32 623 Actuele situatie in Noord-Afrika en het Midden-Oosten

Nr. 88 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 maart 2013

Graag bied ik u hierbij de reactie aan op het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van 31 januari 2013 om een brief over de Arabische regio.

1. Inleiding

Wat begon met de zelfverbranding van Mohammed Bouazizi op 17 december 2010 liep uit op een regionale politieke omwenteling. De Tunesische marktkoopman, die weigerde nog langer corrupte ambtenaren te subsidiëren, vertolkte met zijn daad een breed gevoelde onvrede in de Arabische wereld. Jongeren kwamen massaal in opstand tegen een gebrek aan vrijheid en economisch perspectief.

De protesten kwamen niet uit de lucht vallen. Decennia van dictatuur hadden de geesten rijp gemaakt voor verzet, dat mede mogelijk werd door nieuwe en snelle communicatiemiddelen. De daarop volgende omwentelingen waren uiteindelijk onvermijdelijk. De vraag of de val van een aantal dictatoriale regimes achteraf bezien een positieve ontwikkeling was, is in dit opzicht minder relevant.

Dat neemt niet weg dat twee jaar na het begin van de volksprotesten zorg gerechtvaardigd is over het verdere verloop van de transitie. Waar velen hadden gehoopt dat het proces naar democratie en rechtsstaat een vreedzaam en voorspoedig pad zou volgen, is de realiteit een stuk weerbarstiger gebleken. De internationale gemeenschap verkeert tussen hoop en vrees: hoop dat de ontwikkelingen uiteindelijk zullen leiden tot stabiele democratieën; vrees dat dit proces onderweg met forse tegenslagen te maken krijgt of zelfs ontspoort. Voorspelbare dictaturen hebben plaatsgemaakt voor onvoorspelbare democratieën.

De Nederlandse regering is zich ten volle bewust van de ontwikkelingen die de democratische transitie bedreigen. Tegelijkertijd ziet de regering ook tendensen die de hoop rechtvaardigen dat een aantal transitielanden, ondanks tegenslagen, op de goede weg is naar een duurzaam democratisch bestel. De regering wil die processen blijven steunen, niet alleen omdat Nederland de inwoners van de regio gunt wat het zelf koestert – vrijheid, democratie en respect voor de rechten van minderheden – maar ook omdat een democratische en stabiele buurregio ons eigen belang dient, onder meer op het gebied van veiligheid, handel, energievoorziening en het tegengaan van illegale migratie.

De Nederlandse steun aan die transitie moet zo worden ingekleed dat flexibel kan worden ingespeeld op actuele ontwikkelingen. Het einddoel blijft hierbij steeds hetzelfde: een zo vreedzaam mogelijke overgang naar democratie, rechtsstaat en bescherming van mensenrechten, waaronder de rechten van vrouwen en etnische en religieuze minderheden.

2. Mensenrechten en stabiliteit

Meer (politieke) vrijheid, minder bescherming van kwetsbare groepen

In de meeste transitielanden is de politieke vrijheid toegenomen. De vrijheid van meningsuiting is vaak prominent verankerd in nieuw afgekondigde (grond)wetten. Burgers, journalisten en oppositiegroepen hebben beduidend meer ruimte om het regeringsbeleid te bekritiseren dan voor de omwenteling. Tegelijkertijd valt er bij de handhaving van die wetgeving nog veel te winnen. Journalisten worden nog altijd lastig gevallen bij hun werkzaamheden, processen wegens smaad of het lasteren van bijvoorbeeld regeringsleiders (een in veel landen bestaand gat in de juridische bescherming van de vrijheid van meningsuiting) komen nog steeds veel voor. Ook is een zorgwekkende tendens zichtbaar dat regerende partijen eigen kaderleden benoemen op belangrijke mediafuncties bij bijvoorbeeld kranten en omroepen.

Een gemengd beeld doet zich voor ten aanzien van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Enerzijds is in veel landen de vrijheid van godsdienst grondwettelijk beschermd, anderzijds vrezen religieuze minderheden voor hun positie in de samenleving en worden zij vaak onvoldoende beschermd tegen religieus geweld. Veelal is dit mede een gevolg van de algehele verzwakking van overheidsgezag in de meeste transitielanden. Daarnaast zijn blasfemieverboden gehandhaafd of ingevoerd die gemakkelijk kunnen worden misbruikt om onwelgevallige religieuze of politieke meningsuiting te belemmeren.

Ook de positie van vrouwen blijft een groot punt van zorg. Geweld tegen vrouwen is een enorm probleem, waartegen onvoldoende wordt opgetreden. Daders van dit geweld blijven in veel gevallen onbestraft. Daarnaast is de rol van vrouwen in de politiek nog altijd erg beperkt. Het aantal vrouwelijke politici en gezagsdragers is in de meeste transitielanden nu zelfs lager dan voor de omwenteling, ondanks het feit dat vrouwen bij diezelfde omwenteling een cruciale rol speelden. Een positieve uitzondering is Algerije waar – zonder dat daar tot nu toe een omwenteling plaatsvond – op voorstel van de regering het aantal vrouwelijke parlementsleden toenam tot 30 procent.

Veiligheid en stabiliteit onder druk

Na ruim twee jaar van volksopstanden is de Arabische regio instabieler dan vóór 2011. Door het wegvallen van sterk centraal gezag ontstond enerzijds ruimte voor democratisering en meer vrijheid, anderzijds werd de openbare orde steeds gebrekkiger gehandhaafd. Met name in gebieden waar overheidsgezag geheel of gedeeltelijk wegviel, hebben (transnationale) terroristische netwerken de ruimte gekregen. Bestaande en nieuwe conflicten voeden radicalisering, zowel in moslimlanden als in het westen, en oefenen een aanzuigende werking uit op internationale jihadisten die in toenemende aantallen afreizen naar conflictgebieden in de Arabische regio. De hoop dat nieuwe regeringen in korte tijd orde op zaken konden stellen is tot nu toe ijdel gebleken: de nieuwe machthebbers hebben nog altijd grote moeite het eigen territoir onder volledig staatsgezag te brengen.

In de Sinaï en in de Sahara heeft deze ontwikkeling geleid tot grootschalige wapensmokkel. In Libië beschikt de regering nog altijd niet over een volledig geweldsmonopolie, met alle gevolgen van dien voor illegale wapenstromen en daarmee voor de situatie in Mali en rondom Gaza. Daarnaast gebruiken gewelddadige Salafi jihadisten (overigens een kleine minderheid van de bevolking) het politieke vacuüm in diverse landen om chaos te creëren, met een overloop naar Mali en de Sahel.

De burgeroorlog in Syrië dreigt de landsgrenzen te overstijgen en krijgt steeds meer het karakter van een marionettenoorlog, waarin geschillen tussen regionale spelers, waaronder Iran (en Hezbollah) en Saoedi-Arabië, hun weerslag vinden.

Maar ook in relatief succesvolle transitielanden bestaat interne onrust: politieke tegenstellingen zijn scherp en monden snel uit in gewelddadige confrontatie. Het brengt nieuwe regeringen in de verleiding terug te vallen in de oude repressieve gewoonten van de anciens régimes.

3. Belangrijkste regionale trends

Opkomst islamisten

Islamistische partijen hebben de afgelopen twee jaar een snelle opkomst doorgemaakt. De jongste verkiezingen in transitielanden zijn veelal door islamisten gewonnen. In Tunesië en Egypte vormden islamisten de basis van de nieuwe regering. In Marokko werden zij de grootste partij en mochten zij de premier leveren. Libië en Algerije zijn uitzonderingen: hier behaalde de politieke islam minder stemmen bij recente verkiezingen.

Hoewel de aantrekkingskracht van islamistische partijen ontegenzeggelijk groot is en een politieke vertaling vormt van een langer bestaande trend van religiositeit, laten de verkiezingsoverwinningen zich mede verklaren door het feit dat de islamisten – anders dan liberalen en seculieren – ook al voor de omwentelingen veelal goed georganiseerd waren. Daarnaast speelt een rol dat islamistische partijen een duidelijker breuk met de oude regimes vertegenwoordigen dan seculiere en liberale partijen.

Ook salafisten zijn een politieke concurrent geworden van de Moslim Broederschap en verwante bewegingen en partijen. Het gevolg is dat de politieke ruimte van laatstgenoemde partijen om tegemoet te komen aan de agenda van liberale oppositiepartijen beperkt is. De opkomst van salafisten is reden tot zorg: met name extra-parlementaire groepen hebben weinig op met democratie en pluriformiteit.

De liberale en seculiere oppositie – in de praktijk een waaier van verschillende partijen en partijtjes – is in landen als Egypte en Tunesië zwak en verdeeld. Deze partijen slagen er vooralsnog niet in een geloofwaardig alternatief te bieden voor de islamisten. Hun compromisloze houding brengt de Moslim Broederschap, aanverwante bewegingen en islamisten soms zelfs nader tot elkaar in hun weerstand tegen liberalen. Het besef dat democratie geen alles-of-niets-spel is, is ook bij deze partijen vaak beperkt aanwezig.

Groeiende etnische en religieuze spanningen

Door het wegvallen van een sterk centraal gezag in een aantal landen zijn religieuze spanningen aan de oppervlakte gekomen. De revoltes in de regio hebben het deksel van de snelkookpan geblazen. Krachten die voorheen door autocraten werden onderdrukt – positieve en negatieve – komen nu vrij. Nu de soennitische islamitische meerderheid zich openlijker kan uiten en organiseren, komen religieuze minderheden, waaronder christenen en sjiieten, steeds vaker onder vuur te liggen. Hetzelfde geldt voor niet-Arabische minderheden.

Er doet zich in veel landen een zorgwekkende tendens voor onder politieke en religieuze leiders om conflicten tussen en binnen landen in een sektarisch frame te passen. Onder meer door de opkomst van islamistische regeringen is de scheidslijn Soenni – Shia verscherpt, waarbij Syrië, dat tot 2011 gekenmerkt werd door een relatieve religieuze harmonie, steeds meer in de vuurlinie komt te liggen.

Tegelijkertijd zijn er ook lichtpunten: gematigde krachten in de regio, belichaamd door een aantal gezaghebbende geestelijken en politici, roepen steeds luider op tot religieuze verdraagzaamheid en vinden daarbij gehoor. Positief is ook dat waar islamistische partijen in de regering zitten, deze zich – al dan niet onder internationale druk – op religieus vlak vooralsnog relatief gematigd opstellen.

Economische neergang

De economie zit in veel transitielanden in het slop. Dat brengt de democratische transitie in gevaar: de volksopstanden van 2011 en 2012 draaiden immers, naast de roep om vrijheid en democratie, ook om verbeterd economisch toekomstperspectief. Met name de jeugd – tweederde van de Arabische bevolking is onder de 30 – voelde zich economisch gemarginaliseerd. De hoge jeugdwerkloosheid van de begindagen van de revolutie is echter gebleven of zelfs gegroeid.

De verslechterende economische situatie legt een zware hypotheek op het transitieproces en zet regeringen onder druk. De teleurstelling bij de bevolking dat de politieke veranderingen niet leiden tot betere kansen op de arbeidsmarkt hangt als een dreigende wolk boven de nieuwe generatie regeringsleiders. Het gat tussen de beloften die tijdens de verkiezingen werden gedaan en de gebrekkige resultaten van het regeringsbeleid, wordt steeds groter.

Daar komt bij dat grootschalige private investeringen, anders dan gehoopt, achterwege blijven. De transitielanden bevinden zich wat dit betreft in een vicieuze cirkel: voor stabiliteit en economische ontwikkeling zijn investeringen nodig, maar investeerders durven die investeringen pas te doen als er voldoende veiligheid is en zich een zekere mate van stabiliteit voordoet.

Steeds duidelijker wordt dat de meeste transitielanden het moeten hebben van het midden- en kleinbedrijf (MKB). Hier liggen de groeiperspectieven, waarbij de Arabische landen het Turkse groeimodel veelal als voorbeeld nemen. Maar het MKB in de regio ziet zich nog altijd geconfronteerd met gebrekkige toegang tot internationale markten en heeft een chronisch gebrek aan goed geschoolde werknemers. Onderwijs blijft – ondanks forse overheidsinvesteringen – onder de maat en sluit slecht aan bij behoeften van de arbeidsmarkt.

Ook de in veel landen onderontwikkelde agrarische sector drukt op de economische groeiperspectieven. Doordat meer dan de helft van het voedsel in de regio wordt geïmporteerd, is het gebied bijzonder gevoelig voor schommelingen van voedselprijzen.

4. Nederlandse inzet

Het kabinet acht het van groot belang de positieve ontwikkelingen in de Arabische regio te blijven steunen en de negatieve te ontmoedigen. Dat zijn we allereerst verplicht aan de mensen in de regio zelf, die zich – vaak met heldenmoed – trachten te ontworstelen aan onderdrukking, vervolging, achterstelling en vreselijke armoede. We mogen ons niet afzijdig houden wanneer zij datgene bevechten wat wij zelf koesteren: vrijheid, democratie en welvaart.

Daarnaast is ondersteuning van de transitie in ons eigen belang. Naarmate het met de regio economisch beter gaat, groeien ook de exportkansen voor Europa en Nederland. Vervolgens zijn onze energiebelangen in de regio gediend bij stabiel bestuur. Door bij te dragen aan democratisering en daarmee stabilisering van onze zuidelijke buurregio beperken we bovendien het risico van illegale migratie en verkleinen we terroristische dreiging.

Hierbij is een lange-termijnvisie onontbeerlijk, want de overgang naar democratie vergt tijd. De vergelijking met de democratische transitie van Midden- en Oost-Europa na de val van de Muur dient zich als vanzelf aan. Hoewel de landen in kwestie door verschillende oorzaken, waaronder fysieke nabijheid tot de EU en EU-toetredingsperspectief, een betere uitgangspositie hadden dan de Arabische transitielanden nu, liep de overgang naar een democratische cultuur ook daar jarenlang tegen hardnekkige obstakels op.

De transitie in Oost-Europa leert ons twee dingen. Ten eerste, hoe groter het perspectief van democratiserende landen op samenwerking of verbinding met een regionale organisatie als de EU, hoe groter de kans dat de transitie op termijn succesvol verloopt. Ten tweede, hoe sterker de inbedding in organisaties die rechtsstaat en democratie bevorderen (in het geval van Oost-Europa: de Raad van Europa en de OVSE), hoe sneller en effectiever ondemocratische nationale gewoonten en instituties kunnen worden bijgestuurd en hervormd.

De rol die Europa in de Arabische regio vervult, zou de komende jaren wel eens in belang kunnen toenemen. Geopolitieke verschuivingen, waarvan de belangrijkste de afnemende invloed van de VS in de Arabische regio is, stellen de EU voor een toenemende verantwoordelijkheid om haar strategische belangen veilig te stellen. Buitenlandse ondersteuning van de roep in onze buurregio om democratisering, stabiliteit, veiligheid en welvaart zal hoofdzakelijk vanuit Europa worden gevoed.

Uitgangspunten van beleid

Het kabinet legt de volgende uitgangspunten ten grondslag aan zijn beleid ten aanzien van de Arabische transitie:

Conditionaliteit: Nederlandse steun aan transitielanden blijft afhankelijk van de inzet van deze landen zelf om te hervormen. Hulp moet bijdragen aan verbetering op het gebied van mensenrechten en rechtsstaat en tot beëindiging van verkeerde ontwikkelingen op dat vlak – anders dient deze te worden heroverwogen. Tegelijkertijd past het kabinet, in het besef dat democratisering een langdurig proces is met ups en downs, de conditionaliteitstoets toe met proportionaliteit en geduld. De blik dient te zijn gericht op de lange termijn.

Rendement: we investeren in die landen en sectoren die het meest bijdragen aan democratisering van de regio. We richten onze transitiesteun vooral op landen die vanwege hun relatief gunstige ontwikkeling of positie in de regio een voorbeeldfunctie kunnen vervullen voor andere landen.

Eigen verantwoordelijkheid: het is uiteindelijk aan de bevolking van de transitielanden zelf om het heft in eigen hand te nemen en te komen tot een functionerend democratisch bestel. De rol van de internationale gemeenschap ligt vooral bij de ondersteuning van bestaande processen afkomstig uit de samenlevingen zelf.

Zoveel mogelijk multilateraal: onze inzet is het meest effectief als we onze krachten bundelen. De Nederlandse steun aan de Arabische transitie loopt langs drie lijnen: multilateraal (via de VN en de internationale financiële instellingen), via de EU en – daar waar dat toegevoegde waarde heeft – en door directe bilaterale Nederlandse steun uit onder meer het MATRA-Zuid-programma en het Mensenrechtenfonds. In dat laatste verband proberen we zoveel mogelijk gebruik te maken van kennis en ervaring van Oost-Europese transitielanden en Turkije.

Concrete inzet

  • 1. Het kabinet constateert dat formele democratisering te weinig gepaard gaat met een democratische cultuur, inclusiviteit en waarborging van mensenrechten en rechtsstaat.

    • Nederland bevordert een intensieve coördinatie van de inspanningen van de EU en van internationale en bilaterale actoren, zodat instrumenten en middelen optimaal worden ingezet ter versterking van onder meer het maatschappelijk middenveld in transitielanden. Nederland steunt de inspanningen van onder anderen Hoge Vertegenwoordiger Ashton, Commissaris Füle en de Speciale Vertegenwoordigers León en Lambrinidis ter bevordering van de Arabische transitie. Deze inspanningen bestaan uit intensieve politieke en diplomatieke contacten, financiering – via het Europese Nabuurschapsbeleid – van projecten ter versterking van mensenrechten en rechtsstaat, bevordering van markttoegang en het vergroten van verantwoorde mobiliteit. Daarbij is en blijft wat Nederland betreft het «more-for-more»-beginsel uitgangspunt.

    • Nederland zet zich er in EU-verband voor in om in de Mensenrechtenraad landensituaties en thematische onderwerpen te agenderen waarover grote zorg bestaat. De nadruk ligt daarbij op de bescherming van voor het democratiseringsproces noodzakelijke politieke vrijheden, evenals de rechten van vrouwen, religieuze minderheden en mensenrechtenverdedigers. Nederland wendt daarnaast de Universal Periodic Review en andere instrumenten aan om op consistente en constructieve wijze overheden te bewegen mensenrechten te bevorderen.

    • Nederland ontwikkelt samen met Hivos en PricewaterhouseCoopers een programma ter versterking van lokale vrouwenorganisaties en vrouwelijke leiders. Doel is vrouwenorganisaties in het Midden-Oosten en Noord-Afrika te helpen bij organisatorisch en financieel management, beleidsbeïnvloeding en het opzetten en uitvoeren van publiekscampagnes. Daarnaast stelt Nederland geld beschikbaar voor vrouwenorganisaties om projecten uit te voeren ter verbetering van de positie van vrouwen. Voor het programma is een bedrag van 5,8 miljoen euro voor drie jaar gereserveerd. Naar verwachting zal dit programma binnenkort operationeel zijn.

    • Nederland draagt via de EU bij aan versterking van de rol van regionale organisaties als promotoren van democratie en rechtsstaat. Het kabinet zet zich ervoor in dat regionale organisaties zoals de Arabische Liga – in navolging van de succesvolle rol die de OVSE en de Raad van Europa speelden in de transitie in Midden- en Oost-Europa – overlegforum worden voor democratisering en mensenrechten. Nederland beziet of assistentie kan worden verleend bij het opzetten van adviesorganen over constitutionele zaken, mensenrechten en rechtsstaat, vergelijkbaar met de Venetië-commissie binnen de Raad van Europa. Het kabinet beseft dat dit een moeizaam proces is, waarbij op korte termijn geen grote vooruitgang te verwachten is. Nederland begint daarom klein en zal proberen het onderwerp op de agenda te krijgen van EU-dialoog met de regionale organisaties in kwestie en individuele landen afzonderlijk.

    • Nederland gaat door met de ondersteuning van het maatschappelijk middenveld in Tunesië, Marokko, Jordanië, Libië en Egypte. Dat doet het kabinet zowel via de EU als bilateraal. Voor zover het financiële steun betreft verloopt deze met name via MATRA-Zuid en andere fondsen. Voor wat de EU betreft verloopt de financiering via het nabuurschapsinstrument.

    • Het kabinet gaat door met de post-academische trainingen van studenten, vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties, academici en zakenlieden, onder meer via het MENA-beurzenprogramma. Jaarlijks worden 120 à 140 Arabieren getraind, waarmee ongeveer een miljoen euro gemoeid is.

    • Voor versterking van de rechtsstaat ondersteunt Nederland vanuit het MATRA-Zuid-programma overheden met behulp van overheid-tot-overheid-samenwerkingsprojecten, training van jonge diplomaten en training van ambtenaren op gebieden die relevant zijn voor de versterking van de rechtsstaat. Dat betreft onder andere wetgeving, sociale zaken en werkgelegenheid, goed bestuur op lokaal niveau en overheidsfinanciën. De nadruk ligt daarbij op landen met een relatief gunstig perspectief op democratisering, zoals Tunesië, Marokko en Jordanië. Via het nabuurschapsbeleid van de EU zet Nederland eveneens in op versterking van de rechtsstaat. Nederland geeft zijn blijvende betrokkenheid bij Tunesië vorm door zijn voorzitterschap van de Task Force Tunesië in het kader van de Community of Democracies.

  • 2. Het kabinet stelt vast dat de Arabische regio sinds 2011 instabieler is geworden, met alle risico’s voor de veiligheid van Nederland en Europa van dien.

    • Nederland steunt de al langer bestaande agenda van de NAVO om nauwer samen te werken met Arabische landen. Ten aanzien van NAVO-missies en het bestrijden van gedeelde dreigingen als terrorisme, proliferatie van massavernietigingswapens en falende staten heeft het Bondgenootschap betrekkingen aangeknoopt met een aantal Arabische landen. Dit heeft in 1994 geleid tot oprichting van de Mediterrane Dialoog en in 2004 tot het Istanbul Cooperation Initiative.

    • Nederland steunt financieel en met mankracht de Multinational Force and Observers, dat in de Sinaï toezicht houdt op naleving van onderdelen van het vredesverdrag tussen Egypte en Israël.

    • Ten aanzien van Syrië is de Nederlandse inzet op hoofdlijnen gericht op het bijdragen aan de internationale inspanningen van onder andere de VN bij het beëindigen van het geweld en het bereiken van een politieke oplossing voor het conflict. Nederland blijft bij de leden van de Veiligheidsraad aandringen op een eensgezinde koers ten aanzien van Syrië. Daarnaast richt Nederland zich op het voorkomen van uitbreiding van het conflict naar de regio. Om de bevolking te steunen op de korte en de lange termijn levert Nederland bijdragen aan de humanitaire hulpverlening voor hulpbehoevenden in Syrië en Syrische vluchtelingen daarbuiten. Tevens werkt Nederland mee aan het voorbereiden van de overgang naar een democratisch en pluriform Syrië.

    • In partnerland Jemen voert Nederland een programma uit gericht op versterking van de veiligheid en rechtsorde. Nederland ondersteunt daarbij de Nationale Dialoog. Deze Nationale Dialoog is een onderdeel van het transitie-akkoord waarmee oud-President Saleh de macht heeft overgedragen en moet alle partijen om de tafel brengen in voorbereiding op een grondwetsherziening en nieuwe verkiezingen in februari 2014. Nederland ondersteunt ook het Ministerie van Mensenrechten.

    • Via UNDP en het Bureau for Crisis Prevention and Recovery draagt Nederland in Libië en Jemen bij aan versterking van de rechtsorde en daarmee bevordering van de stabiliteit.

    • In Tunesië draagt Nederland – zowel multilateraal als via NGO’s – bij aan ontmijning, grensbewaking en hervorming van de veiligheidssector.

    • Nederland onderzoekt mogelijkheden om de veiligheid en rechtsorde in Mali te versterken. Deze inzet zal nadrukkelijk ook dienen ter bevordering van de veiligheid en stabiliteit in de bredere Sahel-regio.

  • 3. Het kabinet stelt vast dat economische groei, een noodzakelijke voorwaarde voor duurzame democratisering, achterwege blijft en dat het midden- en kleinbedrijf hier een aanjagende rol kan vervullen.

    • Nederland pleit in de EU voor het verder wegnemen van handelsbarrières tussen de EU en Arabische landen. Protectionisme is uiteindelijk noch in het belang van de Arabische regio, noch in dat van (zuid-)Europa. Mede op aandringen van Nederland zijn onderhandelingsmandaten voor «brede en diepe» vrijhandelsovereenkomsten tussen de EU en Marokko, Tunesië, Egypte en Jordanië goedgekeurd. Met Marokko en Tunesië zijn de onderhandelingen inmiddels gestart; met Egypte en Jordanië moet dit proces worden versneld. Daarnaast moet worden gekeken waar op korte termijn winst kan worden behaald binnen de bestaande akkoorden.

    • Nederland steunt de agenda van het Europese Nabuurschapsbeleid ter bevordering van economische hervormingen, wederopbouw en de verbetering van werkgelegenheid.

    • Als lid en aandeelhouder van een aantal belangrijke internationale financiële instellingen en via de EU-begroting draagt Nederland indirect bij aan versterking van goed bestuur, werkgelegenheid en economische structuur en duurzame economische groei. Onder meer de Wereldbank, de Afrikaanse Ontwikkelingsbank, de Europese Investeringsbank en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling zijn actief in de Arabische regio, waarbij wordt samenwerkt in het kader van het door de G-8 ingestelde Deauville Partnerschap.

    • Het kabinet wendt de MATRA-Zuid-faciliteit nadrukkelijk ook aan voor economische projecten. Daaruit draagt het onder meer bij aan ondersteuning van het beroepsonderwijs in transitielanden, voor een betere aansluiting bij de behoeften van de arbeidsmarkt (projecten in ILO- en IFC-verband).

    • Om economische expertise bij bedrijfsleven en overheid te vergroten wendt het kabinet het Programma Uitzending Managers aan: ervaren Nederlandse oud-ondernemers en topambtenaren worden ingezet om en overheden in de regio te ondersteunen.

    • Daarnaast wordt in een aantal transitielanden via het Private Sector Investeringsprogramma getracht werkgelegenheid en kennis te genereren en aldus bij te dragen aan versterking van de private sector. Het programma biedt ondersteuning aan ondernemers die willen investeren in opkomende markten (voor 2013 is ruim 2,5 miljoen euro gereserveerd).

    • Ter ondersteuning van de agrarische sector beziet Nederland mogelijkheden om met landen in de Arabische regio landbouwexpertise uit te wisselen. Egypte heeft al interesse getoond. Ook voor Nederland zelf biedt dit handelskansen: de Arabische regio heeft een gunstig teeltklimaat waardoor gedurende het hele jaar aan de Nederlandse consumentenvraag naar verse producten kan worden voldaan.

  • 4. Het kabinet constateert dat islamistische regeringspartijen geen monolithische blokken zijn en dat engagement met de juiste krachten binnen deze blokken de effectiviteit van de Nederlandse transitiesteun versterkt.

    • Nederland gaat nadrukkelijk ook de dialoog aan met islamistische partijen, met inachtneming van de geldende beginselen voor contact: onthouding van geweld en basisrespect voor mensenrechten.

    • Nederland spoort oppositiepartijen aan geen loopgravenpolitiek te voeren maar de dialoog te zoeken en compromisbereidheid aan de dag te leggen.

    • Nederland draagt bij aan opbouw op versterking van politieke partijen in de Arabische regio en verstrekt daarvoor subsidies aan in het Nederlands parlement vertegenwoordigde politieke partijen.

De minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

Naar boven