Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 december 2011
Hierbij beantwoord ik, mede namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de vraag van het lid Koopmans (CDA) van
8 december 2011. De heer Koopmans heeft gevraagd om hem te informeren of de financiële gevolgen van het opheffen van het PBO-stelsel
kunnen worden opgevangen binnen de begroting van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I).
Op 8 december 2011 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tijdens een Algemeen Overleg over de toekomst van
het PBO-stelsel toegelicht dat het kabinet naar aanleiding van de aangenomen motie-Aptroot c.s. heeft geoordeeld dat er voldoende
reden is de PBO te laten voortbestaan, maar met een sterk afgeslankt takenpakket en in een andere vorm. Dit zal kunnen leiden
tot een afname van drie kwart van de heffingen voor ondernemers.
Met het kabinetsstandpunt kiest het kabinet voor handhaving van het PBO-stelsel in sterk afgeslankte en gemoderniseerde vorm,
en niet voor opheffing van het stelsel. Hiermee wil het kabinet de elementen behouden die het PBO-stelsel het meest efficiënt
en effectief genereert. Meer dan bij bestuur door de centrale overheid, levert het zelfbestuur van de vertegenwoordigers van
de sector korte lijnen op met het achterliggende bedrijfsleven. Dit maakt het mogelijk om – zowel in autonomie als in medebewind
– taken uit te voeren op een wijze die op maat van de sectoren toegesneden is. Hierbij valt te denken aan het beleid inzake
de preventie van dierziekten, waarop ook is gewezen tijdens het Algemeen Overleg van 8 december jl. Ook maken de korte lijnen
en directe contacten met de bedrijfsgenoten het mogelijk om de sectorgenoten in noodgevallen zo snel mogelijk te mobiliseren
door middel van de bedrijfslichamen. De voortvarende aanpak van en de snelle communicatie tijdens de recente EHEC-crisis is
daar een goed voorbeeld van. Daarnaast kunnen schappen een belangrijke rol spelen bij de uitvoering van de topsectoren AgroFood
en Tuinbouw en Uitgangsmaterialen. De boegbeelden van de topsectoren hebben ook aangegeven dat zij een belangrijke rol voor
de PBO weggelegd zien. Dit beeld wordt bevestigd door verschillende brieven en signalen die ik heb ontvangen van brancheverenigingen
zoals VNO-NCW, MKB Nederland, LTO Nederland, alsook van FNV, CNV en MHP.
Zoals ook is aangegeven in de bijlage bij het kabinetsstandpunt over de toekomst van de PBO, zouden bij opheffing van de PBO
drie onmisbare takenclusters overgenomen worden door EL&I:
-
1. medebewindstaken,
-
2. autonome taken in het kader van de bevordering van plant- en diergezondheid en dierenwelzijn, en
-
3. autonome taken in het kader van voedselveiligheid en gezondheid.
Het overnemen van de bovengenoemde takenclusters betekent dat de personeelsformatie van EL&I moet worden uitgebreid met naar
schatting minimaal het aantal fte’s dat de schappen hier op dit moment voor nodig hebben. Dit is niet in lijn met het voornemen
uit het Regeerakkoord om te komen tot een kleinere overheid met minder ambtenaren. Voor de jaren 2012 en 2013 zou het ambtenarenapparaat
toe moeten nemen met 300 fte (250 voor medebewindstaken en 50 voor autonome taken).
Bij opheffing van de PBO zouden de kosten voor de medebewindstaken (thans € 27 miljoen) net als in de huidige situatie voor
rekening van EL&I komen. De autonome taken worden nu betaald door heffingen op te leggen aan ondernemingen die direct te maken
hebben met die activiteiten. In het kabinetsstandpunt is voorgesteld om de schappen enkel de twee hierboven genoemde autonome
taken met (voldoende) publiek belang te laten uitvoeren. De kosten van deze twee resterende taken bedragen € 31 miljoen. Bij
afschaffing van het PBO-stelsel en overheveling van deze twee taken naar de Rijksoverheid moet derhalve ten minste gerekend
worden op een toename van de EL&I-uitgaven van € 31 miljoen (inclusief de loonkosten).
De afschaffing van de PBO zal ook leiden tot aanvullende overgangskosten. Het Rijk moet nog onbekende materiële kosten maken
om de over te brengen taken en bijbehorende personeelsformatie te integreren in de Rijksoverheid. Investeringen in thans nog
niet bij EL&I beschikbare ICT-voorzieningen zijn onvermijdelijk (bijvoorbeeld voor de integrale afgifte van in- en uitvoervergunningen
voor landbouwproducten). Ook zal er sprake zijn van desinvesteringen in lopende contracten met betrekking tot infrastructuur
(gebouwen) en ICT-omgeving.
Met de financiële gevolgen van het opheffen van de productschappen is geen rekening gehouden in de begroting van EL&I.
De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
M. J. M. Verhagen