32 500 XVI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2011

Nr. 166 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 september 2011

De vaste Kamercommissie van Veiligheid en Justitie heeft de staatssecretaris van V en J en de staatssecretaris van VWS verzocht om een reactie op het onderzoek «In één klap moeder, en ook weer niet». Als verantwoordelijk minister voor het dossier abortus ontvangt u van mij, mede namens de staatssecretaris van V en J, een korte reactie op het rapport.

Het kader

Het onderzoek «In één klap moeder, en ook weer niet» maakt deel uit van het ZonMw programma «Verkenning abortushulpverlening». Dit onderzoeksprogramma, waarin vier onderzoeken zijn opgenomen, is door de toenmalig staatssecretaris van VWS uitgezet om meer inzicht te krijgen in de redenen voor abortus en de mogelijke alternatieven. Het nu voorliggende onderzoek is het onderzoek naar demografische en sociaal-economische kenmerken en motieven van vrouwen die tussen 1998 en 2007 in Nederland hun kind ter adoptie hebben afgestaan.

Resultaten van het onderzoek

In dit onderzoek zijn alle dossiers betrokken van vrouwen die tussen 1998 en 2007 een kind hebben gekregen en daar afstand van hebben gedaan. De demografische en sociaal-economische kenmerken van deze vrouwen zijn op basis van een kwantitatieve ordening in kaart gebracht. Daarnaast heeft met zestien afstandsmoeders een nader interview plaatsgevonden.

1. De demografische en sociaal-economische kenmerken

De onderzoekers concluderen dat het zeer moeizaam is gebleken om met de verkregen gegevens uit de dossiers harde uitspraken te doen over de demografische en sociaal-economische omstandigheden van moeders die afstand doen ter adoptie. Met veel voorbehouden concluderen de onderzoekers dan ook dat het jonge vrouwen betreft in leeftijd van 13 tot 21 jaar. In meer dan de helft van de gevallen heeft de vrouw een migratie-achtergrond en een lagere scholingsgraad.

2. Motieven

Naast het dossieronderzoek hebben de onderzoekers zestien afstandsmoeders kunnen interviewen om zo meer inzicht te verkrijgen in de omstandigheden en motieven voor het afstaan ter adoptie. Dit is verdeeld in problematiek die specifiek wordt geacht voor migranten, zoals schuld en eerwraak, en migratieoverstijgende omstandigheden en motieven. De belangrijkste migratieoverstijgende motieven om een kind af te staan zijn seksueel geweld toen het kind werd verwekt en een ernstig ontregeld leven.

3. Conclusies en aanbevelingen

De interviews geven inzicht in de persoonlijke drama’s van deze vrouwen. En drama’s zijn het stuk voor stuk. Het rapport geeft mij als belangrijkste conclusie mee, dat afstaan ter adoptie geen goed alternatief is voor abortus. Uit het onderzoek komt namelijk duidelijk naar voren dat afstaan ter adoptie een zeer specifiek proces is met grote en vaak pijnlijke gevolgen. Ik neem deze conclusie dan ook ter harte.

Daarnaast vinden de onderzoekers het nemen van een zo groot en onomkeerbaar besluit, wat afstaan ter adoptie tenslotte is, door jonge mensen discutabel. Een van de aanbevelingen van de onderzoekers is om de wet- en regelgeving door te lichten op mogelijke ambivalenties, zodat de belangen van adolescente meisjes en vrouwen die (overwegen) afstand (te) doen veilig worden gesteld. Ik ben echter van mening dat in de huidige procedures die worden gevolgd door zowel de hulpverlening als de Raad voor de Kinderbescherming ruimschoots rekening wordt gehouden met de minderjarigheid van de moeder die afstand wil doen van haar kind.

Bij een voorgenomen afstand door een minderjarige moeder moet de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) met twee minderjarigen rekening houden. Aan de ene kant de pasgeboren baby die gebaat is bij een stabiele opvoeder en niet te vaak van verzorgers moet wisselen. Aan de andere kant de minderjarige moeder, die nog niet alle gevolgen van haar besluit op de lange termijn kan overzien. Om die reden houdt de Raad altijd een bedenktijd aan van drie maanden, alvorens een afstandsprocedure te starten. In die periode kan de afstandsmoeder ook een beroep doen op de hulpverlening die speciaal voor deze moeders is ingericht. De Stichting Fiom, Siriz (voorheen de Vereniging ter Bescherming van het Ongeboren Kind (VBOK) en Bureau Jeugdzorg kunnen hulp bieden in de vorm van gesprekken, de mogelijkheid tot specifieke tienermoederopvang dan wel de mogelijkheid de afstandsmoeder samen met haar kind te plaatsen in een pleeggezin. Het komt dan ook regelmatig voor dat een moeder, ook een minderjarige, in deze drie maanden alsnog besluit om zelf haar kind te gaan verzorgen en opvoeden.

Daarnaast hanteert de Raad, wanneer er gerede twijfel is of de (minderjarige) moeder de afstand ter adoptie door zal zetten, al langere tijd het beleid om de baby in een perspectief biedend pleeggezin te plaatsen in plaats van een gezin dat adoptie als oogmerk heeft. Het gezin wordt begeleid in het contact met de moeder van de baby. Omdat er niet direct een intentie is om tot adoptie van de baby over te gaan, hetgeen na een jaar verzorging en opvoeding van het kind aan de rechter kan worden verzocht, heeft de moeder meer tijd om een goede afweging te maken.

De rechter toetst altijd of een kind niets meer van de oorspronkelijke ouder te verwachten heeft. Hij zal altijd proberen om de moeder en, zo mogelijk ook, de vader te horen. Daarbij vereist de wet dat een minderjarige moeder in ieder geval de leeftijd van zestien jaar moet hebben bereikt alvorens zij toestemming kan geven tot de adoptie.

Ten slotte

Ik ben het met de onderzoekers eens dat er in de hulp aan deze vrouwen veel aandacht moet zijn voor de angst voor reputatieverlies, het geweld waar deze vrouwen mee te maken hebben en aandacht voor een uiterst zorgvuldige besluitvorming. Dit is met de huidige aanpak van de Raad en de geboden hulpverlening door Fiom, Siriz en Bureau Jeugdzorg naar mijn mening voldoende geborgd.

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. I. Schippers

Naar boven