Klacht
Verzoeker klaagt dat de Belastingdienst invorderingsmaatregelen wegens belastingschulden heeft getroffen op grond van beschikkingen
die niet onherroepelijk zijn wegens aanhangige beroepsprocedures en ondanks het feit dat hij in verzet is gekomen tegen de
tenuitvoerlegging van het dwangbevel.
Feiten
Verzoeker is hoofdelijk aansprakelijk gesteld wegens bestuurdersaansprakelijkheid ingevolge artikel 36 van de Invorderingswet
1990 voor de loonbelasting en naheffingen omzetbelasting over het jaar 2006 van de B.V. waarvan hij bestuurder was. Hij heeft
bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen tot aansprakelijkheidstelling en na afwijzende uitspraak op bezwaar van de inspecteur
beroep ingesteld bij de rechtbank op 24 december 2007. Gedurende de beroepsprocedure heeft de ontvanger van de Belastingdienst
na uitvaardiging van twee dwangbevelen beslag gelegd op het zeiljacht van verzoeker en heeft bij exploit van 31 maart 2008
een executoriale verkoop op 10 april 2008 aangekondigd. Verzoeker is tegen de tenuitvoerlegging van dit dwangbevel in verzet
gekomen op 9 april 2008; het verzet schorst de tenuitvoerlegging van het dwangbevel. Desondanks zijn de invorderingsmaatregelen
niet opgeschort maar is het zeiljacht onderhands verkocht. Op 6 november 2009 heeft de rechtbank uitspraak gedaan en het beroep
tegen de aansprakelijkheidstelling voor de belastingschuld van de B.V. gegrond verklaard. De beschikkingen moeten worden vernietigd.
De Belastingdienst heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank. Verzoeker heeft verscheidene malen een
klacht ingediend: op 5 februari 2009 een klacht die ongegrond is verklaard en op 22 januari 2010 een klacht die gegrond is
verklaard op het feit dat een verzetschrift was ingediend en de invorderingsmaatregelen toch niet zijn opgeschort. Ook de
klacht van 2 februari 2010 is gegrond verklaard op het punt van de kennisneming door de Belastingdienst van de nader ingestuurde
processtukken tijdens de beroepsprocedure; hiervoor zijn aan verzoeker verontschuldigingen aangeboden.
Overwegingen
Verzoeker voert aan dat, ondanks de aanhangige beroepsprocedures bij de rechtbank tegen de aanslagen op grond van de bestuurdersaansprakelijkheid
en het verzet tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel tot beslaglegging bij de rechtbank, zijn zeiljacht onderhands
is verkocht. Hij is van mening dat deze verkoop om deze redenen onrechtmatig is en vraagt schadevergoeding.
De minister van Financiën stelt zich aanvankelijk op het standpunt dat er geen sprake is van onrechtmatigheid omdat volgens
de Leidraad Invordering onderhandse executoriale verkoop mogelijk is als een aanzienlijk hogere opbrengst wordt verwacht dan
bij openbare verkoop.
Later heeft hij in de gang van zaken aanleiding gezien om met verzoeker te overleggen over een schadevergoeding.
Met verzoeker is tenslotte een overeenkomst gesloten waarbij hem een schadevergoeding is toegekend tegen volledige kwijting.
Oordeel van de commissie3
Gebleken is dat de Belastingdienst onzorgvuldig heeft gehandeld.
De verzetsprocedure schorst immers de tenuitvoerlegging van het dwangbevel. Dat houdt in dat de invorderingsmaatregelen niet
hadden mogen worden getroffen ongeacht of het een openbare of onderhandse executoriale verkoop betreft. De rechtvaardiging
van de onderhandse verkoop is niet relevant omdat deze niet de kern van het probleem raakt.
Ook is de Belastingdienst niet zorgvuldig geweest bij de dossiervorming omdat het verzetschrift niet was te vinden en tijdens
het proces omdat er onvoldoende was kennisgenomen van de processtukken.
Tenslotte is de commissie van oordeel dat het gedurende de behandeling van dit verzoekschrift telkens te lang duurde voordat
de minister van Financiën inlichtingen heeft verstrekt zodat de afdoening van dit verzoekschrift teveel tijd heeft genomen.
Nu echter met verzoeker een overeenkomst is gesloten om hem een schadevergoeding toe te kennen en hem verontschuldigingen
zijn aangeboden, is voldoende tegemoetgekomen aan de klacht van verzoeker.
Voorstel aan de Kamer
Er is geen aanleiding om de Kamer een voorstel te doen.
De voorzitter van de commissie,
Neppérus
De griffier van de commissie,
De Gier