Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2012-2013 | 32605 nr. 110 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2012-2013 | 32605 nr. 110 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 september 2012
Naar aanleiding van de antwoorden op Kamervragen van 31 januari 20121 over octrooien zend ik u hierbij, mede namens de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, de toegezegde nadere reactie op de belangrijkste conclusies en aanbevelingen gedaan in het rapport «Harnessing Intellectual Property Rights for Development Objectives».2
Het rapport is het resultaat van een zogenaamd Schokland-akkoord tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Platform MDG-profs, een samenwerkingsverband tussen Nederlandse kennisinstellingen en een aantal ministeries, met als doel om Nederlandse kennisinstellingen meer te betrekken bij het realiseren van de Millennium Ontwikkelings Doelstellingen (Engels: Millennium Development Goals, MDG’s). Het doel van het Platform was om de relatie tussen intellectuele eigendomsrechten (IE) en het realiseren van de MDG’s in kaart te brengen en beleidsaanbevelingen te doen. De nadruk van het onderzoek lag op Afrika (met name Oeganda en Zuid-Afrika) en Nederland.
De aanbevelingen van het rapport zijn deels gericht op Nederlandse actoren, zoals de overheid en de Nederlandse kennisinstellingen. Een ander deel is gericht op Afrikaanse overheden, onderzoeksinstanties en betrokken maatschappelijke organisaties. In bijlage 1 treft u een overzicht van de aanbevelingen3 die gericht zijn op de Nederlandse actoren.
Overzicht van deze brief
In deze brief ga ik in op de belangrijkste conclusies en aanbevelingen van het rapport. Allereerst worden de hoofdlijnen van de aanbevelingen en de reactie daarop uiteengezet.
In Paragraaf 1 wordt vervolgens nader ingegaan op het Nederlandse beleid en de positie met betrekking tot intellectuele eigendomsrechten in internationale fora zoals de World Trade Organization (WTO), de World Intellectual Property Organization (WIPO) en de International Union for the Protection of New Varieties of Plants (UPOV). Paragraaf 2 bevat de Nederlandse inzet in relatie tot de nationale beleidscontext.
Daarbij komen de volgende onderwerpen aan de orde:
1) bewustwording met betrekking tot de mogelijkheden van licenties voor humanitaire doeleinden, patentpools;
2) aansturing van publiek gefinancierd onderzoek;
3) de toegankelijkheid van onderzoekspublicaties (open access);
4) valorisatiebeleid.
Tot slot schets ik in paragraaf 3 hoe ik door middel van een aantal concrete acties bijdraag aan het verbeteren van de toegang tot zaaizaad en uitgangsmateriaal voor voedselvoorziening en tot farmaceutische middelen voor gezondheid in ontwikkelingslanden zelf. Dit ter ondersteuning van de MDG 1 (armoede- en hongerbestrijding) en de MDG 6 (bestrijding van HIV/Aids, malaria en andere ziektes).
Hoofdlijnen aanbevelingen rapport
In essentie bevatten de aanbevelingen die gericht zijn op de Nederlandse actoren een tweetal hoofdlijnen:
• Bij de inrichting van IE-systemen in ontwikkelingslanden moet rekening kunnen worden gehouden met het ontwikkelingsniveau en de lokale context van een land; deze hoofdlijn wordt uitgewerkt in Hoofdstuk 1 (Internationaal)
• Aandacht voor MDG’s bij het opstellen van nationale (en internationale) onderzoeks- en innovatieagenda’s; deze hoofdlijn wordt uitgewerkt in Hoofdstuk 2 (Nationaal).
Ik steun de hoofdlijnen en de conclusies en aanbevelingen van het rapport, te weten:
Een goed werkend IE-systeem is van wezenlijk belang voor het stimuleren van innovatie en voor de toegang tot en overdracht van technologie en daarmee (economische) ontwikkeling. Voor een goede werking van het IE-systeem is het van belang dat rekening kan worden gehouden met het ontwikkelingsniveau en de lokale context van een land. Daarom is er in WTO-verband ruimte geschapen voor flexibele inrichting van IE-systemen. Het gaat dan om het vinden van de juiste nationale balans tussen het belang van IE-rechthebbenden en de publieke (algemene) belangen die gediend worden met het gebruik, de toegang tot de ontwikkelde producten en de (verdere) toepassing en ontwikkeling van de erbij betrokken innovaties.
Ik ben het eens met de conclusie van het rapport dat ontwikkelingslanden de ruimte moeten blijven houden daar waar zij wensen gebruik te maken van de flexibiliteiten die het IE-kader binnen de TRIPS-overeenkomst hen biedt, inclusief het speciale regime voor de minst ontwikkelde landen (MOL’s).* Daarbinnen moeten landen deze afwegingen zelf kunnen maken. Dit standpunt is in internationale fora lang bepleit en dat zal ook in de toekomst zo blijven.
Ik erken het belang van rekening houden met de belangen die ontwikkelingslanden hebben bij de toegang tot voor deze landen relevante kennis en innovaties.
Ik herken ook het beeld dat de kennis en het gebruik van diverse mogelijkheden die het IE-systeem biedt bij het uitoefenen van IE-rechten, zoals licenties voor humanitaire doeleinden (Engels: HULs: Humanitarian Use Licenses), patent pools en toegankelijkheid van onderzoekspublicaties (open access), beperkt aanwezig lijkt te zijn bij diverse relevante Nederlandse actoren. Daarom zal ik in voorkomende gevallen deze mogelijkheden onder de aandacht brengen en wijzen op het belang ervan.
Hieronder geef ik weer wat dit standpunt concreet behelst.
In de TRIPS-overeenkomst bij het Wereldhandelsverdrag zijn minimumafspraken vastgelegd ten aanzien van de bescherming en handhaving van intellectuele eigendomsrechten gerelateerd aan internationale handel. In dit kader, maar ook in aanvullende afspraken en onderhandelingen rondom TRIPS zijn een aantal flexibiliteiten opgenomen. Aan deze flexibiliteiten zijn vaak randvoorwaarden verbonden, deze zijn in de betreffende artikelen opgenomen.
Het kabinet heeft in het kader van onderhandelingen over vrijhandelsakkoorden of economische partnerschapovereenkomsten van de EU het belang van de flexibiliteiten in de TRIPS-overeenkomst voor ontwikkelingslanden altijd benadrukt en zal dit in de toekomst ook blijven doen. Ook heeft het kabinet in dit kader reeds aangegeven dat rekening moet worden gehouden met het ontwikkelingsniveau van de betrokken landen, en dat in principe terughoudendheid moet worden betracht met de opname van bepalingen die verder gaan dan wat TRIPS vereist. 5 Dergelijke bepalingen hebben bij voorkeur een aantoonbare positieve invloed en worden gevraagd door de ontwikkelingslanden zelf.
Hierbij vind ik het belangrijk op te merken dat alle landen verschillend zijn. Een one-size-fits-all benadering is dan ook niet mogelijk. In sommige gevallen kunnen grote economische belangen (zoals handelsbetrekkingen, het niveau van de industrie/innovatie en het niveau van namaak/piraterij) leiden tot een hoger ambitieniveau met betrekking tot de bescherming en handhaving van intellectuele eigendomsrechten. Deze inbreng is bevestigd in de notitie «De ontwikkelingsdimensie van prioritaire internationale publieke goederen» (IPGs).6
In relatie tot WTO-TRIPS zal ik:
• Het belang van de flexibiliteiten in de TRIPS-overeenkomst blijven benadrukken.
• Ontwikkelingslanden die dat wensen, ondersteunen in het formuleren en implementeren van adequate sui generis systemen ter bescherming van intellectueel eigendom op planten (artikel 27.3 onder b TRIPS).
• Positief staan ten opzichte van een verlenging van de overgangstermijn voor MOL’s (welke afloopt op 1 juli 2013), mits voldaan wordt aan de vereisten van artikel 66.1 TRIPS.
• Bij onderhandelingen tussen de EU en MOL’s over bilaterale of regionale vrijhandelsverdragen er bij de Europese Commissie op aandringen dat ingezet wordt op een TRIPS-conforme inzet.
• De vereisten van artikel 31 TRIPS ten aanzien van dwanglicenties volledig opnemen in de Rijksoctrooiwet 1995 (ROW 1995). De opname is reeds in voorbereiding en wordt bij een volgende wetswijziging van de ROW 1995 meegenomen.
In relatie tot de aanbevelingen gericht op WIPO, wens ik aan te geven dat met de vaststelling van de WIPO Development Agenda en de aanname van de 45 aanbevelingen in 2007 de leden van WIPO zich aan de Development Agenda en de uitvoering daarvan hebben gecommitteerd.
De aanbevelingen richten zich ten eerste op het vergroten van kennis van ontwikkelingslanden op het gebied van intellectuele eigendomsrechten en het beter gebruik maken hiervan, en ten tweede op het meer ontwikkelingsvriendelijk maken van WIPO. Een aantal van de aanbevelingen werd direct geïmplementeerd en aan de overige aanbevelingen wordt door het in 2007 opgerichte Committee on Development and Intellectual Property (CDIP) door middel van projecten concrete uitwerking gegeven.
Veel van deze projecten hebben direct betrekking op in het rapport gemaakte aanbevelingen, zoals over het gebruik van flexibiliteiten, de MDG’s en de bijdrage van WIPO daaraan. Door het onderschrijven van de MDG’s en het streven deze waar relevant te integreren in de beleidsinzet bij de WIPO, is een en ander voldoende gewaarborgd. In het licht van bovenstaande voorzie ik geen aanscherping van de bestaande Nederlandse inzet.
In ontwikkelingslanden is grote behoefte aan veredeling van gewassen specifiek voor (lokale) markten en voor niet-primair marktgerichte landbouw. De potentiële bijdrage die betere rassen kunnen leveren aan verhoging van voedselzekerheid en inkomensverbetering is groot. Deze kansen worden onvoldoende benut onder andere omdat er in vele landen te weinig stimulans is voor de verbetering van de gebruikte rassen en voor het produceren van goed uitgangsmateriaal.
Ik acht het van groot belang dat in ontwikkelingslanden voldoende stimulansen komen voor de verbetering van plantenrassen. Dit geldt zowel voor landbouwproductie die gericht is op de export, als voor de productie voor de lokale markt of ten behoeve van eigen consumptie.
In het verlengde van de afspraken die gemaakt zijn in TRIPS worden ontwikkelingslanden aangemoedigd om tot een adequaat systeem van bescherming van plantenvariëteiten te komen. Ik ben daarbij van mening dat UPOV 1991 niet zondermeer van toepassing kan zijn op ontwikkelingslanden, maar dat een gedifferentieerde aanpak gewenst is.
Deze differentiatie ziet er als volgt uit: voor gewassen die voor ontwikkelingslanden aantrekkelijk zijn om te exporteren, zijn veelal de meest moderne rassen gewenst. Zonder deze moderne rassen heeft het betreffende land een minder competitief aanbod op de exportmarkt. Veredelaars zullen dergelijke rassen echter niet willen ontwikkelen of leveren als hun kwekersrecht onvoldoende beschermd wordt. Hiervoor zal dus bescherming geboden moeten worden overeenkomstig de UPOV 1991 standaard.
Voor gewassen die voornamelijk voor de lokale of regionale markt worden geproduceerd, is echter vooral de bescherming van de lokale veredelaars van groot belang. Ter bevordering van de werkgelegenheid en verhoging van de voedselzekerheid dient de kwekersarbeid van de private sector in het betreffende land afdoende beschermd te worden. Anders dan in de exportsector is het hier aan het land zelf daar keuzes in te maken.
Ik ben van plan de innovatieve capaciteit van lokale zaad- en veredelingssystemen te bevorderen via gezamenlijke programma's en de overdracht van kennis op het gebied van veredeling en vermeerdering. Verder zet Nederland zijn activiteiten voort om de mondiale beschikbaarheid van genetische bronnen voor veredeling en onderzoek -ook in belang van ontwikkelingslanden- te verbeteren. Zowel kennisinstellingen als het Nederlandse veredelingsbedrijfsleven kunnen hierin belangrijke bijdragen leveren. Nederland sluit daarbij aan bij het initiatief «World Seed Project», een initiatief genomen tijdens de 2e World Seed Conference in 2009, waarin vijf internationale organisaties (FAO, ISF, ISTA, OECD en UPOV) samenwerken met een aantal ontwikkelingslanden om de zaadsector in ontwikkelingslanden te versterken.
Concreet zal ik in relatie tot UPOV de volgende acties ondernemen:
• Bepleiten om de «private and non commercial use exemption» in UPOV 1991 te voorzien van een ruimere uitleg dan momenteel het geval is. Hiermee kan worden bereikt dat kleine boeren indien zij beschermde rassen gebruiken in goede jaren hun overschot op de markt kunnen verhandelen en zaaizaad onderling kunnen uitwisselen.
• In het kader van de Europese bilaterale en regionale vrijhandelsovereenkomsten met ontwikkelingslanden ruimte vragen voor de gedifferentieerde aanpak van zaadsystemen, waarbij de nadruk vooral zal liggen op effectieve handhaving.
• Een bijdrage leveren via het publieke onderzoeksbestel aan de kennis over en verbetering van lokale zaad- en veredelingssystemen in ontwikkelingslanden. Hierbij past ook het overdragen van kennis over de opbouw en handhaving van kwekersrecht dat aansluit bij de lokale context.
• Het samen met het bedrijfsleven in het kader van de topagenda Tuinbouw en Uitgangsmateriaal ontwikkelen van één of meer projecten op het gebied van gedifferentieerde zaadsystemen en teelten in Sub-Sahara Afrika.
Ik ben van mening dat de kennis, bewustwording en toepassing van
IE-instrumenten in ontwikkelingscontext verder verbeterd kan worden in Nederland. Zo lijken de mogelijkheden voor gebruik en toepassing van de eerder genoemde HUL’s en patent pools in publiek-private samenwerking met ontwikkelingslanden nog niet breed bekend.* Deze instrumenten bieden in de regel voor ontwikkelingslanden betere uitgangspunten voor gebruik van en toegang tot door IE beschermde kennis en technologie.
Mede door organisaties als de Wereld Gezondheids Organisatie (WHO) op medisch gebied, en de Consultative Group on International Agricultural Research (CGIAR) op landbouwgebied zijn dit soort IE-instrumenten verder ontwikkeld en toegankelijk gemaakt voor gebruik in publiek-private samenwerkingsvormen. Ik wens er in dit verband op te wijzen dat het hier niet gaat om pasklare instrumenten, maar dat voor elk nieuw onderzoeksconsortium en publiek-private samenwerking maatwerk vereist is. Kennis en bewustwording kunnen hieraan in belangrijke mate bijdragen.
Een expertisecentrum zou hierbij uitkomst kunnen bieden en assistentie kunnen verlenen aan onderzoeksconsortia en publiek-private samenwerkingsvormen bij de verkenning van de Freedom To Operate (FTO)8, en het vormgeven van HUL’s en patent pools. Een dergelijk expertisecentrum zal tevens de bewustwording ten aanzien van de ontwikkelingsdimensie bij (lopende) publiek gefinancierde onderzoeksprogramma´s van NWO, STW, KNAW, en de aangesloten kennisinstellingen, Topsectoren en grote technologische instituten kunnen bevorderen. Vanwege de demissionaire status van het kabinet laat ik de beslissing naar de mogelijkheden over een eventueel expertisecentrum over aan een volgend kabinet.
Ik erken het belang van rekening houden met de behoefte van ontwikkelingslanden aan toegang tot voor hen relevante kennis en innovaties. Vanuit onze publieke verantwoordelijkheid zullen wij in alle gevallen waar dat mogelijk en passend is, ons beleid verder aanscherpen om de realisatie van de MDG’s te bevorderen. Dit geldt bij uitstek voor de ontwikkeling, toepassing en verspreiding van ontwikkelingsrelevante kennis die wordt ondersteund door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, onder andere via de recent door de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken ingestelde kennisplatforms. Deze kennisplatforms voor de vier speerpunten in het OS-beleid en een vijfde voor innovatieve interventiestrategieën brengen Nederlandse onderzoekers en kennisinstituten en onderzoekers uit ontwikkelingslanden en internationale instellingen bijeen teneinde een gezamenlijke onderzoeksagenda op te stellen, reeds beschikbare en nieuw opgedane kennis en ervaring te delen en de uitkomsten ervan terug te koppelen naar het beleid en de praktijk.
Onder de randvoorwaarde dat een en ander niet leidt tot schending van de belangen van de houders van rechten op IE, zal ik mij inspannen en:
• uitdragen dat onderzoeksinstellingen en financieringsorganisaties mogelijkheden met betrekking tot het beschikbaar stellen van innovaties aan ontwikkelingslanden actief inbrengen in de Topsectoren Tuinbouw & Uitgangsmaterialen en Agro & Food inclusief de daarbij behorende Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI’s).
• bevorderen dat alle niet-gouvernementele organisaties (NGO’s),-inclusief de CGIAR, die financiering uit publieke middelen ontvangen èn onderzoek verrichten, de mogelijkheid van HUL’s toepassen indien zij zelf de relevante intellectuele eigendomsrechten bezitten of verwerven die daarvoor in aanmerking komen of, wanneer zij opdrachtgever zijn van onderzoek en in dat kader niet de intellectuele eigendomsrechten verwerven, mede het recht tot sublicenties verwerven voor humanitaire doeleinden.
Ik ben voorstander van de vrije toegankelijkheid van onderzoekspublicaties en waar mogelijk ook van de onderzoeksresultaten van publiek gefinancierd onderzoek.
Randvoorwaarde is daarbij dat, als het gaat om de publicaties over onderzoek waar private deelnemers bij betrokken zijn, aan deze private deelnemers de kans moet worden geboden hun investeringen in onderzoek terug te verdienen, bijvoorbeeld door middel van het vestigen van IE-rechten. Daarbij kan worden gedacht aan differentiëring in de uitoefening daarvan (zoals de toepassing van HUL’s ten behoeve van ontwikkelingslanden).
Concreet zal ik daarom mij inspannen door te :
• bevorderen dat over de volle breedte zo veel mogelijk gestreefd wordt naar het hanteren van het «open access» principe wat betreft de publicatie van onderzoek gefinancierd uit publieke middelen in wetenschappelijke tijdschriften, en waar mogelijk van onderzoeksdata- en gegevens.
• een «open access» publicatiebeleid door de ministeries laten uitdragen voor de resultaten van Beleidsondersteunend Onderzoek. Hiertoe kunnen bij de opdrachtverlening de kosten die open-access publiceren met zich meebrengen voor de auteur/onderzoeksinstelling worden meegenomen.
In 2010 is door de ministeries van EL&I en van OCW een Valorisatieprogramma ingezet dat erop gericht is de valorisatie-infrastructuur in en rondom kennis- en onderwijsinstellingen te versterken en te verankeren. Beoogd wordt dat kennis op die manier beter wordt benut en kan leiden tot innovaties met economisch en/of maatschappelijk nut, bijvoorbeeld in nieuwe producten, diensten en processen en nieuwe bedrijvigheid.
In het kader van de Valorisatieagenda (2008), waaraan kennisorganisaties, de overheid en het bedrijfsleven zich hebben gecommitteerd, is afgesproken dat een gedeelde set indicatoren voor onderwijs en ondernemerschap en valorisatie wordt ontwikkeld. De Landelijke Commissie Valorisatie, die de uitvoering van de Valorisatieagenda stimuleert, speelt hierin een rol. De staatssecretaris van OCW heeft met de instellingen voor hoger onderwijs ook afgesproken dat zij bijdragen aan deze indicatorenontwikkeling. Gestreefd wordt om vóór 2016 een goede set indicatoren gereed te hebben. Er zijn reeds aanzetten tot zulke indicatoren voorhanden.* Uitgegaan wordt van valorisatie in brede zin, dat wil zeggen benutting van kennis uit alle disciplinegebieden, uit fundamenteel, praktijkgericht en toegepast onderzoek en van alle vormen van benutting, economisch en maatschappelijk. Logischerwijs past benutting van Nederlandse kennis buiten Nederland ook daaronder.
Het rapport richt zich vooral op MDG 1 (armoede- en hongerbestrijding) en MDG 6 (bestrijding van HIV/Aids, malaria en andere ziektes). In relatie tot de toegang tot voedsel en medicijnen, wens ik aan te geven dat dit niet kan zonder een belangrijk sluitstuk, namelijk het mogelijk maken van het verantwoord gebruik van voedsel en medicijnen in ontwikkelingslanden zelf.
Voor wat betreft medicijnen gaat het bijvoorbeeld om de beschikbaarheid tegen goede kwaliteit en redelijke prijzen door goede logistiek/transport, infrastructuur, kennisniveauverbetering, voldoende artsen, passende bewaarcondities voor geneesmiddelen en naleving op gebruik van geneesmiddelen en aanwezigheid van gezondheidsinfrastructuur. Voor toegang tot voldoende en kwalitatief goed uitgangsmateriaal voor voedselproductie gelden vergelijkbare voorwaarden.
Om de ontwikkeling van en toegang tot relevante medicijnen te verhogen steunt Nederland een 7-tal Product Development Partnerships (PDPs) voor verwaarloosde ziekten, het Tropical Disease Research Programma, Global Fund voor Aids, Tuberculose en Malaria en de Global Alliance for Vaccins and Immunisation.
Om de capaciteit van Afrikaanse onderzoeksinstituten op het gebied van medicijnen te vergroten, steunt Nederland het European and Developing Countries Clinical Trials Partnership (EDCTP) en de Council on Health Research for Development (COHRED). Ook ondersteunt Nederland de productie van de Access to Medicines Index, die multinationale farmaceutische producenten op een rangorde lijst plaatst door middel van analyse van de prestaties op het gebied van toegang tot medicijnen.
Specifiek op het terrein van medische producten voor reproductieve gezondheid steunt Nederland het Global Programme for Reproductive Health Commodity Security van de United Nations Population Fund (UNFP) en het Universal Access to Female Condom programma.
Om de toegang tot hoogwaardig zaad en uitgangsmateriaal te verhogen is met Nederlandse steun in 2010 een aanvang gemaakt met het Integrated Seed Sector Development (ISSD) programma in diverse landen/regio’s in Afrika. Dit programma sluit aan op de wens van de African Union Commission de verbetering van lokale/nationale zaadsystemen te faciliteren.
In aansluiting daarop zal ik mij ook richten op het bevorderen van participatieve veredelingsprogramma’s ten behoeve van de ontwikkeling en het daaropvolgend gebruik van goed uitgangsmateriaal en zaaizaad dat aangepast is aan de lokale omstandigheden en wensen.
Daarnaast onderzoeken de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken en ik door steun te verlenen aan de Access to Seeds Foundation de mogelijkheid om het bedrijfsleven te stimuleren om de toegang tot goed uitgangsmateriaal in ontwikkelingslanden te verbeteren. Dit kan bijvoorbeeld door, in analogie met de Access to Medicine Index, een Access to Seeds Index op te stellen. De eerste resultaten op basis van gesprekken met zowel vertegenwoordigers van de stakeholders als van de industrie zijn positief en geven ons vertrouwen in het vervolg.
De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker
Vraagstelling, conclusies en aanbevelingen van het onderzoek
KERNVRAGEN
Pagina VII (algemene introductie), paragraaf 3.2 van het onderzoeksrapport bevat de onderzoeksvragen.
De centrale vraag van het onderzoek is als volgt: Wat is de rol van intellectuele eigendomsrechten (IE) in het beheer en het delen van kennis voor ontwikkelingsdoeleinden, in het bijzonder bij de realisatie van MDG 1 en MDG 6.
Deze centrale vraag bouwt voort op een «web» van vier sub-vragen:
1. Om een gebalanceerd inzicht te verkrijgen in de rol van IE in de context van bevordering van MDG’s, is het niet alleen relevant welke mogelijke belemmeringen door IE worden gecreëerd in de context van de realisatie van de ontwikkelingsdoelen,
2. maar is het ook relevant om een goed beeld te krijgen van de «best practices» of positieve ervaringen in het gebruik van IE die te maken hebben met de toegang tot kennis en technologie.
3. Waar de eerste twee vragen de (negatieve en positieve) rol van IE in de realisatie van MDG’s definiëren, gaan de andere twee sub-vragen over de rol voorwaarts. Hoe kan de mogelijke negatieve relatie tussen IE en het bereiken van de MDG’s worden gerepareerd?
4. En op welke wijze kunnen de resultaten van het huidige project worden gebruikt door de schakering van relevante actoren: praktische aanbevelingen.
Deels zijn de aanbevelingen gericht aan Nederlandse actoren, zoals de overheid en relevante financieringsorganisaties voor onderzoek, publieke kennisinstellingen en universiteiten. Een ander deel is gericht op Afrikaanse overheden, onderzoeksinstanties en betrokken maatschappelijke organisaties.
HOOFDLIJNEN VAN AANBEVELINGEN (pag 409 t/m 415)
De synthese (pagina 397 – 403) identificeert een aantal IE-gerelateerde obstakels met betrekking tot de ontwikkeling, overdracht en toegang tot kennis en technologie voor Afrika. Het gaat dan om een ongebalanceerd internationaal IE-systeem; een te optimistische perceptie van de financiële inkomsten van IE; de complexiteit van het IE-landschap; beperkte ontwikkelingsoverwegingen bij bedrijven; en verschillende andere aspecten van IE die de potentie hebben om de «pro-poor» innovatie te belemmeren.
Pagina 409, paragraaf 5.2.1 bevat de hoofdlijn van de aanbevelingen om bovenstaande obstakels te adresseren:
Daarbij wordt gepleit voor drie zaken:
– Het maken van MDG’s, dan wel de waarden die zij vertegenwoordigen, tot een «leitmotiv» bij het opstellen van nationale, regionale en internationale onderzoek- en innovatieagenda’s.
– Toename van het kennisniveau, de bewustwording en expertise met betrekking tot de impact van IE op het behalen van de ontwikkelingsdoelstellingen op nationaal, regionaal en op institutioneel niveau.
– Het adresseren van de belemmeringen voor het gebruik van pro-ontwikkelingsopties in bestaande nationale, regionale en internationale IE-wetgeving
Pagina 412, paragraaf 5.3 bevat de hoofdlijn van de aanbevelingen over de rol voorwaarts: hoe IE kan worden ingezet om de ontwikkelingsdoelen te realiseren.
Daarbij wordt gepleit voor het inzetten van IE voor duidelijk omschreven ontwikkelingsdoeleinden door:
– Verbeteringen van de infrastructuur in ontwikkelingslanden (expertise, IT-netwerken en adequate laboratoriumvoorzieningen, etc.) om zowel het genereren als het absorberen van door IE beschermde kennis en technologie te bevorderen.
– Op een meer fundamenteel niveau door het (her)openen van de IE-beleidsdiscussie met betrekking tot de opname van ontwikkelingsoverwegingen in nationaal en internationaal IE-beleid.
Onderstaand volgt de letterlijke Nederlandse vertaling van de aanbevelingen, voor zover gericht op Nederlandse actoren.
AANBEVELINGEN (Pag 417 T/M 424)
Op mondiaal niveau (WTO, WIPO, en UPOV)
Voor het mondiale niveau (WTO, WIPO en UPOV) komt het rapport met de volgende aanbevelingen:
– Algemeen, voor genoemde drie organisaties:
○ Laat ontwikkelingslanden een uiteenlopend en op maat gesneden IE-beleid en- systeem opzetten waarmee ze de belangrijkste ontwikkelingsbehoeften kunnen aanpakken, zoals verwoord in de context van de MDG’s, in het bijzonder MDG 1 en 6, en ondersteun ze daarin.
○ Draag bij aan het ontwikkelen van instituten en strategieën waarmee het faciliteren van de aankoop en verdere ontwikkeling van technologieën, die nodig zijn voor onderzoek en ontwikkeling in het kader van de millenniumdoelstellingen.
○ Specifiek op gezondheidsgebied: creëer een mondiaal financieringsmechanisme voor intellectuele eigendomsrechten ten behoeve van volksgezondheid dat verder gaat dan de behandeling van ziektesymptomen en gericht is op de capaciteitsopbouw voor onderzoek en ontwikkeling van de gezondheid.
– WTO:
○ Op de lange termijn: wijzig het TRIPS-verdrag. De context van het verdrag neigt in de richting van de economische belangen van de ontwikkelde landen. Daarom is er een duidelijke behoefte aan een fundamentele wijziging van het TRIPS-verdrag met een billijk evenwicht tussen de belangen van alle landen.
○ Voorlopig: het aanpassen en gebruiken van de flexibiliteiten van het TRIPS-verdrag om aan de ontwikkelingsbehoeften van Afrika tegemoet te komen, en wel zo dat toegang tot medicijnen verzekerd is, en dat de Afrikaanse staten de mensenrechtenverplichtingen kunnen vervullen waartoe ze volgens internationale en regionale mensenrechtenverdragen gehouden zijn.
○ Zorg ervoor dat Afrikaanse staten aangemoedigd, gesteund en geholpen worden om de verklaring van Doha van 2001 over het TRIPS-verdrag en gezondheidszorg maximaal te gebruiken. De amendering van de uitzonderingsregel in deze verklaring staat de export toe van medicijnen die onder dwanglicenties worden geproduceerd naar die landen die te weinig productie-infrastructuur hebben om de medicijnen zelf te maken.
– WIPO:
○ Houd meer rekening met het perspectief en de infrastructurele context van Afrikaanse staten en hun ontwikkelingsbehoeften en verleen tegelijkertijd assistentie met betrekking tot het opstellen van wetsontwerpen, het gebruik van octrooi informatie, bewustwordingscampagnes, etc.
○ Evalueer het functioneren van het huidige internationale octrooisysteem op mondiaal niveau in het bijzonder vanuit het perspectief van ontwikkelingslanden vs ontwikkelde landen.
○ Implementeer de 45 aanbevelingen van de WIPO-Ontwikkelingsagenda van 2007 volledig.
○ Ontwikkel potentiële mechanismen om het gebruik van (zgn.) blocking patents vanuit strategisch oogpunt te voorkomen.
– UPOV:
○ Onderzoek de uitbreiding van de vrijstelling voor «particulier en niet-commercieel gebruik» in het kwekersrecht voor alle arme boeren met weinig middelen, om ze in staat te stellen zaaigoed te ruilen met hun collega’s.
○ Onderzoek de behoeften en gevolgen van het opnemen van een kwekersvrijstelling in het octrooirecht.
○ Ontwikkel internationaal IE en regelgevend beleid voor generieke concurrentie in de agrarische biotechnologie nu de eerste rechten op octrooien voor GM-technologieën vrijkomen (zie kader II-20).
○ Onderzoek de mogelijkheden voor een duidelijker gericht beleid op gebied van zaadsystemen waarmee ook in elk land rassen van de verschillende vormen van landbouw beter beschermd worden, zoals de commissie van de Afrikaanse Unie voorstaat.
○ Maak MDG-relevante aspecten onderdeel van de onderhandelingen voor een modernere UPOV Conferentie die wet uit 1991 moet vervangen.
Op nationaal niveau
De Nederlandse regering
Voor de Nederlandse regering doet het rapport de volgende aanbevelingen:
– Neem in de Nederlandse Octrooiwet bepalingen op om humanitair gebruik licenties en andere voor ontwikkelingslanden relevante bepalingen te steunen zodat voldaan wordt aan internationale verplichtingen (bijv. artikel 66.2 TRIPS; MDGs; Conventie inzake Biodiversiteit).
– Ontwikkel een coherent IE-beleid voor publiek onderzoek en de financiering ervan met aandacht voor toegang tot technologie voor ontwikkelingsdoeleinden, zoals humanitair gebruik licenties, open access publicatie en een brede interpretatie van onderzoeksvrijstellingen voor medisch en landbouwgebruik.
– Neem pro-ontwikkelings-IE-bepalingen op in onderzoeksfinancieringsovereenkomsten.
– Evalueer het huidige systeem van onderzoeksfinanciering en kijk naar de ontwikkelingsoriëntatie van basisfinanciering, co-matching en financieringsvoorwaarden die betrekking hebben op IE.
– Ontwikkel criteria en stimuleringsmechanismen voor valorisatie die verder gaat dan alleen de Nederlandse economie en over de grenzen heen reikt.
– Ontwikkel duidelijke criteria voor het evalueren en waarderen van niet-economische resultaten en toepassingen uit openbaar onderzoek die een kader kunnen scheppen waarbinnen internationale ontwikkeling outputs erkend en gestimuleerd worden.
– Vergroot de expertise en capaciteit over humanitair gebruik van licenties bij publieke kennisinstellingen en financieringsinstellingen.
Ontwikkelingspartners (donoren)
– Geef actieve steun aan technologieoverdracht waartoe het TRIPS-verdrag en andere internationale overeenkomsten (zoals de Conventie inzake Biodiversiteit) oproepen.
– Stel bij het steunen van internationale en nationale onderzoeksorganisaties contracten zodanig op dat voor de armen maximale toegang tot de onderzoeksresultaten verzekerd is.
– Steun capaciteitsopbouw om hiaten over IE-kennis tussen partners uit noord en zuid weg te nemen.
– Wees actief in het verzet tegen octrooien die ontwikkelingsdoelen in de weg staan.
Universiteiten, onderzoeksinstellingen en bedrijven met onderzoeksprogramma’s
Voor Nederlandse universiteiten en andere onderzoeksinstellingen en bedrijven met onderzoeksprogramma’s en MDG-relevante capaciteit doet het rapport de volgende aanbevelingen:
– Ontwikkel criteria en stimuleringsmechanismen voor valorisatie die verder gaat dan alleen de Nederlandse economie en over de grenzen heen reikt.
– Stel beleid vast dat aansluit bij hun mandaat voor onderzoek van publieke goederen en voer het uit.
– Zorg ervoor dat onderzoeksprioriteiten, in het bijzonder waar het technologische behoeften van de armen betreft, in de landbouw of de gezondheidszorg, niet worden verstoord door pogingen van de licentiehouder zijn licentie-inkomsten te verhogen.
– Zorg ervoor dat onderzoekers zich meer bewust zijn van de mogelijke invloed van IE op het bereiken van ontwikkelingsdoelen.
– Vergroot de kennis over IE bij onderzoekers en IE-managers met aandacht voor instrumenten die toegang geven tot technologie voor ontwikkelingsdoeleinden, zoals humanitair gebruik licenties, open access publicatie en open source.
– Zoek aansluiting bij internationale pro-ontwikkelingsinitiatieven (zoals bijv. Global Access in Action) en ontwikkel hiervoor een duidelijk IEbeleid.
– Bewaak en test onderzoeksresultaten in bredere zin zodat publieke goederen wereldwijd worden gesteund door R&D. Bouw IE-management capaciteit:
○ Stel cruciale IE-opleidingsbehoeften vast en kies dynamische personen die een IE-training kunnen geven op medisch/landbouwkundig onderzoeksgebied. Een van die opleidingsbehoeften behelst het kunnen uitvoeren van een FTO («freedom to operate») analyse voorafgaand aan technologisch onderzoek en ontwikkeling.
○ Investeer in het ontwikkelen van capaciteit en expertise op de technology transfer offices (TTO’s), van de instelling, omdat de rol van TTO’s voor IE-management ook in ontwikkelde landen van cruciaal belang blijkt te zijn.
○ Zorg voor de financiering van TTO’s en neem de druk op TTO’s om winstgevend te worden weg en geef ze met de juiste strategie richting wat dit betreft, zodat ze zich op bredere sociale doelstellingen kunnen richten in plaats van dat ze IE-rechten alleen maar zien als een manier om voor de instelling inkomsten te genereren.
«Harnessing Intellectual Property Rights for Development Objectives» p. 409 tot en met p. 415 (hoofdlijnen aanbevelingen) en p. 417 – 424 (aanbevelingen)
In artikel 66.1 TRIPS is vastgelegd dat MOL’s zich gedurende een overgangsperiode alleen hoeven te houden aan art. 3, 4 en 5. In artikel 66.2 TRIPS verplichten de ontwikkelde WTO-leden zich «to provide incentives» aan ondernemingen en instituten om technologie over te dragen aan de MOL’s. Alle andere artikelen (inclusief de daarin vastgelegde flexibiliteiten) zijn geldig voor alle WTO-leden, ongeacht economische status.
Licenties voor humanitaire doeleinden (HULs) zijn bedoeld om de hoogst mogelijke sociale impact van publiek gefinancierde en vervolgens geoctrooieerde technologieën te genereren, vaak is hierin de «royalty free» beschikbaarheid voor verder onderzoek en productie opgenomen. Een voorbeeld hiervan is het ABSP project (Externe link: www.sourcewatch.org/index.php?title=U.S._Promotion_of_Ag_Biotech_in_Egypt)
Patent pooling is een vorm waarbij octrooihouders vrijwillig hun IE op kansrijke medicijnen of technologie delen in een pool bedoeld om complexe licentie onderhandelingen over en weer te vereenvoudigen met het doel om concurrentie te vergroten, juridische obstakels (patent blocking) en de kosten van ontwikkeling te verlagen en standaardisatie te harmoniseren. Een voorbeeld hiervan is de Medicines Patent Pool (Externe link: www.medicinespatentpool.org)
Freedom to Operate: onderzoek of een bepaalde actie, zoals commercialisatie van een product, kan worden uitgevoerd zonder inbreuk te maken op de intellectuele eigendomsrechten van anderen.
Zie het rapport «Waardevol» van het Rathenau Instituut, STW en Technopolis, en een EU studie: «A Composite indicator for Knowledge Transfer», Finnen et al (2011)
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32605-110.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.