Het College voor zorgverzekeringen (CVZ) is belast met de uitvoering van de internationale
aspecten van de coördinatie van de sociale ziektekostenverzekeringen in het kader
van de Europese sociale zekerheidsverordening en bilaterale sociale zekerheidsverdragen
(hierna: de buitenlandtaak). Deze taak bestaat enerzijds uit de administratie van
en bijdrageheffing bij personen die op grond van de genoemde Verordening en verdragen
recht hebben op medische zorg ten laste van Nederland (verdragsgerechtigden) en anderzijds
uit de interstatelijke afrekening van zorgkosten.
Naar aanleiding van signalen van onder meer de Nationale Ombudsman en het Europees
Parlement (mevrouw Oomen-Ruijten) en klachten van betrokkenen over de uitvoering van
de buitenlandtaak door het CVZ heb ik besloten om de uitvoering van de buitenlandtaak
samen met het CVZ volledig te evalueren.
In de afgelopen periode heeft een gezamenlijke werkgroep bestaande uit medewerkers
van mijn ministerie en van het CVZ deze evaluatie uitgevoerd. Daarbij is niet alleen
gekeken naar de huidige inrichting van de uitvoeringsprocessen. Ook is door middel
van gesprekken met belangenbehartigers en betrokken instanties in binnen- en buitenland
in beeld gebracht hoe deze processen in de praktijk uitwerken. Verder is bezien in
hoeverre er structurele verbeteringen kunnen worden doorgevoerd die kunnen bijdragen
aan een betere uitvoering ter voorkoming van toekomstige klachten. Conform mijn toezegging
tijdens het AO Zorgverzekeringswet van 19 januari jl. (Kamerstuk 29 698, nr. 378) treft u bijgaand het verslag van bevindingen van deze evaluatie aan1.
Uit het verslag blijkt dat er sinds de inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet
in 2006 al grote verbeteringen zijn gerealiseerd in de uitvoering, maar dat er ook
nog steeds ruimte is voor verbetering.
Positief is dat de bijdrage-inning in de loop der jaren is verbeterd, hetgeen leidt
tot betere inhouding door de broninhouders en daarmee kleinere verschillen tussen
verschuldigde en ingehouden bijdragen die moeten worden gecorrigeerd bij de voorlopige
en definitieve jaarafrekeningen. Deze ontwikkelingen hebben ook een positief effect
op het aantal bezwaren en klachten van betrokkenen tegen deze jaarafrekeningen. Dit
is ook terug te zien in de Jaarbrief van de Nationale Ombudsman aan het CVZ: het aantal
klachten is fors afgenomen.
Verder is de juridische strijd van een klein deel van de verdragsgerechtigden, die
het CVZ veel tijd en inspanningen heeft gekost, na zes jaar in het voordeel van de
Nederlandse overheid beslecht.
Uit het verslag blijkt echter ook dat de uitvoering van de buitenlandtaak door het
CVZ nog altijd niet volledig naar behoren verloopt, met name op het punt van de voorlopige
en definitieve jaarafrekeningen en, meer in het algemeen, de klantgerichtheid. Aan
de ene kant heeft dit te maken met uitvoeringstechnische aspecten als een onvoldoende
ICT-ondersteuning en een grote mate van ketenafhankelijkheid. Aan de andere kant brengt
ook de regelgeving het CVZ in een positie waarin het zijn taak als uitvoeringsorgaan
moeilijk kan waarmaken. Op deze terreinen somt het verslag, naast de reeds lopende
verbetertrajecten, een aantal actiepunten op om de uitvoering verder te verbeteren.
Een voorbeeld daarvan is de aanpassing van de regelgeving op het terrein van de jaarafrekeningen
teneinde de dienstverlening richting de klant en de uitvoerbaarheid voor het CVZ verder
te verbeteren.
In de komende periode ga ik deze actiepunten samen met het CVZ oppakken. Einddoel
daarbij is een soepel werkende uitvoeringsorganisatie die klantgericht en efficiënt
opereert. In de VWS-Verzekerdenmonitor zal ik uw Kamer informeren over de voortgang.