De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat euthanasie bij dementerenden veel vragen en discussie oproept in
de samenleving;
constaterende, dat er voor het Openbaar Ministerie geen mogelijkheid is zich een oordeel
te vormen over zaken die niet zijn gemeld;
overwegende, dat toepassing van euthanasie en hulp bij zelfdoding te allen tijde binnen
geldende wettelijke kaders dienen te blijven, in het bijzonder ter bescherming van
mensen van wie het moeilijk is om de vrije wil vast te stellen;
verzoekt de regering de regionale toetsingscommissies erop aan te spreken om een toepassing
van levensbeëindiging op verzoek strikt volgens de zorgvuldigheidseisen van artikel
2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding te beoordelen,
daaronder begrepen de in kennisstelling van het College van PG's en de regionaal inspecteur
voor de gezondheidszorg indien de toepassing buiten deze zorgvuldigheidseisen valt;
verzoekt de regering tevens de Aanwijzing vervolgbeslissingen inzake levensbeëindiging
zodanig aan te passen dat het Openbaar Ministerie de mogelijkheid heeft ambtshalve,
gelet op het algemeen belang, het oordeel van de regionale toetsingscommissie op te
vragen teneinde die gevallen ter beoordeling van het College van PG's te brengen die
niet gemeld zijn, maar mogelijk wel op gespannen voet staan met de wettelijke zorgvuldigheidseisen,
zodat, indien hiertoe aanleiding bestaat, uiteindelijk de rechter zich hierover kan
uitspreken,
en gaat over tot de orde van de dag.
Wiegman-van Meppelen Scheppink
Van der Staaij