Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 mei 2014
Met deze brief reageer ik op het verzoek van uw Kamer (Handelingen II 2013/14, nr.
76, Regeling van Werkzaamheden) om mijn reactie te sturen op het bericht «Apothekers
weigeren artsen soms euthanasiemiddelen» (De Volkskrant, 16 april 2014). Aansluitend
bij mijn antwoorden op de vragen van het lid Van Gerven (Aanhangsel Handelingen II
2013/14, nr. 2093) en het lid Arib (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 2094) zal ik u verder informeren over de rol van apothekers bij euthanasie en hulp bij
zelfdoding.
Een verzoek om euthanasie is emotioneel belastend voor alle betrokkenen. Dit geldt
voor zowel de arts als ook voor de apotheker die het verzoek krijgt om euthanatica
te leveren. De Euthanasiewet is op het punt van de eindverantwoordelijkheid helder:
de arts is verantwoordelijk het beoordelen van het verzoek om euthanasie of hulp bij
zelfdoding, voor de voorbereiding en voor de uitvoering ervan. De arts maakt een beoordeling
van de wettelijke zorgvuldigheidseisen, waaronder het ondraaglijk en uitzichtloos
lijden, bij elk individueel verzoek. Daarnaast consulteert hij een SCEN-arts. Op basis
van alle informatie maakt de arts een afweging en het geheel wordt na afloop getoetst
door de Regionale toetsingcommissie euthanasie (Rte).
Het is niet de bedoeling dat de apotheker de beoordeling van de arts opnieuw doet
en de KNMP heeft in gesprek met VWS aangegeven dat dit ook niet de intentie van de
KNMP is. Een apotheker heeft echter wel een eigenstandige verantwoordelijkheid voor
het op zorgvuldige wijze ter hand stellen van de euthanatica. Het is daarom van belang
dat een apotheker voldoende ruimte en tijd heeft om tot een juiste afweging te kunnen
komen wat betreft de farmaceutische aspecten van een euthanasie, zoals de juiste middelen
en methode. Tijdig contact tussen de arts en apotheker is dus van belang.
Leidend hierbij is de gezamenlijke richtlijn van de KNMG en KNMP Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding (2012). Deze richtlijn biedt mijn inziens een goede basis voor samenwerking en geeft
ook aanwijzingen voor het geval een apotheker de euthanatica niet wil leveren. Want
net zomin als de arts heeft ook een apotheker geen plicht om mee te werken aan euthanasie.
Hierbij is het van belang voor de betrokkenen dat de apotheker het tijdig bekend maakt
als hij of zij voornemens is niet mee te werken aan de euthanasie. Dit voorkomt dat
patiënten of artsen in een laatste fase naar een oplossing moeten zoeken. Dat is niet
wenselijk voor de betrokken arts, maar ook zeker niet voor de patiënt. Hierom heeft
het de voorkeur dat er reeds contact is tussen arts en apotheker voorafgaand aan het
daadwerkelijke verzoek tot aflevering van de euthanatica.
Zowel de KNMG als de KNMP geven aan dat over het algemeen de samenwerking tussen artsen
en apothekers goed verloopt en dat de in het artikel genoemde situaties een uitzondering
vormen. In het gesprek heeft de KNMP benadrukt dat, in tegenstelling tot de indruk
die gewekt is, het niet de bedoeling is dat apothekers de beoordeling van de zorgvuldigheidseisen
uit de Euthanasiewet opnieuw uitvoeren. Tegelijkertijd is het goed als de betrokken
partijen in gesprek blijven over hoe de euthanasiepraktijk verder kan worden verbeterd,
bijvoorbeeld door acht te slaan op de tijd die apothekers nodig hebben om tot een
goede inschatting te komen wat betreft de te gebruiken middelen en methode. Zo is
onder meer besproken dat VWS zich zal inspannen om de KNMP actiever te betrekken bij
relevante bijeenkomsten. Daarom zal ik de KNMG en Rte verzoeken om in hun periodieke
overleggen ook de KNMP uit te nodigen wanneer de inhoud van hun gesprek raakt aan
de medisch zorgvuldige uitvoering van euthanasie en hulp bij zelfdoding.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.I. Schippers