32 820 Nieuwe visie cultuurbeleid

Nr. 109 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 juni 2014

Op 6 maart 2014 heeft de Raad voor Cultuur het advies «Meedoen is de Kunst» over de voorzieningen voor de actieve cultuurparticipatie aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en mij aangeboden. Hieronder geef ik u mijn beleidsreactie op het advies. Deze is tot stand gekomen na consultatie van het veld in een drietal regiobijeenkomsten.1 Ook heb ik gebruik gemaakt van een overzichtsdocument dat het Landelijk Kennisinstituut voor Cultuureducatie en Amateurkunst (LKCA) heeft opgesteld.2 Tot slot heb ik bestuurlijk overleg gevoerd met de VNG en het Interprovinciaal Overleg (IPO).

Ik schets eerst de aanleiding van de adviesaanvraag. Na een korte samenvatting van het advies ga ik in op de rol van de overheid. Vervolgens geef ik mijn reactie op het advies en geef ik aan welke stappen ik zet.

Context en aanleiding

De lokale voorzieningen voor de actieve cultuurparticipatie3 zijn voor het culturele leven in ons land van groot belang. Zij vormen de basis voor talloze kinderen, volwassenen en ouderen bij het leren bespelen van een instrument, bij het zorgen voor lokaal erfgoed en bij vele andere vormen van actieve cultuurparticipatie. Het gaat om plaatsen waar les gevolgd kan worden, maar ook om presentatieplekken en podia die de vindplaats kunnen zijn van nieuw talent. Deze lokale voorzieningen vervullen een plek in de culturele keten en hebben daarnaast een belangrijke maatschappelijke en economische waarde.

Er verandert veel binnen en rondom de actieve cultuurparticipatie.4 De druk op de vrije tijd van mensen is toegenomen. Beoefenaren zoeken nieuw, vaak meer projectmatig aanbod. Er komen nieuwe disciplines op en naast de fysieke muziekschool is de digitale muziekschool in opkomst. Lessen die vroeger alleen bij een gesubsidieerde instelling te volgen waren, worden nu ook commercieel aangeboden. Daar bovenop komt dat gemeenten, de grootste financiers van de voorzieningen voor de actieve cultuurparticipatie, moeten bezuinigen.

Al deze veranderingen bieden ruimte voor nieuwe initiatieven. Maar er zijn ook risico’s. We moeten ervoor zorgen dat de vaste waarden uit het cultuurbeleid -toegankelijkheid, diversiteit, kwaliteit en spreiding- overeind blijven.

In het licht van dit alles heb ik, samen met de VNG en mede op verzoek van uw Kamer, aan de Raad voor Cultuur gevraagd om aan te geven wat de cruciale voorzieningen zijn voor de actieve cultuurparticipatie van burgers.5

Aanbevelingen Raad voor Cultuur

Centraal in het advies «Meedoen is de Kunst» staat dat de Raad voor Cultuur de verhouding tussen overheden, marktpartijen en burgers op dit moment nog onvoldoende gestabiliseerd acht om er zeker van te zijn dat met name de jeugd voldoende mogelijkheden tot ontwikkeling blijft houden. De toegankelijkheid van de actieve cultuurparticipatie voor de jeugd moet gewaarborgd blijven. De Raad doet vijf aanbevelingen. De Raad:

  • 1. roept gemeenten op om te zorgen voor goede basisvoorzieningen (locatie, programma, promotie, vindbaarheid en toegankelijkheid);

  • 2. beveelt aan om in het lokaal beleid rekening te houden met de verschillende levensfasen van mensen, en daarbij voorrang te geven aan de jeugd;

  • 3. vraagt het rijk om de kwaliteit van de voorzieningen te borgen;

  • 4. adviseert om experimenten te blijven stimuleren;

  • 5. zou graag zien dat er regionale atlassen voor de actieve cultuurparticipatie worden gemaakt die inzicht geven in de verschillen in participatie en voorzieningen tussen regio’s.

Ter inspiratie van gemeenten beschrijft de Raad ten slotte in een bijlage een viertal gemeentelijke scenario’s: de creatieve gemeente, de talentvolle gemeente, de sociale gemeente en de vitale gemeente. Ieder met een eigen accent op de actieve cultuurparticipatie.

Rol van de overheid

Het is verleidelijk om in deze beleidsreactie opnieuw het grote belang van de actieve cultuurparticipatie voor individu en samenleving te benoemen. Maar dat hoeft eigenlijk niet. Gemeenten, provincies en rijk zijn alle diep doordrongen van de bindende waarde en het positieve effect op een gemeenschap van mensen die actief bezig zijn met kunst of erfgoed, als beoefenaar, als vrijwilliger, of als toeschouwer. En dit geldt ook voor de economische waarde van een aantrekkelijk cultureel klimaat.6

De relatie tussen overheid en burger verandert. Dat heeft te maken met de druk op de beschikbare middelen, maar ook met de toenemende complexiteit van de samenleving. Steeds meer gebeurt door burgers onderling of door burgers in samenspraak met marktpartijen. Het grootste deel van de kunstlessen in de vrije tijd komt nu reeds zonder subsidie tot stand.7 Het gaat daarbij bijvoorbeeld om commerciële muziekscholen maar ook om amateurverenigingen die zelf cursussen aanbieden. De tendens is dat overheden zich steeds verder terugtrekken uit het cursusaanbod in de vrije tijd.

Het is een zoektocht naar een nieuw evenwicht tussen overheden, marktpartijen en burgers. De vraag is hoe overheden de krachten van het particulier initiatief zodanig kunnen ondersteunen dat de toegankelijkheid, diversiteit, kwaliteit en spreiding van de actieve cultuurparticipatie overeind blijven.

Reactie op het advies

Ik ben het met de Raad eens dat de verandering die nu gaande is zorgvuldig moet worden begeleid. Te hoge verwachtingen over wat het particulier initiatief kan overnemen, kunnen leiden tot een minder divers aanbod en/of verminderde toegankelijkheid, met name voor de jeugd. Marktpartijen hanteren andere principes en van burgers en verenigingen kan veel maar niet alles verwacht worden. Tijdens regiobijeenkomsten kwam dit duidelijk naar voren: commerciële aanbieders gaven aan dat zij slechts datgene doen waar brood mee te verdienen valt. De arbeidsintensieve coördinatie van aanbod ten behoeve van het onderwijs, of de ontwikkeling van nieuwe maatschappelijk gewenste producten (innovatie) vallen daar bijvoorbeeld buiten.

De situatie verschilt sterk van gemeente tot gemeente en van provincie tot provincie. Maar wat we wel kunnen zeggen, is dat het voor overheden bij het bewaken van de vaste waarden van het cultuurbeleid niet meer volstaat om alleen te kijken naar de door henzelf gesubsidieerde instellingen. Als gemeenten, provincies en rijk de veranderingen die de voorzieningen voor de actieve cultuurparticipatie doormaken op een goede manier willen begeleiden, zal meer dan voorheen gekeken moeten worden naar wat marktpartijen en burgers zelf doen. De overheden zijn ervoor verantwoordelijk dat wat belangrijk is in het licht van de toegankelijkheid, diversiteit, kwaliteit en spreiding van de actieve cultuurparticipatie, ook daadwerkelijk gebeurt. Zij blijven aanspreekbaar op het totaal. In veel gevallen maken overheden de stap van «zorgen voor» naar «zorgen dat», bijvoorbeeld door het scheppen van gunstige randvoorwaarden voor initiatieven van burgers, zoals door het ter beschikking stellen van ruimtes en presentatieplekken. Maar er zal een kern blijven die noch door marktpartijen, noch door burgers wordt opgepakt.

Ik zie het advies van de Raad als een waardevolle leidraad voor de transitie die we doormaken. De basisvoorzieningen die de Raad benoemt, kunnen dienen als toetssteen voor het eindresultaat. Of het nu de overheid of het particulier initiatief is die zorgt voor een divers programma of voor promotie, het gaat erom dát het gebeurt. Het is inderdaad belangrijk dat er een toegankelijk en divers aanbod blijft voor de jeugd. Eens te meer omdat de voorzieningen voor de actieve cultuurparticipatie ook een grote rol spelen bij het cultuuronderwijs.

Het is belangrijk dat in een tijd vol verandering er ruimte is voor experimenten en innovatie. Ik zal daarop, via het Fonds voor Cultuurparticipatie, blijven inzetten.

Evenals de VNG ben ik van mening dat de kwaliteit van het aanbod een zaak is van de aanbieders zelf, of deze nu subsidie ontvangen of niet. Dit principe geldt ook voor bijvoorbeeld de musea. In dit standpunt word ik gesterkt door de regiobijeenkomsten. Instellingen geven aan de zorg voor kwaliteit tot hun eigen taak te rekenen.

De Raad adviseert om de route die (jonge) deelnemers kunnen volgen van kennismaken naar oriënteren en van oriënteren naar bekwamen duidelijker in beeld te brengen. Ik onderschrijf het belang hiervan, maar wil ervoor waken vanuit de overheid te sturend op te treden. Binnen de amateurmuziek, in het bijzonder de harmonie, fanfare en brassbands, bestaan immers al zeer uitgewerkte trajecten. Ik kom hierop terug in mijn brief over talentontwikkeling.

Het nemen van besluiten op basis van goede beleidsinformatie is essentieel. En kennis over het geheel van voorzieningen (gesubsidieerd en ongesubsidieerd) is van toenemend belang. Het opstellen van regionale atlassen voor de actieve cultuurparticipatie acht ik echter een te arbeidsintensieve en daardoor te kostbare aangelegenheid. Gemeenten die hun informatievoorziening willen verbeteren kunnen wel advies krijgen van het LKCA. Ook de landelijke monitor amateurkunst zal voortgezet worden.

Ik ben ervan overtuigd dat er nog veel kansen liggen voor een duidelijker verbinding met het sociale domein.8 De vele initiatieven die nu uit de grond schieten rondom het thema ouderen en cultuur zijn hier een voorbeeld van. Ook tijdens de regiobijeenkomsten was er steun voor meer samenwerking tussen actieve cultuurparticipatie en het sociale domein.

Tot slot meen ik dat de Raad meer had kunnen doen met het thema immaterieel erfgoed. Er is grote overlap tussen de actieve cultuurparticipatie en de beoefening van traditionele ambachten, dans of het vertellen van verhalen. Steeds meer gemeenten en provincies zijn op het terrein van immaterieel erfgoed actief.

Wat doe ik?

De rol van het Rijk ten aanzien van de actieve cultuurparticipatie is het voorzien in landelijke netwerken, kennisdeling en experiment. Het Rijk is daarbij ondersteunend aan burgers, aanbieders en medeoverheden. Het Fonds voor Cultuurparticipatie (FCP) en het LKCA zijn de belangrijkste instrumenten van het rijk. Het FCP stimuleert experiment en innovatie door middel van gerichte subsidieprogramma’s. Het LKCA organiseert bijeenkomsten over actuele thema’s, onderhoudt diverse netwerken en is vraagbaak voor professionals.

Ik zal mijn inzet op het terrein van de actieve cultuurparticipatie de komende jaren handhaven en richten op het nieuwe evenwicht dat moet worden gevonden. In het bijzonder betekent dit een aangescherpte opdracht aan het FCP en het LKCA.

Aangescherpte opdracht FCP en LKCA

Het FCP voert de regeling Versterking Actieve Cultuurparticipatie uit (ruim 3 miljoen per jaar). Binnen deze regeling worden nieuwe samenwerkingsvormen en thema’s gestimuleerd, bijvoorbeeld op het terrein van ouderen en cultuur en het immaterieel erfgoed. Ik heb het FCP opdracht gegeven om binnen deze regeling specifiek aandacht te besteden aan de verbinding met het sociale domein, en daarbinnen aan de rol van amateurverengingen.

Het LKCA heeft op mijn verzoek een aangescherpt beleidsplan voor de komende drie jaar opgesteld. De verbinding van actieve cultuurparticipatie met andere domeinen is daar een belangrijk element in. Ook is het LKCA bezig om samen met de sector een strategische agenda voor de lange termijn op te stellen. Ik heb het LKCA gevraagd om hierbij nadrukkelijk aandacht te besteden aan de positie van verenigingen, in het bijzonder muziekverenigingen.9

Bij de regiobijeenkomsten kwam naar voren dat de zogenaamde kaderopleidingen voor de amateurkunst (zoals dirigentenopleidingen) onder druk staan. Ik heb het LKCA gevraagd in kaart te brengen om welke opleidingen het precies gaat.

Brede School

Net als de VNG zie ik kansen voor een betere verbinding tussen het binnenschoolse cultuuronderwijs en buitenschoolse actieve cultuurparticipatie. Door het programma Cultuureducatie met kwaliteit ontstaat een helder beeld van de invulling van het binnenschoolse cultuuronderwijs. Daardoor wordt het ook steeds duidelijker waarop het buitenschoolse aanbod kan aansluiten. Cultuurcoaches10 kunnen daarbij een belangrijke rol spelen. Ik zal het LKCA en het steunpunt Brede Scholen vragen om in kaart te brengen wat er nu al gebeurt en op basis hiervan met een voorstel te komen hoe we de aansluiting tussen binnenschools cultuuronderwijs en buitenschoolse actieve cultuurparticipatie kunnen bevorderen.

Toegankelijkheid

Bij een grotere rol van commerciële aanbieders, in combinatie met de huidige economische situatie, zal de toegankelijkheid van cultuurdeelname steeds meer aandacht vragen van gemeenten. Het Jeugdcultuurfonds heeft zich bewezen als instrument om kinderen uit gezinnen die in armoede leven te ondersteunen en hierbij samen te werken met gemeenten. Ik heb daarom op 21 mei jl. samen met Staatssecretaris Klijnsma van Sociale zaken bekend gemaakt dat wij het Jeugdcultuurfonds voor een periode van drie jaar met een bedrag van € 250.000,– per jaar ondersteunen. Hiermee stellen we het Jeugdcultuurfonds in staat om het bereik en de organisatie te versterken.

Immaterieel erfgoed

Ten aanzien van het immaterieel erfgoed zal ik een onderzoek laten uitvoeren om meer zicht te krijgen op de deelname (beoefenaars, vrijwilligers en publiek, ouderen, jongeren) en organisaties (verenigingen) in die sector. De uitkomsten hiervan betrek ik bij de implementatie van het UNESCO verdrag ter bescherming van het immaterieel erfgoed.

Talentontwikkeling

In de brief over talentontwikkeling die uw Kamer in augustus ontvangt, zal ik onder meer ingaan op de verbinding tussen top en breedte. Ook het voorstel van de VNG om te komen tot een netwerk van gemeenten die actief zijn op het gebied van talentontwikkeling zal ik in die brief behandelen.

Convenant

De VNG geeft aan over de actieve cultuurparticipatie een convenant te willen sluiten met als specifieke aandachtsgebieden de aansluiting tussen binnenschools cultuuronderwijs en buitenschoolse actieve cultuurparticipatie, talentontwikkeling bij amateurs en de versterking van verenigingen. Voorwaarde voor de VNG is dat de provincies meedoen. Ook branchevereniging Kunstconnectie dringt aan op een convenant. Ik ben bereid hier aan te deel te nemen en wacht een inhoudelijk voorstel van de kant van de medeoverheden af.

Tot slot

Zoals gezegd zal ik mijn inzet in de komende jaren handhaven. Ik doe een beroep op gemeenten en provincies om ondanks de lastige financiële keuzes die zij moeten maken ook te blijven zorgen voor een gunstig lokaal klimaat voor de actieve cultuurparticipatie.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Een verslag van deze bijeenkomsten is te vinden op www.lkca.nl onder het onderdeel «overheidsbeleid».

X Noot
2

Lokaal stelsel actieve cultuurparticipatie in transitie. LKCA, 2014.

X Noot
3

Centra voor de kunsten, muziekscholen, lokale poppodia, steunfuncties voor de amateurkunst, subsidies aan amateurverenigingen en activiteiten, erfgoedhuizen en subsidies aan historische verenigingen, volksculturele instellingen, monumentenwachten en archeologische verenigingen.

X Noot
4

Toekomstverkenning kunstbeoefening. SCP, 2010.

X Noot
5

Conform toezegging 2974 aan uw Kamer heb ik de Raad gevraagd bij de voorbereiding van zijn advies in ieder geval te spreken met muziekverenigingen en hun koepels.

X Noot
6

In de onlangs binnen de G4 gesloten coalitieakkoorden is voor dit laatste ruime aandacht.

X Noot
7

Mogelijkheden voor kunstbeoefening. SCP(2010).

X Noot
8

Ik ben hier ook op in gegaan in mijn brief over Muziekles en jeugdhulp aan uw Kamer van 18 maart 2014 (Kamerstuk 32 820, nr. 104).

X Noot
9

Conform toezegging 2974 aan uw Kamer.

X Noot
10

Cultuurcoaches (ook wel combinatiefunctionarissen) zijn personen die deels binnen het onderwijs en deels binnen de cultuursector werkzaam zijn.

Naar boven