32 793 Preventief gezondheidsbeleid

21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken

Nr. 12 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 februari 2012

Met deze brief informeer ik u over twee toezeggingen. In de beantwoording van de schriftelijke vragen bij de landelijke nota gezondheidsbeleid (Kamerstuk 32 793, nr. 7 antwoord 124–126) heb ik aangegeven u te informeren over het vervolg van mijn beleid over transvetzuren naar aanleiding van de vaststelling van de EU verordening verstrekking voedselinformatie aan consumenten. Tijdens het AO Gezondheidsraad van 24 november 2011 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 262) heb ik toegezegd u te informeren over de activiteiten in de EU op het gebied van zoutreductie.

Transvetzuren

In de beantwoording van uw schriftelijke vraag, heb ik aangegeven dat de discussie over de nieuwe EU verordening verstrekking voedselinformatie aan consumenten (EU 1169/2011) was afgerond. De meningen over etikettering van transvetzuren liepen daarbij sterk uiteen. Het Europees Parlement heeft daarom de Commissie gevraagd binnen drie jaar (voor 13-12-2014) een rapport op te stellen over productgehaltes en consumptie van transvetzuren in de EU lidstaten. In het rapport moeten mogelijke maatregelen om de consument te helpen minder transvetzuren te consumeren en de effecten daarvan op een rij worden gezet.

Intussen zijn nieuwe cijfers gepubliceerd over de voedselconsumptie in Nederland (www.rivm.nl/vcp). Hieruit blijkt dat ten minste 95% van de bevolking voldoet aan het maximale consumptieadvies voor transvetzuren van de Gezondheidsraad (maximaal 1 energieprocent transvetzuren). De nog te behalen gezondheidswinst door verdere reductie van transvetzuren in producten is dan ook minimaal in Nederland. Het is wel wenselijk dat de enkele nog op de markt zijnde producten met hogere gehaltes transvet verbeterd worden. Ik zal het bedrijfsleven stimuleren zich in te spannen deze laatste hoge gehalten transvet te verlagen.

Daarnaast zal ik bij de Europese Commissie, in de discussies over het op te stellen rapport over transvetzuren, aangeven voorstander te zijn van een wettelijke norm op EU-niveau. Bedrijven die zich de afgelopen jaren al hebben ingespannen voor reductie van transvetzuren, zullen naar verwachting al aan een mogelijke norm voldoen. Op die wijze kunnen de laatste hoge gehaltes transvetzuren van de Europese markt worden geweerd en wordt voorkomen dat producten in de toekomst eventueel weer teruggaan naar hogere gehaltes. In het geval dat een norm van kracht wordt, is verplichte etikettering overbodig.

Zoutreductie

In het afgelopen AO Gezondheidsraad heb ik u een schriftelijke update toegezegd over de Europese activiteiten op het gebied van zoutreductie. Ik licht hieronder de gremia toe waarin hierover in de EU gesproken wordt en beschrijf vervolgens de activiteiten en in het kort de stand van zaken in Nederland.

EU

De EU strategie voor aan voeding, overgewicht en obesitas gerelateerde gezondheidskwesties (2007) noemt zoutreductie als een van de mogelijkheden om het aanbod aan levensmiddelen gezonder te maken. Naar aanleiding van deze strategie is de «High Level Group on Nutrition and Physical Activity» (HLG) opgericht waarin nationale aanpakken gedeeld worden en mogelijke oplossingen op Europees niveau worden besproken. In de HLG hebben vertegenwoordigers van alle lidstaten zitting. Daarnaast is al eerder een EU platform voeding, bewegen en gezondheid opgericht waar bedrijfsleven en andere belanghebbende partijen zich onder leiding van de Commissie committeren aan concrete acties. WHO en EFSA dragen als waarnemer bij door kennis te delen. Zo wordt ook in de EU publiek private samenwerking bevorderd. Regelmatig vinden gezamenlijke bijeenkomsten van platform en HLG plaats. Activiteiten en verslagen van bijeenkomsten van het platform en de HLG worden door de Commissie gepubliceerd op deze website: http://ec.europa.eu/health/nutrition_physical_activity/policy/index_en.htm

De HLG heeft in 2008 een vrijwillig raamwerk voor de aanpak van zoutreductie aangenomen. Dit beschrijft dat de volgende aspecten belangrijk zijn om zoutreductie te bereiken: aandacht voor monitoring van zoutgehaltes op product- en consumptieniveau, agendasetting en voorlichting, productherformulering door producenten en bovenal een aanpak waarbij betrokken (publieke en private) partijen samenwerken. In dit raamwerk is 16% zoutreductie in een periode van 4 jaar (2008–2012) genoemd als benchmark. De Commissie werkt nog aan een voortgangsrapport en zal in de loop van dit jaar via een enquête een overzicht verzamelen van de inzet en resultaten van de lidstaten de afgelopen vier jaar.

In de HLG wordt uiteraard niet alleen over zout gesproken. Op het gebied van voeding wordt ook gesproken over het verbeteren van vetzuursamenstelling, energiegehalte of portiegrootte van producten.

Om het belang van zoutreductie voor de volksgezondheid in Europa nog sterker op de agenda te zetten, zijn in 2010 Raadsconclusies aangenomen. Hierin worden lidstaten opgeroepen nationaal beleid op het gebied van zoutreductie te ontwikkelen of te versterken en de benchmark van 16% na te streven. Als beleidsmaatregelen worden dezelfde aspecten als in het raamwerk genoemd. De conclusies roepen de Commissie op de lidstaten hierbij te steunen en op gezette tijden een voortgangsverslag te maken.

Daarnaast is in de nieuwe EU verordening verstrekking voedselinformatie aan consumenten de etikettering van het zoutgehalte verplicht gemaakt.

De EU Commissaris voor gezondheid levert een belangrijke bijdrage aan de agendasetting en bewustwording bij bedrijven, bijvoorbeeld in de brood- of vleeswarensector. In het Platform en bij speeches of gesprekken met multinationals of Europese brancheorganisaties benadrukt hij het belang van het herformuleren van producten voor de volksgezondheid en moedigt hij herhaaldelijk aan hieraan bij te dragen en aan te sluiten bij nationale beleidsplannen in de lidstaten. Vergelijkbare gesprekken voer ik nationaal.

Daarnaast werkt de Commissie aan een rapport over «best-in-class» zoutniveaus in diverse producten. Dit geeft inzicht in de laagste zoutgehaltes in producten uit verschillende categorieën die al op de markt zijn in de diverse lidstaten. Dit is waardevolle informatie om ook voor Nederlandse bedrijven inzichtelijk te maken wat voor gehalten haalbaar kunnen zijn.

De activiteiten van de Commissie zijn dus met name gericht op agendering en bewustwording en op het uitwisselen van kennis, ervaring en resultaten.

Nederland

Bovengenoemde inzet van de Commissie en zowel de raadsconclusies als het raamwerk sluiten aan bij het nationale zoutbeleid dat is ingezet met de nota voeding en gezondheid (2008) en versterkt met de landelijke nota gezondheidsbeleid (2011). Daarin geeft het kabinet aan dat het belangrijk is dat met name via het verbeteren van de productsamenstelling de komende jaren een stap wordt gezet voor het verlagen van de zoutconsumptie. Dit is een belangrijke publiek private samenwerking om te komen tot een gezonder productaanbod waardoor de gezonde keuze makkelijker wordt. Als eind 2012 onvoldoende voortgang blijkt, zal ik mogelijkheden voor wettelijke normen verkennen.

Het nationale bedrijfsleven geeft breed aan zoutreductie op de agenda te hebben en hieraan te werken. De publieke bijdrage ter ondersteuning van zoutreductie bestaat met name uit het beschikbaar stellen van kennis en monitoringsgegevens.

Ook in de topsector Agro&Food staat deze vorm van productinnovatie op de agenda. Dat schept mogelijkheden voor ontwikkeling van toepassingsgerichte kennis.

Tot op heden zijn de resultaten van inspanningen van bedrijven helaas nog niet in monitoring van consumptieniveau en productgehaltes terug te zien.

In februari publiceert het RIVM een rapport waarin uitgebreid wordt ingegaan op zoutconsumptie in Nederland. Hierin wordt onder andere uitgelicht wat de grootste bronnen van zoutconsumptie zijn. Dit is waardevolle informatie waarmee bedrijven hun zoutreductiebeleid kunnen verscherpen. Komend voorjaar verwacht ik ook productmonitoringsgegevens uit 2011 van de nVWA. Ik hoop dat daar voortgang te zien is ten opzichte van de eerdere metingen in 2010 en 2009.

Ik zet de monitoring op zowel product- als consumptieniveau voort.

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. I. Schippers

Naar boven