 grote gezelschappen van internationale statuur (1 balletgezelschap en 1 gezelschap voor moderne dans), 1 gezelschap met jeugddanstaak en 1 ander dansgezelschap,

  • 6 presentatie-instellingen voor beeldende kunst en 50 plaatsen voor toptalent,

  • 2 internationale filmfestivals (film en documentaires) en 1 festival voor actueel vernieuwend aanbod van de Nederlandse film,

  • 3 ondersteunende lettereninstellingen (leesbevordering, landelijke bemiddeling en ondersteuning journalistiek),

  • 4 «sectorinstituten» (film, creatieve industrie, cultuureducatie/amateurkunst en bibliotheken),

  • 3 bovensectorale instellingen (internationaal cultuurbeleid, onderzoek en statistiek en digitalisering erfgoed),

  • 5 fondsen: Fonds Podiumkunsten en Cultuurparticipatie, Mondriaan Fonds voor beeldende kunst en erfgoed, Nederlands Fonds voor de film, Nederlands Letterenfonds, Fonds voor de Creatieve Industrie.

Fasering:de nieuwe basisinfrastructuur gaat op 1 januari 2013 in. Dat is zo afgesproken met de Tweede Kamer in het overleg van 23 maart 2011. Op deze manier zijn er ook middelen beschikbaar voor frictie- en transitiekosten. Als we dat niet doen, zullen de middelen voor de noodzakelijke frictiekosten «inverdiend» moeten worden.

93

Wat zijn de percentuele kortingen op de rijksbudgetten voor podiumkunsten, musea, beeldende kunst, film, letteren, architectuur, design, nieuwe media, cultuureducatie, amateurkunst en bibliotheken bij de overgang van het jaar 2011 naar 2012 en 2012 naar 2013?

In 2012 wordt een generieke korting van 2,2% doorgevoerd. Voor 2012 naar 2013, zie antwoord op vraag 4.

94

Geldt de generieke korting van 5% voor elke instelling in de basisinfrastructuur of zijn er uitzonderingen?

Indien een instelling na 2012 een subsidie zal ontvangen van het Ministerie van OCW, en het gaat om subsidie voor activiteiten die naar aard en in omvang vergelijkbaar zijn met de activiteiten waarvoor die instelling in de periode 2009 – 2012 BIS-subsidie heeft ontvangen, dan zal de hoogte van het subsidiebedrag in ieder geval 5% lager zijn dan het bedrag dat daarvoor eerder is verleend. Dat geldt voor alle instellingen in de basisinfrastructuur van 2009–2012, met uitzondering van Stichting Amstel 218. Met deze laatste instelling is de hoogte van de subsidie vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst.

95

Welke podiumkunstenbrede festivals zullen verdwijnen nu voor 1 festival van internationale statuur wordt gekozen?

In de BIS 2009–2012 zijn het Holland Festival en Oerol als podiumkunstbrede festivals opgenomen. Daarnaast is er nog een aantal monodisciplinaire podiumkunstfestivals in de BIS. Het kabinet kiest voor 1 podiumkunstenbreed festival van internationale statuur in de basisinfrastructuur, met de opdracht een belangrijke bijdrage te leveren aan de vernieuwing en internationalisering van de Nederlandse podiumkunsten. Ook de Raad voor Cultuur adviseert 1 podiumkunstenbreed festival op te nemen. Dit festival wordt gekenmerkt door grootschalig aanbod, actueel en vernieuwend, op het gebied van muziek, muziektheater, dans en theater. Het werkt samen met grote topinstellingen in de podiumkunsten. De Raad voor Cultuur zal op basis van de beleidsplannen die worden ingediend bij de nieuwe aanvraagronde voor 2013–2016 adviseren welk festival in aanmerking komt voor een plek in de basisinfrastructuur. Bij het Fonds Podiumkunsten en Cultuurparticipatie zal een budget beschikbaar blijven voor andere festivals.

96

Welk percentage van kunstenaars in de internationale top van de basisinfrastructuur heeft zijn opleiding genoten in een productiehuis of een postacademische instelling?

Er zijn geen gegevens voorhanden over welk deel van kunstenaars in de basisinfrastructuur zijn of haar opleiding genoten in een productiehuis of een postacademische instelling.

97

Als u van mening bent dat de doorstroming van talent naar de grote zaal in de nieuwe visie vooral een taak van de grote instellingen is, wat doen deze grote instellingen op dit moment? Welke taken zullen de grote instellingen niet meer kunnen uitvoeren?

Zowel de grote als middelgrote instellingen hebben een opdracht op het gebied van talentontwikkeling. Dat is ook in de huidige BIS al het geval. Deze instellingen moeten hun verantwoordelijkheid nemen en vernieuwing en jong talent ruimte bieden. Voor podiumkunstinstellingen is talentontwikkeling dan ook een voorwaarde voor rijksfinanciering. In de plannen van de instellingen moet dit onderwerp aan bod komen. Ik ga er vanuit dat dit niet ten koste gaat van andere taken.

98

Wat is de terugloop van publiek in de overige leeftijdscategorieën? Wat is de ontwikkeling van de prijs van een entreekaartje geweest in de afgelopen 10 jaar?

Deze vraag betreft het publieksbereik van orkesten. Volgens het SCP rapport Cultuurbewonderaars en Cultuurbeoefenaars is het bezoek aan klassieke muziek tussen 1995 en 2007 gestegen van 20 tot 26 procent van de bevolking van 65 tot 79 jaar. Het aandeel van de bevolking boven de 80 jaar en onder 11 jaar dat een uitvoering van klassieke muziek had bezocht was vrijwel stabiel. Het aandeel is gedaald in de overige leeftijdscategorieën: van 27 naar 20 procent voor de groep van 50 tot 64 jaar, van 21 naar 10 procent onder 35- tot 49-jarigen, van 14 naar 10 procent onder 20- tot 34-jarigen en van 10 naar 7 procent onder 12- tot 19-jarigen.

Uit onderzoek naar prijselasticiteit in de culturele sector van onderzoeksbureau APE blijkt dat toegangsprijzen van rijksgesubsidieerde orkesten tussen 1997 en 2005 zijn verdubbeld (Nieuwe schattingen van de prijsgevoeligheid van het bezoek aan de culturele sector, 2008). Uit navraag bij APE in 2011 blijkt dat de prijzen van orkesten en opera tussen 2005 en 2009 verder zijn gestegen met circa 11 procent per jaar.

99

Wanneer wordt besloten welke vijf volwaardige symfonieorkesten, één begeleidingsorkest voor de opera en één kernensemble voor de begeleiding van dans blijven bestaan?

Op 1 februari 2012 sluit de indiening van aanvragen voor de nieuwe basisinfrastructuur.

De Raad voor Cultuur zal adviseren welke aanvraag voor subsidie in aanmerking komt.

Op Prinsjesdag 2012 maakt het kabinet de besluiten voor de nieuwe basisinfrastructuur bekend.

100

Blijft het Muziekcentrum van de Omroep behouden? Wat verandert er in het budget van dit Muziekcentrum?

Het Muziekcentrum van de Omroep wordt afgeslankt. Prioriteit wordt gegeven aan de continuering van het Radio Filharmonisch Orkest en het Groot Omroepkoor. Voor de instandhouding is een budget van maximaal € 14 miljoen beschikbaar (was: € 31 miljoen). Het kabinet kiest daarbij voor een positionering van de twee ensembles binnen de landelijke publieke omroep waarbij een samenwerkingsverband van omroepen verantwoordelijk is voor de aansturing van de twee onderdelen. In de mediabrief van 17 juni 2011 Uitwerking regeerakkoord onderdeel media zijn de keuzen nader toegelicht.

101

Op welke manier blijkt het door de Raad voor Cultuur geconstateerde overaanbod van theater- en dansproducties? Is dit het gemiddelde aantal instellingen per inwoner, het aantal voorstellingen, of de bezettingsgraad? Kunt u hiervoor de cijfers geven?

Het overaanbod blijkt uit het rapport Uit! Naar gesubsidieerde podiumkunsten met een nieuw elan uit 2006 en het rapport Voorstelling van uitvoeringen, vraag en aanbod van podiumkunsten in Amsterdam tot 2015 uit 2008. In het rapport Uit! wordt geconcludeerd dat als alle stoelen in alle zalen van de Nederlandse theaters en concertgebouwen gemiddeld één keer per dag bezet zouden zijn dan zou iedere Nederlander van zes jaar en ouder daar gemiddeld drie keer per jaar op plaats nemen. In 2003 was dat gemiddeld één keer per jaar. Over een periode van veertig jaar (1965–2002) is het aantal voorstellingen van gesubsidieerd toneel ruim verdubbeld en het aantal bezoekers van de voorstellingen gehalveerd. Bij de dans een ruime verdriedubbeling van het aantal voorstellingen en nog geen verdubbeling van het aantal bezoekers.

102

Hoe gaat u een over het hele land gespreid voorzieningenniveau garanderen? Wat zijn daarbij de criteria?

Zie vraag 9.

103

Grote instellingen zijn verantwoordelijk voor de doorstroming van talent naar grote zalen. Is deze rol niet logischerwijs voor de middelgrote instellingen weggelegd? Hoe denkt u doorstroming te kunnen bevorderen als er een gapend gat ontstaat tussen de top en de basis?

Van alle podiumkunsteninstellingen verwacht ik dat ze hun visie geven op talentontwikkeling, zowel van de grote als middelgrote instellingen. De grote theatergezelschappen krijgen van dit kabinet de financiële armslag om minimaal 3 groot gemonteerde voorstellingen per jaar te maken. Aangezien de grote theatergezelschappen zich dus vooral zullen richten op grootschalige producties in de grote zaal verwacht ik ook dat zij in hun visie op talentontwikkeling aandacht hebben voor doorstroom van (jong) talent naar de grote zaal. Alle instellingen blijven hun rol voor talentontwikkeling behouden. Het is immers in hun eigen belang om in de toekomst te investeren. Aangezien voor alle podiumkunstinstellingen beleid op het gebied van talentontwikkeling een vereiste is, bij het fonds ruimte blijft voor talent en vernieuwing door activiteitensubsidies ter beschikking te stellen voor het maken van producties, en het kunstvakonderwijs een zeer belangrijke rol bij heeft bij talentontwikkeling, zie ik geen gapend gat ontstaan.

104

Hoeveel budget was er in 2011 beschikbaar voor alle 10 orkesten?

Voor alle orkesten samen is een budget beschikbaar van € 65 155 000.

105

Welk orkest had tot nu toe het verzorgingsgebied Haarlem onder zijn hoede?

De concertzaal in Haarlem wordt nu door Holland Symfonia van symfonische muziek voorzien.

106

Op welke manier wordt er op dit moment door het rijk bij de bepaling van zijn aandeel in de subsidie onderscheid gemaakt tussen overheden onderling of overheden binnen of buiten de Randstad?

Op dit moment is er onderscheid tussen financieringafspraken van het rijk met de G3 en de rest van het land. Met de G3 zijn in het verleden afspraken gemaakt over gezamenlijke financiering van de podiumkunsten.

107

Hoe hoog was de subsidie aan de postacademiale operawerkplaats?

De subsidie van OCW aan de operawerkplaats Opera Studio Nederland bedraagt op jaarbasis € 510 000.

108

Hoe worden de twee grote instellingen en één middelgrote instelling over de drie steden verspreid? Hoe worden de twee grote instellingen en drie grote instellingen over de vijf kernpunten in de regio's verdeeld?

De Raad voor Cultuur zal op basis van de subsidievoorwaarden de subsidieaanvragen van de theatergezelschappen beoordelen en mij adviseren welke gezelschappen gekwalificeerd moeten worden als groot gezelschap en welk als middelgroot

109

Op basis waarvan zal het extra normbedrag voor internationale excellentie worden toegewezen?

De Raad voor Cultuur zal een advies uitbrengen omtrent de toekenning van het normbedrag voor internationale excellentie. De criteria waarop de Raad dit advies dient uit te brengen zullen nog nader worden uitgewerkt.

110

Waarom zijn de twee grote dansgezelschappen te verschillend van elkaar om een normbedrag te rechtvaardigen?

De in de regeling genoemde grote dansgezelschappen brengen anderssoortige repertoire. Het ene gezelschap is verantwoordelijk voor het brengen van klassiek balletrepertoire. De kosten die hiervoor gemaakt moeten worden zijn anders, omdat voor klassiek repertoire per definitie een groot dansertableau (met een minimum aantal dansers) vereist is. Voor moderne dans kan dat verschillen per productie.

111

Waarom is bij de financiering van jeugdgezelschappen niet gedifferentieerd naar omvang, zoals bij de theatergezelschappen?

Zie het antwoord op vraag 87.

112

Hoeveel budget is beschikbaar voor jeugdgezelschappen straks, in vergelijking met nu in totaal en per jeugdgezelschap?

Voor jeugdtheater volgt dit kabinet het advies van de Raad voor cultuur. Er worden acht jeugdinstellingen ondersteund met een normbedrag van € 0,5 miljoen per instelling. Het bedrag over 2009–2012 was € 6,1 miljoen per jaar voor 9 jeugdtheatergezelschappen. Dit wordt in de nieuwe periode € 4 miljoen per jaar voor 8 gezelschappen. Het kabinet wil de samenwerking tussen jeugdgezelschappen en theatergezelschappen stimuleren. Jeugdinstellingen kunnen apart of samen met het grotere theatergezelschap een aanvraag indienen.

113

Is het waar dat het subsidiebudget voor jeugddans teruggaat van € 1,4 miljoen naar € 1 miljoen en dat het aantal instellingen in de BIS teruggaat van vier naar één? Zo ja, kunt u dit nader toelichten? Zo nee, kunt u uitleggen wat er wel verandert?

In de nieuwe basisinfrastructuur blijft 1 groot dansgezelschap dat specifiek jeugddans als extra taak heeft. Voor het gezelschap met deze extra taak stel ik € 2,5 miljoen beschikbaar. Daarnaast heeft het Fonds Podiumkunsten en Cultuurparticipatie de taak om aanvullend op dit gezelschap in de basisinfrastructuur jeugddans te ondersteunen. Op dit punt heb ik inhoudelijk het advies van de Raad voor Cultuur gevolgd.

114

Wie wordt er nu verantwoordelijk voor de marktverruiming van Nederlandse popmuziek in het buitenland?

Er komt een regeling bij het Fonds voor de Podiumkunsten en Cultuurparticipatie voor goede initiatieven die de marktverruiming van de Nederlandse muziek, met name de popmuziek, in het buitenland effectief stimuleren. Deze taak wordt ondergebracht bij het Fonds voor de Podiumkunsten en Cultuurparticipatie, maar niet door het fonds zelf uitgevoerd.

115

Hoeveel mensen volgen op dit moment een opleiding aan het Theater Instituut Nederland? Hoeveel mensen werken bij het Theater Instituut Nederland?

Theater Instituut Nederland heeft 43,4 fte. Het instituut biedt echter geen opleidingen aan.

116

Wat gebeurt er als de collectie van het Theater Instituut Nederland niet kan worden ondergebracht bij musea of andere culturele instellingen?

Waardevolle collectieonderdelen kunnen worden ondergebracht bij musea of andere (ook particuliere) erfgoedinstellingen. De Leidraad voor het afstoten van museale objecten (LAMO) is een hulpmiddel bij het vinden van een andere bestemming.

117

Wanneer zal het kennisinstituut voor educatie en amateurkunst worden opgericht? Welk budget krijgt deze instelling?

In de concept-ministeriële regeling (art 3.41) staat dat in de BIS vanaf 1 januari 2013 plaats is voor een ondersteunende instelling voor cultuureducatie en amateurkunst met een maximaal budget van € 4,76 miljoen.

118

Waarom worden de Fondsen Podiumkunsten en Cultuurparticipatie samengevoegd tot één fonds met gescheiden budgetstromen? Welke doelmatigheidskorting legt het kabinet deze fondsen op, en gaat deze niet verloren door deze manier van samenwerken?

Ik heb er voor gekozen om het aantal fondsen terug te brengen van 7 naar 5. De twee beeldende kunstfondsen fuseren, evenals het NFPK en het FCP. Deze fusies liggen voor de hand vanwege overeenkomsten tussen de fondsen. Het FCP werkt nu al nauw samen met andere overheden en het Fonds Podiumkunsten zal dit in de toekomst meer moeten doen. Amateurkunst, podiumkunsten en cultuureducatie komen immers in nauwe samenwerking met de andere overheden tot stand. Ik heb voor gescheiden budgetstromen gekozen, omdat het Fonds Cultuurparticipatie sectoroverschrijdend werkt, dus niet alleen voor podiumkunsten, maar ook voor bijvoorbeeld de beeldende kunst en film.

119

Welke objectiveerbare criteria ten aanzien van podiumkunsten zullen worden gehanteerd?

Deze criteria zijn nog niet vastgesteld. Het Fonds zal hiervoor beleid ontwikkelen en dit in zijn beleidsplan moeten aangeven. Publieksbereik, ondernemerschap en matching van financiering zullen in ieder geval worden meegewogen.

120

Met het verdwijnen van het Theater Instituut, Muziekcentrum Nederland en het Nederlands Muziek Instituut, wordt een aantal kostbare historische collecties dakloos. Is er een visie op het zorgvuldig overdragen van deze collecties?

Indien door subsidiebeëindiging instellingen collectiebeherende activiteiten moeten staken, dan is het de verantwoordelijkheid van de besturen van deze instellingen om een passende bestemming voor de collecties en archieven te vinden. RCE en NA kunnen hierbij adviseren.

121

De taken voor Fonds Podiumkunsten en Cultuurparticipatie worden uitgebreid, en er zal minder ruimte zijn voor subsidieverstrekking aan kleinere instellingen en gezelschappen. Hoe kan volgens de staatssecretaris het fonds blijven voorzien in een breed aanbod in de regio?

Het Fonds Podiumkunsten en Cultuurparticipatie heeft meer dan voorheen de opdracht om bij het beschikbaar stellen van subsidies de regionale spreiding van activiteiten mee te wegen. Daarnaast gaat matching van meerjarige aanbodsubsidies door andere overheden een zeer belangrijke rol spelen. Dat is nodig omdat juist bij een beperkter budget samenwerking tussen de overheden en een eenduidig beleid van belang zijn. Bovendien is nu al de praktijk dat veel muziekensembles, theater- en dansinstellingen die het fonds ondersteunt, podia in het gehele land bespelen.

122

Kan het fonds enkel nog maar tweejarige instellingssubsidies verstrekken?

Het fonds zal geen instellingssubsidies meer verstrekken. Het verstrekken van (meerjarige) activiteitensubsidies blijft wel een taak van het fonds. Ik vraag het fonds een nieuwe subsidieregeling te ontwikkelen.

123

Wat wordt precies verstaan onder een integrale aanvraagronde? Hoe werken het rijk en de fondsen dan samen?

Omdat de activiteiten van BIS-instellingen en de activiteiten die door de fondsen en andere overheden gesubsidieerd worden samen het totale gesubsidieerde aanbod vormen, dienen deze periodiek integraal tegen het licht worden gehouden. Dit gebeurt om de vier jaar. Tweejaarlijks monitort het Fonds of instellingen nog aan de formele vereisten voldoen.

124

Wat betekent het criterium dat matching van fondssubsidies door andere overheden en externe financiering als zwaarwegend criterium meetelt voor de subsidiering door de fondsen? Komt de koppelsubsidie terug? Ziet het kabinet het gevaar dat geen enkele financier meer autonoom is in zijn keuze wie te subsidiëren?

Zie het antwoord op vraag 25.

125

Klopt het dat de fondsen alleen nog maar projectsubsidies mogen geven? Zijn instellingen wel in staat zich ondernemend op te stellen als zij geen zekerheid hebben voor een langere periode?

Fondsen mogen in de toekomst geen instellingssubsidies meer geven, alleen nog maar activiteitensubsidies. Deze kunnen projectmatig zijn, maar ook meerjarig.

126

Hoeveel instellingen telt het BIS op dit moment? Hoeveel instellingen telt het Fonds voor de Podiumkunsten op dit moment? Hoeveel daarvan zijn nu gericht op talentontwikkeling en hoeveel blijven er naar verwachting over op het gebied van talentontwikkeling?

De BIS telt op dit moment 141 cultuurproducerende instellingen en 37 andere organisaties (o.a. fondsen, sectorinstituten, postacademische instellingen). Het Fonds Podiumkunsten heeft in de periode 2009–2012 aan 120 instellingen een vierjarige subsidie verstrekt. Binnen de BIS zijn nu 21 productiehuizen, 22 ontwikkelinginstellingen en 10 postacademische instellingen. Het Fonds Podiumkunsten subsidieert geen aparte instellingen gericht op talentontwikkeling, maar wel een regeling gericht op individuele ontwikkeling.

In de basisinfrastructuur is geen aparte functie meer voor talentontwikkeling. Ook in andere sectoren in de maatschappij is het volkomen normaal dat grote bedrijven en instellingen de verantwoordelijkheid voor talent op zich nemen. Bij het fonds blijft wel ruimte voor talent en vernieuwing. Het fonds zal dit stimuleren door het beschikbaar stellen van activiteitensubsidies voor het maken van producties. De eigen verantwoordelijkheid van makers komt daarbij voorop te staan, in plaats van het in stand houden van een instelling. Verder heeft het kunstvakonderwijs een zeer belangrijke rol bij talentontwikkeling.

127

Hoeveel budget was er in 2011 beschikbaar voor de orkesten, begeleidingsorkesten, operagezelschappen, theatergezelschappen, jeugdtheatergezelschappen, dansgezelschappen, festival podiumkunsten en de fondsen?

Zie antwoord op vraag 4.

128

Hoeveel meerjarige subsidies werden er in de afgelopen jaren door het Fonds Podiumkunsten afgegeven? Welke toeloop van instellingen die geen subsidie meer zullen ontvangen verwacht u?

Het Fonds Podiumkunsten heeft in de periode 2009–2012 aan 120 instellingen een vierjarige subsidie verstrekt. Het budget voor meerjarige activiteitensubsidies wordt met één derde gekort. De druk op het fonds zal toenemen doordat naar verwachting ook de podiumkunsteninstellingen die uit de BIS vallen een aanvraag zullen indienen bij het fonds. Daarnaast is er ook de mogelijkheid dat instellingen die nu bij het Fonds zitten, zich gaan vestigen of die gevestigd zijn in één van de kernpunten subsidie bij OCW aanvragen.

129

Wanneer is een collectie een rijkscollectie en wanneer een collectie van nationaal belang?

Rijkscollectie geeft de juridische status aan van de collectie. Rijkscollectie is een collectie waarvan de staat eigenaar is of die aan de zorg van de staat is toevertrouwd.

Het nationaal belang is een inhoudelijke beoordeling. De Raad voor Cultuur zal in het kader van de aanvragen van instellingen adviseren over het al dan niet van nationaal belang zijn van collecties, zoals de Raad dat in het verleden ook heeft gedaan.

Ook andere dan rijkscollecties kunnen van nationaal belang zijn. Gemeentelijke en provinciale overheden die collecties van nationaal belang in eigendom hebben zijn zelf verantwoordelijk voor deze collecties.

Het rijk draagt bij aan collectiemobiliteit door een ruimhartig bruikleenbeleid.

130

Welke rijksgesubsidieerde musea zaten in 2010 onder de eigen inkomstennorm van 17,5%?

Zie het antwoord vraag 1.

131

Kunt u bevestigen dat er in het rijksbeleid ruimte is voor enkele museale instellingen die een collectie van nationaal belang beheren en die nu al lange tijd door het rijk worden gesubsidieerd? Kunt u tevens bevestigen dat u bij de bezuinigingen het beheer van deze collecties zoveel mogelijk zou willen ontzien. Hoe verhoudt zich deze uitspraak tot het stopzetten van de subsidie aan de sectorinstituten Theater en Muziek?

Er is in het rijksbeleid ruimte voor enkele museale instellingen die een collectie van nationaal belang beheren en die al langere tijd worden gesubsidieerd. Voorbeelden daarvan zijn Teylers museum en het Joods Historisch Museum.

Aan de sectorinstituten wordt subsidie verleend primair voor het zijn van sectorinstituut en niet voor het zijn van een museum.

132

Wat is een goed evenwicht tussen aanbod en afname?

Ondanks het feit dat niet alle producten en activiteiten met elkaar te vergelijken zijn, kan gesteld worden dat bij een goed evenwicht tussen aanbod en afname publieksbereik een grote rol speelt. Bij de podiumkunsten gaat het dan bijvoorbeeld om absolute aantallen bezoekers, maar ook om zaalbezetting. Daarnaast zegt het aantal gespeelde voorstellingen van een productie iets over de relatie vraag en aanbod. Benchmarking biedt de mogelijkheid om in de toekomst hiervoor meer objectieve criteria te ontwikkelen.

133

Vreest u voor een neerwaartse spiraal voor het museale bestel bij de bezuiniging die is voorgesteld door de Raad? Ziet u dat risico van een neerwaartse spiraal ook voor de andere sectoren?

Ja, ik zie een risico voor een neerwaartse spiraal bij het advies van de Raad om een bezuiniging op de musea oplopend tot 26% in 2015 toe te passen. Dit zou neerkomen op een halvering van de publieksfunctie. Dat brengt ook de topmusea, die ik wil sparen, in gevaar en gaat ten koste van de capaciteit van musea meer eigen inkomsten te verwerven. Bovendien zal een dergelijke zware ingreep op de publieksfunctie ook de educatiefunctie van musea ernstig aantasten, terwijl het kabinet deze juist belangrijk vindt.

Voor de andere sectoren heb ik een duidelijke keuze gemaakt voor het op niveau blijven subsidiëren van internationale topinstellingen, voor regionale voorzieningen om kwalitatief hoogwaardig aanbod te blijven bieden, voor productie in plaats van ondersteuning en voor de creatieve industrie.

134

Wat was de hoogte van de subsidie aan het NHM in 2011? Wat zijn de totale ontwikkelings-, investerings- en subsidieuitgaven aan het project Nationaal Historisch Museum geweest sinds de aanname van de motie van de leden Verhagen/Marijnissen in 2006?

In 2008 is aan de ontwikkelingskosten van het NHM in oprichting € 0,6 mln. besteed. Aan de Stichting NHM is van 2008 tot en met 2011 € 14,5 mln. aan subsidie beschikt.

135

Welke musea in Nederland verdwijnen door uw plannen, omdat ze moeten fuseren of de subsidie wordt stopgezet?

Het is aan de besturen van de musea om te besluiten over de consequenties die zij verbinden aan mijn subsidiebesluiten. Voor alle musea geldt dat ze aan de entreenorm van 17,5% dienen te voldoen. Musea met een rijkscollectie die deze norm niet halen, zullen nog voor vier jaar voor de collectiefunctie worden gesubsidieerd. Zij moeten op zoek naar nieuwe financieringsbronnen, samenwerkingsverbanden en presentatiemogelijkheden voor de collectie. Als musea besluiten gezamenlijk een aanvraag in te dienen dient gezamenlijk te worden voldaan de eigen inkomstennorm en dient efficiencywinst te worden verdisconteerd in een lager gezamenlijk subsidieverzoek.

Het is nu nog niet duidelijk welke musea de norm van 17,5%, gemiddeld genomen over de jaren 2010 en 2011, niet zullen halen. De cijfers over 2011 zijn nog niet bekend.

136

Welke erfgoedinstellingen ontvangen op dit moment exploitatiesubsidies die per 2013 worden beëindigd? Hoe hoog zijn die bedragen?

Het sectorinstituut Erfgoed Nederland wordt, conform het advies van de Raad voor Cultuur, opgeheven. Het gaat na de generieke korting om € 2,1 miljoen. De Raad wees in haar advies op de belangrijke taak van EN op het terrein van erfgoededucatie. Er gaat voor de erfgoededucatie € 300 000 naar het nieuwe Kennisinstituut voor Cultuureducatie en amateurkunst. Voor stimulering en ondersteuning van internationale erfgoedactiviteiten gaat € 100 000 naar de instelling met coördinerende taken voor het internationaal cultuurbeleid. Andere taken gaan naar de RCE en het NA, die al een belangrijke bijdrage aan de ondersteuning van de erfgoedsector leveren.

Ook krijgen de volgende erfgoedinstellingen per 2013 geen eenjarig instellingssubsidie meer. Dit betreft: Nationaal Glasmuseum, Ninsee, Kasteel radboud, Nieuwe Kerk te Amsterdam, Nationaal Park de Hoge Veluwe en de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer.

137

Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over het besluit om het eigendom van de gebouwen aan de instellingen al dan niet over te dragen?

In het voorjaar van 2012 zal de Kamer een stand van zaken van het onderzoek dat samen met de musea, het Ministerie van BZK en het Ministerie van Financiën wordt gedaan, worden toegestuurd.

138

Welke erfgoedinstellingen kregen in 2011 een eenjarige exploitatiesubsidie?

Eenjarige instellingssubsidies werden in 2011 verleend aan: het Nationaal Glasmuseum, NiNSee, Kasteel Radboud, Nieuwe Kerk Amsterdam, Nationaal Park de Hoge Veluwe en de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer.

139

Worden de beheersovereenkomsten met alle musea opgezegd of zijn er uitzonderingen?

Het is mijn voornemen om de beheersovereenkomsten met alle musea op te zeggen om bij de implementatie van een nieuw museumbestel in de komende jaren de gelegenheid te hebben, indien noodzakelijk, bestaande afspraken tussen het Rijk en de musea te veranderen.

140

Wat was het totale budget van de musea, Rijksbureau voor Kunsthistorische documentatie, Stichting DEN en het Nederlands Centrum voor Volkscultuur?

Het budget in 2011 voor genoemde instellingen bedraagt € 152,2 miljoen.

141

Vallen onder erfgoededucatie ook de monumenten? Hoe wordt het budget toegedeeld in het kennisinstituut, specifiek voor erfgoededucatie en hoeveel is dit?

Erfgoededucatie is erfgoedbreed beleid en is dus ook bedoeld voor educatie over monumenten. Het budget dat wordt toegedeeld aan erfgoededucatie in het nieuwe kennisinstituut voor cultuureducatie en amateurkunst bedraagt € 300 000 per jaar. Het budget is o.a. bedoeld om de kwaliteit van erfgoededucatie te verhogen en de specifieke kansen van erfgoed in het onderwijs te verstevigen.

142

Zal het advies en de visie over een vernieuwd museumbestel het gehele museumbestel betreffen of alleen door het rijk gefinancierde deel?

Het museumbestel is een samenhangend geheel. Een advies en een visie op de rijksverantwoordelijkheid voor de musea kan niet zonder de bredere context van het gehele museumbestel daarbij te betrekken. Vanuit die samenhang zal ik de specifieke rijksverantwoordelijkheid voor de musea opnieuw bezien.

143

Hoeveel beurzen zullen er beschikbaar worden gesteld aan kunstenaars met bewezen talent?

Het fonds voor beeldende kunsten en erfgoed (fusie Fonds BKVB en Mondriaan Stichting) heeft de opdracht om een nieuw beleidsplan en nieuwe subsidieregelingen voor te leggen voor periode 2013–2016. Exacte gegevens over aantallen beurzen in de toekomstige periode kan ik nu nog niet geven. Wat betreft de individuele subsidieregelingen heb ik de opdracht meegegeven om de criteria aan te scherpen. De kunstenaars zullen hun eigen verantwoordelijkheid moeten nemen en zich meer als creatief ondernemer moeten opstellen. Als uitgangspunt heb ik het fonds wel meegegeven dat voor startende kunstenaars ruimte blijft voor 50 stipendia. Het beleidsplan van het fonds zal worden beoordeeld door de Raad voor Cultuur. Vervolgens zal ik hierover een besluit nemen en de regelingen vaststellen.

144

Wat was het totaalbudget voor de presentatie instellingen, Museum voor de Fotografie, Ontwikkeling bewezen talent en Fonds in 2011?

De totaalbudgetten 2011 :

Presentatie instellingen

€ 3.7 mln.

Museum voor de Fotografie

€ 1.4 mln.

Ontwikkeling bewezen talent (postacademisch)

€ 9,3 mln.

Fonds voor Beeldende kunsten, Vormgeving en Bouwkunst

€ 23 mln.

Mondriaan Stichting (inclusief erfgoed)

€ 18 mln.

145

Wat is de reden dat het marktaandeel van de Nederlandse film de afgelopen jaren zo omhoog is gegaan? Welke beleidsinspanningen hebben hier aan bijgedragen?

Nederlandse films vallen de laatste jaren steeds meer in de smaak bij het bioscooppubliek: jaarlijks weet een groot aantal titels meer dan 100 000 bezoekers te trekken in de bioscoop. Vrijwel al deze titels worden gerealiseerd met steun van het Filmfonds. De invoering in 2007 van de zgn. «Suppletieregeling» bij het filmfonds heeft gezorgd voor een extra impuls voor de productie van films met een uitgesproken publiekspotentie.

146

Wat was het totaalbudget voor Filmfestivals, Ondersteunende instellingen en Fonds in 2011?

Budget voor filmfestivals: € 3,7 mln.

Budget voor ondersteunende instellingen in de filmsector: € 7,5 mln.

Budget Nederlands Fonds voor de Film: € 35,6 mln.

147

Welke literaire activiteiten worden op dit moment gesubsidieerd, die eigenlijk voldoende via de marktsector tot stand zouden kunnen komen?

Alleenactiviteiten die niet of onvoldoende via de markt tot stand komen (zoals de ondersteuning van literaire vertalers en leesbevordering) worden door mij ondersteund.

148

Kan het zo zijn dat het museum voor literair erfgoed en het museum voor journalistiek erfgoed in 2013 kunnen verdwijnen omdat hun aanvraag niet wordt gehonoreerd?

In mijn brief over het nieuwe cultuurstelsel heb ik voor beide instellingen een financieel kader genoemd, respectievelijk € 2 660 000 en € 330 000. Ik verwacht dat beide musea een aanvraag zullen indienen. Daarna volgt in het voorjaar van 2012 het advies van de Raad voor Cultuur. Mede op basis daarvan zal ik vervolgens op Prinsjesdag 2012 mijn subsidiebesluiten bekend maken.

149

U wilt zich vooral richten op de jeugd, maar welke leeftijd wordt daar precies mee bedoeld?

Het cultuureducatiebeleid richt zich vooral op kinderen in de schoolgaande leeftijd, dus in principe van 4 tot en met 18 jaar.

150

Welk totaalbedrag is er in 2011 beschikbaar voor cultuureducatie en amateurkunst, voor Ondersteunende instelling en Fonds?

Zie het antwoord op vraag 41.

151

Bent u voornemens de rijksfinanciering voor de cultuurkaart stop te zetten, kunt u aangeven hoe groot het bedrag per leerling is in het voortgezet onderwijs voor ckv? Kunt u verder aangeven hoe het ckv er qua programma-inhoud uitziet. Wat zijn de eisen voor bezoek aan instellingen?

Ja, het kabinet zal de rijksbijdrage aan de cultuurkaart stopzetten.

Scholen voor voortgezet onderwijs ontvangen een lump sum bekostiging. Daarbij is geen sprake van «een bedrag per leerling voor CKV».

Het programma van het vak CKV is gericht op deelname aan culturele activiteiten, kennis van kunst en cultuur, praktische activiteiten in een of meer kunstdisciplines en de reflectie daarop. CKV kent een schoolexamen. De examinering voor CKV kan gespreid over de hele bovenbouw plaatsvinden, bijvoorbeeld in de vorm van reflectieopdrachten en het kunstdossier. Het aantal culturele activiteiten daarbij ligt vast: in het havo gaat het om 6 en in het vwo om 8 activiteiten.

152

Waarom past het terugbrengen van het aantal fondsen beter bij de huidige ontwikkelingen in sector en maatschappij?

Ik heb in mijn brief aangegeven dat ik het aantal fondsen verder wil terugbrengen en herschikken op een manier die beter past bij de huidige ontwikkelingen in sector en maatschappij. Zo past de herschikking van de budgetten voor architectuur en vormgeving in een Fonds voor de Creatieve Industrie bij de ontwikkeling dat de ontwerpopgaven steeds meer domeinoverstijgend zijn.

153

Waarom wordt er niet gekozen voor één investeringsfonds?

De publieke cultuurfondsen hebben het oogmerk de kwaliteit en het maatschappelijk rendement van cultuur te vergroten. Een investeringsfonds heeft een andere doelstelling, namelijk het behalen van economisch rendement uit haar investeringen. Een dergelijk fonds werkt alleen voor bedrijven met een hoog marktpotentieel.

De minister van EL&I heeft al een innovatiefonds aangekondigd, waarin bestaande instrumenten die gericht zijn op het vergroten van kapitaal voor bedrijven worden opgenomen. Dit geldt ook voor de seed-faciliteit, die open staat voor investeringsfondsen die willen participeren in technostarters en creatieve starters. Het lijkt me daarom weinig zinvol apart voor cultuur een investeringsfonds op te richten.

Uit onderzoek van de departementale accountantsdienst blijkt bovendien dat verdergaande fusie tussen de resterende fondsen geen doelmatigheidswinst oplevert3.

154

Wat verstaat men onder het maatschappelijk rendement van cultuur te vergroten?

Bij het vergroten van het maatschappelijke rendement van cultuur gaat het om het vergroten van de bijdrage die cultuur kan leveren aan het aanpakken van maatschappelijke vraagstukken.

157

Is het waar dat u nog geen objectieve besliscriteria heeft vastgesteld voor de criteria publieksbereik, ondernemerschap, participatie en educatie, (inter)nationale betekenis en focus op kernpunten? Wanneer heeft de ene culturele instelling meer recht op subsidie dan de andere instelling? Wanneer worden deze besliscriteria naar de Kamer gestuurd?

De criteria, zijn met uitzondering van de eigen inkomsten eis, kwalitatief van aard. De manier waarop instellingen deze in hun aanvraag moeten omschrijven, staan in mijn brief van 10 juni 2011. De Raad voor Cultuur zal de criteria in samenhang beoordelen. De beoordeling is daarmee dus breder geworden, dan louter op artistieke kwaliteit. Dit beoordelingskader voor de Raad, is een uitwerking van de criteria in mijn brief en stel ik kort na de zomer vast.

158

Kunnen de overzichten op pagina 36 worden afgezet tegen de financiële middelen die in 2011 per functie beschikbaar waren?

Zie vraag 4.

159

Wat is de status van het advies van de Raad voor Cultuur over de subsidieaanvragen? Is het bindend? Is het openbaar? Kunt u deze zonder opgaaf van reden naast u neerleggen?

Het advies van de Raad voor Cultuur over de subsidieaanvragen is niet bindend. Een bestuursorgaan kan gemotiveerd van een advies afwijken. Het advies van de Raad is openbaar.

160

Klopt het dat voor de matchingsregeling die nu wordt afgeschaft, een eigen bijdrage is gevraagd aan de instellingen uit de basisinfrastructuur? Kunnen deze instellingen in 2011 nog aanspraak maken op de matchingsregeling?

Nee, dat klopt niet. Om ondernemerschap te bevorderen is er bij de subsidietoekenning voor de periode 2009–2012 sprake geweest van een generieke subsidiekorting (de zogenaamde korting cultuurprofijt). Dit is echter geen eigen bijdrage. Instellingen kunnen geen aanspraak meer maken op matchingssubsidie in 2011. De regeling is in het kader van de bezuinigingen afgeschaft. Instellingen hebben alleen over het jaar 2009 matching ontvangen.

161

Wanneer wordt de Kamer op de hoogte gesteld in welke mate scholen bereid zijn om voor de Cultuurkaart te betalen en hoeveel private fondsen en commerciële partijen willen bijdragen?

CJP verwacht komend najaar de balans op te kunnen maken. Ik ga ervan uit dat zij op dat moment zowel mij als uw Kamer hierover zullen informeren.

162

Als het CJP een onderzoek uitvoert naar de mate waarin scholen bereid zijn om voor de Cultuurkaart te betalen en de mate waarin private fondsen en commerciële partijen willen bijdragen, wanneer wordt dit onderzoek dan uitgevoerd en door welk onderzoeksbureau? Kan de Kamer de resultaten nog bij de begrotingen op Prinsjesdag ontvangen?

Het onderzoek wordt in de komende maanden uitgevoerd in opdracht van CJP. Er is voor zover mij bekend door CJP nog geen opdracht verleend. Navraag bij CJP leerde mij dat de resultaten niet voor Prinsjesdag, maar waarschijnlijk wel voor de behandeling van de Cultuurbegroting beschikbaar zullen zijn.

163

Heeft TNS NIPO onderzoek gedaan naar de effecten van een bezuiniging op het praktijkgedeelte van het cultuuronderwijs? Wat vindt u van de resultaten en wat wilt u doen om de geschetste negatieve gevolgen te ondervangen? Wat zijn de financiële consequenties voor de ouders wanneer zij zelf de culturele activiteiten moeten betalen?

Ik heb het volledige onderzoek van TNS NIPO nog niet van CJP ontvangen. Ik wil dit eerst bestuderen voordat ik erop reageer. Overigens maak ik uit het persbericht van CJP over dit onderzoek op dat scholen druk bezig zijn met het zoeken naar alternatieve financieringsmogelijkheden.

164

Op wat voor manier gaat u de prestaties van de Cultuurkaart alsnog bereiken wanneer de Cultuurkaart wordt afgeschaft? Wat als deze prestaties niet worden bereikt?

Zie het antwoord op vraag 40.

165

Wilt u eisen stellen aan een eventuele nieuwe opdrachtgever van de Cultuurkaart? Bijvoorbeeld dat het niet in buitenlandse handen mag vallen of niet gerelateerd zal zijn aan een commerciële instelling? In hoeverre wordt de Cultuurkaart geschikt geacht voor publiek-private samenwerking?

Het is niet aan mij dergelijke eisen te stellen. De rijksbemoeienis met de cultuurkaart wordt na het schooljaar 2011–2012 beëindigd.

166

Onder «voortgang Cultuurkaart» wordt vastgesteld dat er kansen liggen voor een constructie waarbij een investering van scholen in het tegoed op de Cultuurkaart wordt gematcht met een bijdrage uit een fonds dat door verschillende partijen wordt gevuld. Indien dit niet tot het gewenste resultaat leidt (zie ook pag. 8), wat betekent dit dan voor de rijksbijdrage van € 10 miljoen per jaar voor cultuureducatie voortgezet onderwijs?

Het huidige budget dat aan de Cultuurkaart is verbonden wordt in zijn geheel bezuinigd. De € 10 miljoen per jaar die in de brief genoemd wordt heeft betrekking op de te maken afspraken met gemeenten en provincies in het kader van het programma Cultuureducatie met kwaliteit. Dit budget is niet bestemd voor aanvragen van scholen.

167

Indien er een doorstart komt van de Cultuurkaart, worden er dan eisen gesteld aan een eventuele opdrachtgever?

Zie het antwoord op vraag 165.

168

Hoe gaat de doorstart van de Cultuurkaart er uit zien? Wat heeft het CJP daarover geadviseerd?

CJP onderzoekt een constructie waarbij een investering van scholen in het tegoed op de Cultuurkaart wordt gematcht met een bijdrage uit een fonds dat door verschillende partijen wordt gevuld.

169

Als gemeenten geen accent op muziekeducatie willen leggen, komen er dan geen verdere Leerorkest initiatieven in Nederland?

Dat hoeft zeker niet het geval te zijn. Leerorkesten kunnen ook op andere wijzen worden gestart, bijvoorbeeld in het kader van het onlangs door Prinses Maxima gelanceerde programma Kinderen maken muziek, waaraan het Fonds voor Cultuurparticipatie bijdraagt.

170

Welke budget is er per jaar beschikbaar voor de cultuursector voor frictie- en transitiekosten? Op basis van welke criteria worden deze over de sector verdeeld? Kunnen instellingen ergens een aanvraag indienen?

Ik heb maximaal € 150 mln. beschikbaar. Doordat er een verschil is tussen het ritme in het regeerakkoord de invoering van de bezuiniging per 2013. Deze middelen zijn beschikbaar voor frictie en transitiekosten in de cultuursector en blijven daarmee voor de cultuursector beschikbaar.

Het kabinet volgt een traject bij de bepaling van de specifieke kosten die in aanmerking komen voor compensatie. De hoeveelheid instellingen die naar verwachting met frictiekosten te maken zal hebben, vraagt om het hanteren van een duidelijk en eenduidig beleid. De beleidsregel hieromtrent zal uiterlijk bij publicatie van de ministeriële regeling bekend gemaakt worden.

171

Komt er in de aankomende publicaties «Cultuur in Beeld» en «Cultuur in Cijfers» een aparte sectie die ingaat op de gevolgen van de economische crisis en de btw-verhoging? Wanneer komt de eerstvolgende publicatie in 2012 uit?

De gevolgen van de economische crisis en de btw-verhoging zullen naar het zich laat aanzien ook in de toekomst relevante onderwerpen voor de betreffende publicaties blijven. Het voornemen is om de publicatie Cultuur in Beeld als bijlage bij de begroting 2012 te laten verschijnen.

172

Hoe kunnen scholen binnen het voortgezet onderwijs aanspraak maken op de € 10 miljoen van het programma Cultuureducatie met kwaliteit?

Zie het antwoord op vraag 166.

173

Kunt u inzichtelijk maken welk bedrag er door de versnelde invoering nodig is voor frictiekosten? Waar worden die frictiekosten precies aan uitgegeven? Wat betekent dit voor de positie van instellingen? Wat betekent dit voor het aantal voorstellingen?

De invoering van het nieuwe beleid loopt parallel met de oorspronkelijke planning van de subsidieperiode. Dus deze periode gaat in per 1 januari 2013. Wat het verschil is bij fasering, is onduidelijk. Het is moeilijk te voorspellen welk effect een langere overgangsperiode heeft op het beroep op frictiekosten. De hoeveelheid instellingen die naar verwachting met frictiekosten te maken zal hebben, vraagt om het hanteren van een (vooraf) duidelijk en eenduidig beleid. De beleidsregel hieromtrent zal uiterlijk bij publicatie van de ministeriële regeling bekend gemaakt worden.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Ham, B. van der (D66), Bochove, B.J. van (CDA), voorzitter, Haverkamp, M.C. (CDA), Miltenburg, A. van (VVD), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Bosma, M. (PVV), Dijk, J.J. van (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Dibi, T. (GL), Wolbert, A.G. (PvdA), ondervoorzitter, Biskop, J.J.G.M. (CDA), Smits, M. (SP), Elias, T.M.Ch. (VVD), Beertema, H.J. (PVV), Dijkstra, P.A. (D66), Jadnanansing, T.M. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Dijkgraaf, E. (SGP), Çelik, M. (PvdA), Lucas-Smeerdijk, A.W. (VVD), Klaveren, J.J. van (PVV), Klaver, J.F. (GL) en Liefde, B.C. de (VVD).

Plv. leden: Koşer Kaya, F. (D66), Ferrier, K.G. (CDA), Werf, M.C.I. van der (CDA), Burg, B.I. van der (VVD), Schouten, C.J. (CU), Dille, W.R. (PVV), Kooiman, C.J.E. (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Peters, M. (GL), Dam, M.H.P. van (PvdA), Toorenburg, M.M. van (CDA), Wit, J.M.A.M. de (SP), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Mos, R. de (PVV), Pechtold, A. (D66), Dijsselbloem, J.R.V.A. (PvdA), Klijnsma, J. (PvdA), Staaij, C.G. van der (SGP), Hamer, M.I. (PvdA), Harbers, M.G.J. (VVD), Gerbrands, K. (PVV), Sap, J.C.M. (GL) en Lodders, W.J.H. (VVD).

X Noot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
3

Administratieve ontwikkeling bij Cultuurfondsen, 27 augustus 2010.

Naar boven