Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 juni 2015
De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu heeft mij om een reactie gevraagd
op het artikel «meer risico’s voor staat bij megaproject Zuidas» dat op 16 juni 2015
in NRC Handelsblad is gepubliceerd. De commissie heeft daarbij verzocht aan te geven
of er nog andere projecten zijn waar eenzelfde problematiek speelt en wat daarbij
de mogelijke financiële implicaties zijn.
De keuzes die gemaakt zijn voor de marktbenadering bij het project Zuidasdok worden
in het artikel naar mijn mening niet volledig juist weergegeven en toegelicht. Kernpunt
van de gekozen aanpak is, dat de risico’s worden neergelegd bij de partij – opdrachtgever
of opdrachtnemer – die deze risico’s het beste kan dragen. In sommige gevallen kan
het verstandig zijn om bepaalde risico’s te delen. De risicoverdeling die wordt gehanteerd
wijkt niet sterk af van eerdere projecten met dezelfde contractvorm: D&C (Design &
Construct).
In het artikel worden enkele concrete risico’s genoemd, die gegeven de specifieke
aard, complexiteit en omvang van het project Zuidasdok, het beste door de opdrachtgever
kunnen worden beheerst. Zo staat de opdrachtgever in voor de juistheid van de informatie
over de bodem, kabels en leidingen en neemt de opdrachtgever een deel van de verantwoordelijkheid
op zich voor het op tijd krijgen van de vergunningen. Zoals gebruikelijk bij D&C contracten,
blijft de opdrachtnemer verantwoordelijk voor het ontwerp en de bouw en uiteindelijk
dus ook voor het verkrijgen van de benodigde vergunningen voor de bouw. In geval van
het project Zuidasdok is geen sprake van een majeure beleidswijziging, maar meer van
een accentverschuiving.
Deze accentverschuiving past ook bij de ontwikkeling en implementatie van de nieuwe
marktvisie waar Rijkswaterstaat momenteel samen met de markt aan werkt. Die nieuwe
marktvisie is gebaseerd op een nieuwe cultuur – van onderling vertrouwen en minder
regels – waarbij ruimte is voor nieuwe samenwerkingsvormen als co-creatie, naast de
bestaande arrangementen als D&C en DBFM. Deze nieuwe samenwerkingsvormen zijn nodig
om de grote, complexe opgaven waarvoor Nederland staat, te realiseren. Ongeacht contractvorm
of risicoverdeling, een goede samenwerking is cruciaal.
Op een aantal punten zijn voor Zuidasdok specifieke afwegingen gemaakt, waarbij leerervaringen
bij andere projecten, signalen van marktpartijen en de algehele marktsituatie worden
meegewogen. Rijkswaterstaat voert daarom ook regelmatig overleg met de bouwsector
en individuele marktpartijen.
Zo wordt in het artikel melding gemaakt van het feit dat er een ondergrens voor de
prijsbieding wordt gehanteerd. Het is voor de eerste keer dat deze aanpak wordt toepast.
Hier hebben de opdrachtgevers, gemeente Amsterdam, ProRail en Rijkswaterstaat, in
2014 gezamenlijk toe besloten. Mede op basis van de ervaringen bij het project Zuidasdok
wordt bezien of deze aanpak vaker zal worden toegepast.
Met het hanteren van een ondergrens beoog ik te lage inschrijvingen te voorkomen.
Uit praktijkervaringen blijkt, dat te laag inschrijven (onder druk van de marktsituatie)
de verhoudingen tussen opdrachtgever en opdrachtnemer tijdens de realisatie kan verstoren
en een sterk gejuridificeerde opstelling in de hand werkt. Er is dan sprake van een
zogenaamd «vechtcontract», met relatief veel financiële claims en grote kans op vertraging.
Het contract zelf komt centraal te staan, terwijl het contract slechts een middel
moet zijn. De maatschappelijke doelen – een betere bereikbaarheid, leefbaarheid en
veiligheid – raken op de achtergrond, terwijl de kosten oplopen. Hier is niemand bij
gebaat. Ook de bouwsector niet. Dit wordt inmiddels breed gedragen.
De keuzes die gemaakt zijn in de markbenadering van de Zuidasdok – of het nu gaat
om de risicoverdeling of het hanteren van een ondergrens voor de prijsbieding – hebben
tot doel om de kosten voor zowel opdrachtgever als opdrachtnemer te verlagen.
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus