Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 juni 2011
Op 6 april jl. vond een Algemeen Overleg (AO) plaats met de Vaste commissie voor Financiën over een aantal verschillende fiscale
onderwerpen (kamerstuk 32 504, nr. 66). Een van deze onderwerpen was de brief van het kabinet van 18 maart 2011 houdende intrekking van het wetsvoorstel inzake
Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 met betrekking tot de indexering van het eigenwoningforfait. Ik heb tijdens dit
AO aan uw Kamer toegezegd om cijfermatig inzicht te geven in de gevolgen die dit wetsvoorstel zou hebben gehad in verschillende
scenario’s van waardeontwikkeling van woningen. Met deze brief geef ik invulling aan deze toezegging. Allereerst volgt een
korte uitleg van het ingetrokken wetsvoorstel en ga ik in op het proces van het moment van indienen tot en met het intrekken
van het wetsvoorstel. Daarna besteed ik aandacht aan indexatie in zijn algemeenheid en tenslotte bespreek ik de cijfermatige
consequenties die het ingetrokken wetsvoorstel gehad zou hebben.
Vanaf 1 januari 2009 wordt het percentage van het eigenwoningforfait voor woningen met een WOZ-waarde boven de grens van € 1
mln (ook wel de «villabelasting» genoemd) jaarlijks stapsgewijs verhoogd. Per 1 januari 2011 ligt het percentage op 1,05%.
Het uiteindelijke percentage van 2,35% wordt bereikt in 2016. Dit percentage geldt voor het deel van de WOZ-waarde van de
woning dat boven de genoemde grens (inmiddels 1,02 mln) uitkomt. Op de eerste 1,02 miljoen euro wordt dus het reguliere percentage
van 0,55% toegepast. De stapsgewijze verhoging van het eigenwoningforfait voor de duurste woningen tot 2,35% is reeds in de
wet opgenomen en wordt door dit kabinet intact gelaten.
Daarnaast is op 29 januari 2010 door het vorige kabinet een wetsvoorstel ingediend dat ertoe strekte om de ondergrens van
de villabelasting (€ 1,02 mln) niet meer te indexeren. Bij de val van het vorige kabinet is dit wetsvoorstel controversieel
verklaard en derhalve niet door uw Kamer in behandeling genomen. Gevolg van het wetsvoorstel zou zijn geweest dat steeds meer
reguliere woningen onder het hoge tarief zouden gaan vallen. Dit acht het huidige kabinet onwenselijk. Op 25 oktober 2010
is daarom aangekondigd dat het wetsvoorstel door het huidige kabinet zou worden ingetrokken volgens de reguliere procedures.
De brief die was geagendeerd voor het genoemde AO vormde de afronding van de intrekkingsprocedure.
Uw Kamer heeft gevraagd om cijfermatig inzicht in de gevolgen die invoering van het wetsvoorstel zou hebben gehad voor woningen
van verschillende waarden bij verschillende aannames voor de waardestijging.
Voordat ik inga op de gevolgen van het ingetrokken wetsvoorstel, wil ik kort aandacht besteden aan indexering in belastingen
in zijn algemeenheid. Bij een groot aantal belastingsoorten worden nominale bedragen gehanteerd zoals voor drempels, tarieven,
maxima en minima. Een voorbeeld hiervan is de lengte van de schijven in de loon- en inkomstenbelasting. Indien de lengte van
schijven niet jaarlijks worden gecorrigeerd voor de inflatie, dan zou een hoger loon vanwege inflatie ertoe leiden dat een
steeds groter deel van het loon in een hogere belastingschijf valt. Ook als het reële inkomen van de belastingplichtige niet
is gestegen, wordt in dat geval in reële termen wel meer loon- en inkomstenbelasting betaald, hetgeen een lastenverzwaring
betekent. De indexatie in onder andere de loon- en inkomstenbelasting is ervoor bedoeld de belastingopbrengst in reële termen
gelijk te houden. Dit vormt het uitgangspunt voor indexatie in fiscale wetgeving.
In bijlagen 1 en 2 bij deze brief zijn de gevolgen geschetst van het niet indexeren van de ondergrens van de villabelasting.
In bijlage 1 is daarbij de aanname gehanteerd dat de huizenprijzen de komende jaren gemiddeld met 3,5% per jaar stijgen. Dit
percentage wordt ook door het CPB gehanteerd. In bijlage 2 is een meer conservatieve waardestijging van 2% per jaar gehanteerd.
Deze 2% is de inflatie op middellange termijn zoals berekend door de Europese Centrale Bank. In de beide bijlagen wordt geschetst
hoeveel jaar het duurt voordat woningen van verschillende waarden boven de grens van de villabelasting uitkomen. Verder wordt
een beeld gegeven van het aandeel koopwoningen dat in de beide scenario’s onder het verhoogd tarief komt te vallen.
De staatssecretaris van Financiën,
F. H. H. Weekers