32 789 Wijziging van het Uitvoeringsbesluit WEB (aanpassing bedragen leerlinggebonden financiering en technische aanpassingen)

Nr. 2 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 22 juni 2011

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 25 mei 2011 inzake Wijziging van het Uitvoeringsbesluit WEB (aanpassing bedragen leerlinggebonden financiering en technische aanpassingen) (Kamerstuk 32 789, nr. 1).

Bij brief van 22 juni 2011 heeft de minister deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van Bochove

Adjunct-griffier van de commissie,

Arends

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het Besluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WEB (aanpassing bedragen leerlinggebonden financiering en technische aanpassingen). Zij vragen in wat voor soort gevallen er sprake kan zijn van de toepassing van de «kan-bepaling» en er niet gesanctioneerd zou worden ondanks het niet tijdig leveren van de bekostigingsgegevens.

De leden van de SP-fractie hebben met droefenis kennisgenomen van de wijziging van het besluit. Zij vinden het uitermate teleurstellend dat het kabinet haar financiële tekorten blijft afwentelen op de meest kwetsbare leerlingen. Zij vragen hoe deze uitwerking van eerder aangekondigde bezuinigingen doorwerkt op de scholen. Wat merken de leerlingen van de wijzigingen in dit besluit en hoe dienen leerlingen hiermee om te gaan, zo vragen zij. Hoe dienen scholen om te gaan met deze bezuinigingen? Hoe en wanneer zijn de scholen van deze bezuiniging op de hoogte gesteld? Zij vragen of scholen voldoende tijd hebben gekregen om daarop te anticiperen. Hoe verwacht de minister dat instellingen de gevolgen van dit besluit in hun scholen vorm zullen geven? Zij vragen of kan worden aangegeven hoeveel euro er minder voor begeleiding per type leerling beschikbaar zal zijn.

Als reden om de bedragen voor ambulante begeleiding voor leerlingen met een cluster 3 of 4 indicatie te verlagen, wordt de sterke groei aangedragen. Deze leden vinden dit een vreemde reden om de bedragen voor begeleiding te verlagen. Door verlaging van het budget zullen er immers niet minder leerlingen zijn met een lichamelijke handicap, een meervoudige handicap, of een langdurige ziekte. Zij vragen of de minister deze overtuiging deelt. Zo neen, kan zij aangeven hoe een verlaging van het budget deze ernstige problemen oplost bij leerlingen? De minister impliceert hiermee dat leerlingen, ouders of professionals bewust leerlingen in clusters plaatsen. In de nota van toelichting spreekt de minister de verwachting uit dat instellingen de ambulante begeleiding zo gaan organiseren, dat de begeleiding tijdens de stages overeind kan worden gehouden en de kwaliteit van de ambulante begeleiding intact kan blijven. Zij vragen waarop deze verwachting is gebaseerd. Welke cijfermatige onderbouwing heeft zij? Deze leden vragen hoe zij zorgt dat eventuele signalen dat de kwaliteit niet in orde blijft, haar voldoende bereiken. Tevens vragen zij wat zij gaat ondernemen wanneer begeleiding tijdens de stages niet overeind kan worden gehouden en de kwaliteit van de ambulante begeleiding op instellingen tekort schiet. Er komt een mogelijkheid om instellingen die hun bekostigingsgegevens te laat aanleveren te sanctioneren. Zij vragen wanneer zal worden overgegaan tot sanctionering en wanneer wordt gekozen voor een andere maatregel. Hoe kan worden gesanctioneerd, zo vragen deze leden. Waarom is gekozen voor de optie om te sanctioneren en hoe voorkomt de minister dat leerlingen de dupe worden van deze sanctie? De financiële gevolgen worden bepaald door fluctuaties in het aantal lgf2-aanvragen ten opzichte van de raming. Zij vragen hoeveel aanvragen voor leerlinggebonden financiering de minister verwacht te krijgen ten opzichte van de raming.

Deze leden vragen wat de wijziging van artikel 2.2.2 UWEB3 betekent voor de leerlingen. In het tweede lid (nieuw) wordt opgenomen dat de rijksbijdrage wordt vermeerderd met een bedrag voor gehandicapte deelnemers. Betekent dit dat de oormerking verdwijnt, zo vragen zij. Welke garantie is er dan dat het geld wordt uitgegeven aan gehandicapte leerlingen? Zij vragen op welke manier deze maatregel past bij de bezuinigingsdoelstelling van het besluit. Deze vragen gelden ook voor de AOC’s.4 Deze leden vragen ook wat de budgettaire gevolgen zijn van de wijzigingen in artikel 2.3.2 UWEB. Wat betekenen deze wijzigingen in het bijzonder voor de leerlingen en hun begeleiding, zo vragen zij.

II Reactie van de minister

De leden van de PVV-fractie vragen in wat voor soort gevallen er sprake kan zijn van de toepassing van de «kan-bepaling» en in welke gevallen er niet gesanctioneerd zou worden ondanks het niet tijdig leveren van de bekostigingsgegevens. Ook de leden van de SP-fractie stellen deze vraag.

De sanctiemogelijkheid op grond van artikel 2.2.7 van het Uitvoeringsbesluit WEB (UWEB) zal worden toegepast als een instelling door eigen schuld niet uiterlijk 1 juli de bekostigingsgegevens heeft aangeleverd en, na rappel, niet per ommegaande zorg draagt voor aanlevering of completering van die gegevens.

De leden van de SP-fractie vragen voorts hoe kan worden gesanctioneerd, waarom hiervoor is gekozen en hoe wordt voorkomen dat deelnemers hiervan de dupe worden.

De sanctie bestaat eruit dat de rijksbijdrage wordt gebaseerd op 90% van het aantal deelnemers en diploma’s van die instelling van het voorgaande jaar. Dat is een forse verlaging. Het is nodig om zo’n sanctie te kunnen opleggen als een instelling willens en wetens in gebreke blijft; immers, bij het berekenen van de rijksbijdrage voor de instellingen is sprake van een verdeelmodel. Om voor alle instellingen tijdig de rijksbijdrage te kunnen berekenen moeten de gegevens van alle instellingen bekend zijn. Als één instelling in gebreke blijft, kan dat betekenen dat voor geen van de instellingen de rijksbijdrage tijdig berekend kan worden. Dat is niet acceptabel.

Aan de andere kant moet het niet zo zijn dat zelfs een vertraging van slechts een dag automatisch zou moeten leiden tot verlaging van de rijksbijdrage met 10% (zoals op basis van de huidige tekst van het UWEB eigenlijk zou moeten). Daarvan zouden deelnemers juist de dupe worden. Deze sanctie is een uiterste middel dat ik alleen met de nodige zorgvuldigheid wil inzetten.

Voor de goede orde merk ik op dat deze wijziging van artikel 2.2.7 van het UWEB losstaat van de wijzigingen in verband met de LGF-bedragen.

De leden van de SP-fractie hebben voorts vragen gesteld bij de voorgestelde bezuiniging op de ambulante begeleiding. Zij vragen wat de uitwerking is van de bezuiniging op de scholen en de deelnemers, hoe en wanneer de scholen hiervan op de hoogte zijn gesteld en of zij voldoende tijd hebben gekregen hierop te anticiperen. Voorts vragen de leden van de SP-fractie of per deelnemer kan worden aangegeven hoeveel euro minder er voor ambulante begeleiding beschikbaar is.

Ik heb begrip voor uw zorgen en hoop deze met mijn reactie te kunnen wegnemen. Zoals u weet, worden de middelen voor ambulante begeleiding direct verstrekt aan de scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs. De voormalige WEC Raad is hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld met mijn brief van 24 juni 2010. Vervolgens is in februari 2011 met de PO raad (voormalig WEC raad) een gesprek hierover gevoerd en is de raad op de hoogte gesteld van de «nieuwe» bedragen. De (v)so-scholen hebben dus ruim een jaar de tijd gehad om zich hierop voor te bereiden. De MBO Raad en de AOC Raad zijn als koepelorganisaties van de mbo-instellingen eveneens in juni 2010 van dit voornemen op de hoogte gesteld, zodat de mbo-instellingen zich hierop konden voorbereiden. De deelnemers in het mbo zullen in de praktijk (iets) minder ambulante begeleiding krijgen, maar als mbo-instellingen met de (v)so-scholen goede afspraken maken, kunnen ze de ambulante begeleiding zodanig vorm geven dat de ondersteuning en begeleiding van de deelnemer (en de docent) gewaarborgd blijft. Ik ben mij ervan bewust dat dit van de instellingen en (v)so-scholen de nodige creativiteit en inzet vraagt.

Wat betreft uw vraag over de bedragen die in het studiejaar 2011/2012 in mindering worden gebracht op de ambulante begeleiding voor cluster 3 en 4 verwijs ik u naar de hieronder opgenomen tabel.

Tabel A. Bedrag scholen voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs voltijds

Toelaatbaar verklaard tot onderwijs van

Totaal aan vergoeding studiejaar 2010/11

Totaal aan vergoeding studiejaar 2011/2012

Verschil studiejaar 2010/2011 t.o.v. 2011/2012

Cluster 3 Lichamelijk gehandicapte deelnemers

€ 5 628,87

€ 4 922,25

€ 706,62

Cluster 3 Langdurig zieke deelnemers met een lichamelijke handicap

€ 3 611,35

€ 3 157,51

€ 453,84

Cluster 3 Zeer moeilijk lerende deelnemers

€ 3 486,35

€ 3 049,51

€ 436,84

Cluster 3 Meervoudig gehandicapte deelnemers

€ 3 611,35

€ 3 157,51

€ 453,84

Cluster 4 Gedragsproblematiek

€ 3 611,35

€ 3 157,51

€ 453,84

Tabel B. Bedrag scholen voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs deeltijds

Toelaatbaar verklaard tot onderwijs van

Totaal aan vergoeding Studiejaar 2010/2011

Totaal aan vergoeding studiejaar 2011/2012

Verschil studiejaar 2010/2011 t.o.v. 2011/2012

Cluster 3 Lichamelijk gehandicapte deelnemers

€ 3 752,92

€ 3 281,50

€ 471,42

Cluster 3 Langdurig zieke deelnemers met een lichamelijke handicap

€ 2 407,90

€ 2 104,67

€ 303,23

Cluster 3 Zeer moeilijk lerende deelnemers

€ 2 323,90

€ 2 032,67

€ 291,23

Cluster 3 Meervoudig gehandicapte deelnemers

€ 2 407,90

€ 2 104,67

€ 303,23

Cluster 4 Gedragsproblematiek

€ 2 407,90

€ 2 104,67

€ 303,23

De leden van de SP-fractie merken voorts op dat zij de sterke groei van de deelnemers met een cluster 3 of 4 indicatie een vreemde reden vinden voor de verlaging van de bedragen voor ambulante begeleiding. Een verlaging van het budget zal er niet toe leiden dat er minder deelnemers met een dergelijke beperking zullen zijn. Hoe lost een verlaging van het budget de problemen van deze deelnemers op?

Voorts vragen zij waarop de verwachting dat de begeleiding tijdens de stages overeind kan worden gehouden en de kwaliteit van de ambulante begeleiding intact kan blijven, is gebaseerd. Is hiervoor een cijfermatige onderbouwing? Tevens vragen deze leden welke maatregelen er worden getroffen indien de begeleiding tijdens de stages en de kwaliteit van de ambulante begeleiding tekort schiet.

De middelen voor leerlinggebonden financiering (lgf) in het mbo zijn niet gebudgetteerd. Tot aan de invoering van passend onderwijs hebben de mbo-instellingen recht op leerlinggebonden financiering voor iedere (geïndiceerde) deelnemer met een beperking of chronische ziekte. Dit betekent dat de nog steeds verwachte toename van cluster 3- of 4-deelnemers te zwaar op het lgf-budget drukt. Dit maakt het noodzakelijk, net zoals dat in het primair en het voortgezet onderwijs is gebeurd, de bedragen voor ambulante begeleiding voor deelnemers met een cluster 3- of 4-indicatie te verlagen. De indicatiestellingen voor deze clusters geven immers de sterkste groei te zien. Zoals ik hiervoor al heb aangegeven, ga ik ervan uit dat door goede afspraken tussen de betrokken scholen en instellingen de begeleiding en ondersteuning overeind blijven, ook op de stageplek. Bovendien kunnen stageverlenende bedrijven een jobcoach bij het UWV aanvragen voor begeleiding van jongeren met een beperking met wie zij een arbeidsovereenkomst hebben afgesloten.

Zoals u weet, is het toezicht op het onderwijs een taak van de Inspectie van het Onderwijs. Voor het mbo keur ik hiertoe het Toezichtkader BVE goed. De inspectie kijkt niet alleen naar het al dan niet voldoen aan de wettelijke vereisten, maar ook naar het bieden van voldoende kwaliteit. De inspectie kijkt – als één van de kwaliteitsaspecten – bij elk kwaliteitsonderzoek ook naar de begeleiding van en zorg aan deelnemers met specifieke behoeften (waaronder deelnemers met een beperking). Naar aanleiding van signalen geldt dit ook voor het toezicht op de begeleiding tijdens de stages en de kwaliteit van de ambulante begeleiding. Ik zal de Inspectie van het Onderwijs vragen extra alert te zijn op signalen over de ambulante begeleiding tijdens de stages, zodat ik tijdig een goed beeld krijg van de eventuele problemen die zich op dit terrein voordoen.

De leden van de SP-fractie vragen hoeveel aanvragen voor lgf worden verwacht ten opzichte van de raming.

Ik kan u melden dat ik het aantal aanvragen voor leerlinggebonden financiering jaarlijks vanzelfsprekend zo zuiver mogelijk probeer te ramen. Tot nu toe blijkt het daadwerkelijke aantal aanvragen de ramingen jaarlijks te overschrijden. Voor het jaar 2011 is het aantal lgf-aanvragen geraamd op 7 250.

Bovendien vragen de leden van de SP-fractie wat de wijziging van artikel 2.2.2 van het UWEB betekent voor de deelnemers. In het tweede lid van genoemd artikel wordt opgenomen dat de rijksbijdrage wordt vermeerderd met een bedrag voor gehandicapte deelnemers. Naar aanleiding hiervan vragen zij op welke manier deze maatregel past bij de bezuinigingsdoelstelling van het besluit. Ook vragen zij zich af of dit betekent dat de oormerking verdwijnt en welke garantie er is dat het geld wordt uitgegeven aan gehandicapte deelnemers.

De wijziging van artikel 2.2.2 van het UWEB heeft geen consequenties voor deelnemers. Het bedrag voor gehandicapte deelnemers bedoeld in het tweede lid betreft het bedrag ten behoeve van gehandicapte deelnemers dat voor iedere instelling wordt toegevoegd aan de rijksbijdrage, ongeacht of deze instellingen deelnemers hebben die in aanmerking komen voor lgf. In het UWEB was verzuimd om de berekeningswijze voor dit bedrag expliciet op te nemen, terwijl ingevolge de WEB het bedrag wel afzonderlijk moet worden opgenomen in de rijksbijdragebrief. Dat gebeurt nu al. De wijziging is dus puur technisch en er is geen verlaging of verhoging mee gemoeid. Het bedrag is nu niet geoormerkt en daarin treedt geen wijziging op.

Tot slot vragen deze leden wat de budgettaire gevolgen zijn van de wijzigingen in artikel 2.3.2 van het UWEB en met name wat deze in het bijzonder betekenen voor de deelnemers en hun begeleiding.

De wijziging van artikel 2.3.2 heeft geen budgettaire gevolgen en evenmin gevolgen voor deelnemers. De huidige praktijk (die wel was neergelegd in de Uitvoeringsregeling WEB, maar waarvoor het UWEB geen grondslag bood) wordt slechts geformaliseerd.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Bochove, B.J. van (CDA), voorzitter, Ham, B. van der (D66), Haverkamp, M.C. (CDA), Miltenburg, A. van (VVD), Wolbert, A.G. (PvdA), ondervoorzitter, Dibi, T. (GL), Biskop, J.J.G.M. (CDA), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Ouwehand, E. (PvdD), Bosma, M. (PVV), Dijk, J.J. van (SP), Smits, M. (SP), Elias, T.M.Ch. (VVD), Çelik, M. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Klaver, J.F. (GL), Lucas-Smeerdijk, A.W. (VVD), Liefde, B.C. de (VVD), Dijkgraaf, E. (SGP), Dijkstra, P.A. (D66), Klaveren, J.J. van (PVV), Beertema, H.J. (PVV) en Jadnanansing, T.M. (PvdA).

Plv. leden: Ferrier, K.G. (CDA), Koşer Kaya, F. (D66), Werf, M.C.I. van der (CDA), Burg, B.I. van der (VVD), Dam, M.H.P. van (PvdA), Peters, M. (GL), Toorenburg, M.M. van (CDA), Schouten, C.J. (CU), Thieme, M.L. (PvdD), Dille, W.R. (PVV), Kooiman, C.J.E. (SP), Wit, J.M.A.M. de (SP), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Hamer, M.I. (PvdA), Klijnsma, J. (PvdA), Sap, J.C.M. (GL), Harbers, M.G.J. (VVD), Lodders, W.J.H. (VVD), Staaij, C.G. van der (SGP), Pechtold, A. (D66), Gerbrands, K. (PVV), Mos, R. de (PVV) en Dijsselbloem, J.R.V.A. (PvdA).

X Noot
2

lgf: leerlinggebonden financiering.

X Noot
3

UWEB: Uitvoeringsbesluit WEB.

X Noot
4

AOC’s: Agrarische Opleidingencentra.

Naar boven