32 501 Trendnota Arbeidszaken Overheid 2011

Nr. 5 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 november 2010

Tijdens het Verantwoordingsdebat op 20 mei 2010 (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2009–2010, nr. 86, blz. 7186–7201, 7203–7223 en 7225–7260) is een motie ingediend door het lid Roemer van de SP die met algemene stemmen door uw Kamer is aangenomen1. De motie verzoekt het kabinet een norm van 10% te leggen op de inhuur van externen.

Conform de toezegging van de voormalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) per brief2 van 29 juni 2010, doe ik u hierbij de volgende informatie toekomen:

  • 1) hoe de ministeries van Verkeer en Waterstaat (VenW) en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) hebben gestuurd op het realiseren van de inhuurnorm over 2010; en

  • 2) wat de consequenties zijn voor de taakuitoefening en dienstverlening aan de burger als over 2011 een norm van 10% moet worden gerealiseerd.

Ik verzoek uw Kamer deze informatie te betrekken bij de gecombineerde behandeling van de ontwerpbegroting 2011 en het jaarverslag 2009 van zowel het ministerie van VenW als het ministerie van VROM.

Het realiseren van de norm in 2010

Sinds 2008 verantwoordt elk departement in het jaarverslag de uitgaven aan externe inhuur. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft het inhuurpercentage als sturingsintrument ontwikkeld. De norm is oorspronkelijk op 13% vastgelegd; waarbij voor ministeries met veel inhuur er een groeipad naar die norm is afgesproken. In het jaarverslag wordt het gerealiseerde inhuurpercentage afgezet tegen de norm. Hierbij geldt het beginsel van comply or explain. De ministeries van VROM en VenW hebben een beheersregime ontwikkeld dat uit de volgende onderdelen bestaat:

  • Vóór aanvang van het kalenderjaar wordt afgesproken hoeveel het ministerie aan inhuur mag uitgeven, rekeninghoudend met de rijksbrede norm. Hiertoe wordt gebruikt gemaakt van de prognoses van de dienstonderdelen van het departement.

  • Op periodieke basis worden de uitgaven externe inhuur gemonitord, op basis waarvan kan worden bijgestuurd.

  • Jaarlijks wordt uw Kamer via het Jaarverslag geïnformeerd over de werkelijke uitgaven voor inhuur en zonodig wordt de overschrijding van de norm toegelicht.

De consequenties van een norm van 10% in 2011

De samenvoeging van het ministerie van Verkeer en Waterstaat en het ministerie van VROM heeft diverse effecten. Aan de ene kant houdt de samenvoeging van dienstonderdelen die onder één dak vallen in dat inhuuruitgaven beperkt kunnen worden. Deze besparingen kunnen een blijvend karakter hebben. Aan de andere kant zal harmonisatie van processen en systemen juist tijdelijk meer inhuuruitgaven met zich meebrengen.

Gezien het feit dat de ontvlechting (van VROM) en de invlechting in IenM nog niet zijn beslag heeft gekregen, heb ik op dit moment nog geen volledig beeld van de inhuuruitgaven in 2011. In het kader van een efficiënte bedrijfsvoering zal de externe inhuur moeten worden beperkt. De uitgangspunten van de motie Roemer maken derhalve deel uit van de sturing op inhuur bij het ministerie van Infrastructuur en Milieu.

Een inhuurnorm kan niet anders zijn dan richtinggevend, waarbij achteraf wordt verklaard waarom de norm al dan niet is gerealiseerd. De norm behoudt derhalve zijn comply-or-explain karakter.

De minister van Infrastructuur en Milieu,

M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus


XNoot
1

Tweede Kamer, 2009–2010, 32 360, nr. 5.

XNoot
2

Tweede Kamer, 2009–2010, 31 701, nr. 32.

Naar boven