32 637 Bedrijfslevenbeleid

Nr. 234 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 maart 2016

In het AO Bedrijfslevenbeleid van 11 februari jl. heeft het lid Van Veen naar aanleiding van recente bedrijfsinterventies zoals bij V&D, MacIntosh en Philips Emmen, en ook meer in het recente verleden zoals bij Imtech, Philip Morris, Organon en Nedcar, gevraagd of ik een raamwerk kan schetsen waarbinnen het Ministerie van Economische Zaken (EZ) beslist al dan niet te handelen en of EZ een dergelijk afwegingskader zou kunnen delen, zodat duidelijker is wat mogelijk is en wat niet. Ik heb het lid Van Veen (VVD) toegezegd om een afwegingskader voor bedrijveninterventies neer te zetten, inclusief een overzicht van regelingen van EZ die relevant kunnen zijn bij doorstart na faillissement en bedrijfssluitingen of -verplaatsingen.

Context

De belangrijkste focus van het Nederlandse bedrijvenbeleid is (rand)voorwaardenscheppend; bedrijven ondernemen en het Rijk faciliteert en stimuleert. Dit betekent dat bedrijven en het Rijk ook een duidelijk andere verantwoordelijkheid hebben. De bedrijven ondernemen en zijn dus zelf verantwoordelijk voor hun strategische beslissingen, de bedrijfsvoering en de continuïteit van hun onderneming. Het Rijk faciliteert door het werken aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat door het creëren van de juiste randvoorwaarden: o.a. het fiscale regime, open en transparante markten met vrije concurrentie, beperking van regeldruk, (digitale) infrastructurele voorzieningen en een goed functionerend financieel systeem met voldoende beschikbaarheid van liquiditeit en kapitaal. Daarnaast stimuleert het Rijk innovatie en ondernemerschap om duurzaam het groeivermogen van de Nederlandse economie te bevorderen.

Het kabinet heeft verschillende generieke instrumenten beschikbaar die ondernemers kunnen ondersteunen bij de opstart, groei en/of doorstart. Alle ondernemers kunnen een beroep doen op generieke regelingen voor innovatiestimulering en financiering. Voorbeelden hiervan zijn de innovatieregelingen zoals de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO) en financieringsinstrumenten als de Borgstelling MKB-kredieten (BMKB) en de Garantie Ondernemingsfinanciering (GO). De uitvoering van deze regelingen is in handen van RVO.nl.

Rationale voor bedrijveninterventies

Naast het reguliere instrumentarium is EZ aanspreekpunt voor bedrijven die in problemen komen door diverse vormen van marktfalen of overheidsbeleid, bijvoorbeeld door (ongeoorloofde) staatssteun, embargo’s van producten en andere handelsbelemmeringen, hinderende of conflicterende regelgeving et cetera. Alleen in bijzondere gevallen kan het kabinet extra inspanningen overwegen te verrichten voor bedrijven met grote continuïteitsproblemen. Deze inspanningen mogen uiteraard niet marktverstorend werken en het overheidshandelen moet passen binnen de staatssteunkaders. De verantwoordelijkheid om tot een oplossing te komen, gegeven de omstandigheid waar een bedrijf mee wordt geconfronteerd, ligt bij de marktpartijen. Indien de overheid te snel ingrijpt, verstoort dit de totstandkoming van een oplossing door de marktpartijen zelf. Daarnaast geldt dat de overheid door te snel betrokkenheid te tonen in feite een premie op verkeerde investeringsbeslissingen zet, waardoor (toekomstig) onzorgvuldig ondernemersgedrag kan worden uitgelokt. Tot slot is het goed om te beseffen dat een krimp door faillissement van bedrijven – hoe pijnlijk ook voor betrokken ondernemers, werknemers en andere stakeholders (zoals toeleveranciers) – ook onderdeel is van een gezonde dynamiek en «creatieve destructie» in de economie. Een dergelijke shake-out zorgt ervoor dat inefficiënte activiteiten worden beëindigd, overcapaciteit verdwijnt en nieuwe producten, diensten en/of productiemethoden en werkgelegenheid een kans krijgen. Daarbij betekent bijvoorbeeld een faillissement vaak niet het einde van de gezonde onderdelen van de betreffende onderneming. Hier kan de markt zijn werk doen door bijvoorbeeld een doorstart in afgeslankte vorm, al dan niet samen met nieuwe partners of met vers kapitaal.

Criteria voor rol overheid bij bedrijfsinterventies

Alleen in bijzondere gevallen kan het kabinet dus extra inspanningen verrichten. Deze ondersteuning bestaat uit het bemiddelen tussen de verschillende betrokken private en publieke partijen en het optimaal gebruik maken en combineren van het reguliere instrumentarium en netwerken. Bij de afweging al of niet een bemiddelende rol te spelen is een noodzakelijke voorwaarde dat er een duidelijk en levensvatbaar marktperspectief bestaat voor de bedrijfsactiviteiten. Daarnaast is het van belang dat er sprake is van een grote impact op de nationale of regionale economische structuur en werkgelegenheid en dat de private stakeholders (private investeerders, banken) een substantiële financiële bijdrage leveren. Het overheidshandelen moet bovendien toetsbaar zijn aan de richtlijnen van de Europese Commissie over reddings- en herstructureringssteun en binnen staatssteunkaders passen. Impliciet uitgangspunt is steeds het voorkomen van onnodige waardevernietiging voor de Nederlandse economie.

Het relevante instrumentarium; van toepassing bij doorstart na faillissement en bedrijfssluitingen of -verplaatsingen

In het geval van de mogelijke doorstart van bedrijfsonderdelen beschikt het Ministerie van Economische Zaken vooral over een breed instrumentarium aan (garantie)instrumenten, die in perspectiefrijke situaties ondersteuning kan bieden in de financiering van de bedrijfsactiviteiten. Een belangrijk instrument is de Garantie Ondernemingsfinanciering (GO). De GO-regeling is bestemd voor ondernemers die krediet willen aantrekken en is gericht op (middel)grote ondernemingen met substantiële activiteiten in Nederland. Door de GO kunnen banken een 50% staatsgarantie krijgen op middelgrote- en grote (achtergestelde) leningen. Door die staatsgarantie wordt het risico voor de bank op te verstrekken bedrijfsfinanciering gereduceerd. Dit vergroot voor banken de mogelijkheden om te voorzien in de financieringsbehoefte bij het Nederlandse bedrijfsleven. Per onderneming kan op dit moment maximaal 150 miljoen euro aan leningen en/of bankgarantie-faciliteiten onder de GO-regeling uitstaan. Dat betekent dus dat de overheid maximaal de helft – 75 miljoen euro – per onderneming garant kan staan. Een garantie onder de GO wordt alleen verstrekt op leningen aan in de kern gezonde bedrijven met een bevredigend rentabiliteits- en continuïteitsperspectief.

Een andere financieringsinstrument, voor onder andere doorstart van bedrijfsactiviteiten, is de Groeifaciliteit. Met de regeling Groeifaciliteit helpt het Ministerie van Economische Zaken bedrijven bij het aantrekken van risicodragend vermogen. Dit doet het ministerie door garanties te verstrekken op achtergestelde leningen van banken en op aandelen van participatiemaatschappijen. De financier krijgt met de Groeifaciliteit 50% garantie op het risicodragende vermogen dat hij aan een ondernemer verstrekt. De Groeifaciliteit hanteert verschillende maximum garantiebedragen:

  • Een bank kan een garantiefinanciering verstrekken tot maximaal 5 miljoen euro in de vorm van achtergestelde leningen.

  • Risicodragend vermogen (achtergestelde leningen en/of aandelenkapitaal) verstrekt door participatiemaatschappijen valt tot maximaal 25 miljoen euroonder de garantieregeling.

Daarnaast zijn er meer financieringsmogelijkheden die kunnen bijdragen aan onder andere de doorgroei en/of doorstart van bedrijven, zoals het Dutch Venture Initiative (DVI) en het achtergestelde leningen- en bedrijfsleningenfonds via regie van de Nederlandse Investeringsinstelling met betrokkenheid van het Nederlands Investerings Agentschap (NIA), banken en institutionele beleggers.

Overigens dragen niet alleen financiële regelingen bij aan het vinden van oplossingen bij bedrijvendossiers. Achter de schermen speelt het Ministerie van Economische Zaken een faciliterende rol door het organiseren van overleg tussen relevante partijen, binnen het netwerk van EZ op zoek gaan naar potentiële partners, actieve interventie en via het toegankelijk maken van netwerkcontacten van EZ met o.a. andere ministeries, de belastingdienst, het UWV of de Autoriteit Consument en Markt.

Naast het generieke innovatie- en financieringsinstrumentarium van EZ kan ook gebruik worden gemaakt van verschillende generieke arbeidsmarktinstrumenten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) die kunnen ondersteunen bij doorgroei en vestiging van bedrijven in Nederland en/of bij doorstart na faillissement. SZW beschikt over verschillende regelingen die voor bedrijven arbeidskrachten aantrekkelijker en (tijdelijk) goedkoper maken. Dit kan door middel van een bijdrage in de scholingskosten, besparing van de loonkosten, premiekortingen of het wegnemen van risico’s. Zo kunnen werkgevers gebruik maken van een proefplaatsing. Bij een proefplaatsing werkt iemand twee maanden, met behoud van WW-uitkering. Deze kan worden ingezet als een vacature wordt ingevuld door iemand met een afstand tot de arbeidsmarkt (minimaal 3 maanden in de WW). Een ander voorbeeld is de mobiliteitsbonus van maximaal 7.000 euro per persoon per jaar (max. 3 jaar) beschikbaar voor oudere uitkeringsgerechtigden (bijvoorbeeld uit de WW) en arbeidsbeperkten. Tot slot bestaat voor bepaalde groepen een mogelijkheid van een scholingsvoucher en een no-riskpolis voor loondoorbetaling bij ziekte. Dit soort regelingen ondersteunt werkgevers bij het invullen van bestaande vacatures en stimuleert werkgevers om uit te breiden of zich in Nederland te vestigen. Daarbij bekijkt SZW, onder meer via de dienstverlening van UWV, in specifieke casussen ook altijd hoe de toegang tot de verschillende regelingen zo efficiënt mogelijk vorm kan worden gegeven. Dit kan door in samenspraak met betrokken partijen, waaronder UWV en gemeenten in de betreffende regio, maatwerkarrangementen op te stellen of door het maken van afspraken over de matching van mensen bij de werkgever. Het doel is hierbij om te zorgen dat beschikbare instrumenten zo effectief en efficiënt mogelijk kunnen worden ingezet. Dit zorgt ervoor dat het voor het bedrijf goedkoper en aantrekkelijker wordt om een doorstart of uitbreiding te realiseren en dat tegelijkertijd zo veel mogelijk werkgelegenheid blijft behouden of wordt gecreëerd.

Box 1: Ondersteuning SZW en UWV bij faillissement

Bij bedrijven in nood levert SZW, via UWV, een bijdrage aan de kans op een doorstart door te zorgen dat het bedrijf na faillissement operationeel kan blijven. Wettelijk is vastgelegd dat UWV gedurende een periode van maximaal zes weken na faillissement de loonverplichtingen van de failliete werkgever overneemt. Tegelijkertijd worden de werknemers van het failliete bedrijf ingelicht over wat voor hen de mogelijke gevolgen zijn van een faillissement. Doordat de werknemers gedurende de 6-weekse periode zekerheid hebben over hun loon en ook op de hoogte zijn van de consequenties, kan het bedrijf operationeel blijven. Dit draagt positief bij aan de kansen op een doorstart.

Ook kunnen regelingen van bijvoorbeeld gemeenten en provincies, evenals Europese regelingen zoals EFRO en Interreg, in een regionale context bijdragen aan het vinden van oplossingen bij bedrijvendossiers. Regionale overheden staan dicht bij het bedrijfsleven, met name het mkb. Zij zijn het beste toegerust om snel in te spelen op de lokale economische dynamiek en actuele ontwikkelingen. De regionale bestuurders zorgen voor een aantrekkelijk regionaal en lokaal vestigingsklimaat. Gemeenten en provincies hebben via onder andere de regionale ontwikkelingsmaatschappijen en/of de verschillende Economic Boards een arsenaal aan mogelijkheden om bedrijvigheid te stimuleren.

Tot slot, de insteek van het Ministerie van Economische Zaken bij acute bedrijvendossiers zoals Philips Emmen, Philip Morris en onlangs V&D is zoals gezegd dus steeds een actieve, verantwoorde betrokkenheid, gericht op behoud of doorstart van levensvatbare activiteiten. Die insteek varieert sterk per geval, afhankelijk van de aard van de problematiek en van de mogelijke oplossingsrichting. Alleen in bijzondere gevallen kan het Rijk extra inspanningen overwegen door optimaal gebruik te maken van het instrumentarium. Ingrijpen van het Rijk moet vanzelfsprekend niet marktverstorend werken en overheidshandelen zal altijd moeten passen binnen de staatssteunkaders.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven