32 500 XVI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2011

Nr. 155 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 25 juli 2011

In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 bestond er bij enkele fracties behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de kabinetsreactie van 8 april 2011 op het onderzoek van de nieuwe Voedsel en Warenautoriteit inzake onveilige speeltoestellen (Kamerstuk 32 500 XVI, nr. 133).

De op 20 mei 2011 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de door de minister bij brief van 22 juli 2011 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Smeets

De adjunct-griffier van de commissie,

Clemens

Inhoudsopgave

blz.

   

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

II. Reactie van de minister

5

I. VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie op het onderzoek van de nieuwe Voedsel en Warenautoriteit (nVWA) inzake onveilige speeltoestellen. Zij hebben hierover een aantal vragen.

De minister nuanceert de inspectieresultaten door aan te geven dat het toezicht van de nVWA op speeltoestellen risicogericht wordt uitgevoerd. Het ligt voor de hand dat deze werkwijze leidt tot een grotere kans dat overtredingen worden geconstateerd. Op welke wijze bepaalt de nVWA echter welke beheerders naar verwachting de regelgeving slechter naleven, zodat zij daar hun toezicht op kunnen richten?

Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie of de nVWA ooit controles heeft uitgevoerd op basis van een a-selecte steekproef, of alleen maar op basis van de risicobenadering. Indien alleen risicobenadering, waarom is hiervoor gekozen? Zou een (eenmalige of periodieke) werkwijze op basis van een a-selecte steekproef toegevoegde waarde kunnen hebben, al was het alleen maar om te controleren of de risicogerichte steekproef inderdaad tot constatering van meer overtredingen leidt?

De nVWA werkt samen met de Stichting Consument en Veiligheid aan een algemene voorlichtingsfolder voor deze beheerders. Allereerst willen de leden van de VVD-fractie hierbij opmerken dat het voor de hand ligt dat beheerders van speeltoestellen zelf verantwoordelijkheid nemen voor de invulling van hun verplichtingen, onder andere door op de hoogte te zijn van de geldende wet- en regelgeving. Dat geldt in andere sectoren ook, waarom zou deze sector een uitzondering zijn?

Daarnaast vragen genoemde leden wat de kosten zijn van het ontwikkelen en verspreiden van deze algemene voorlichtingsfolder. Kan tevens aangegeven worden welk deel van de kosten voor rekening van de nVWA dan wel de overheid komt? Tenslotte vragen de leden van de VVD-fractie in hoeverre een folder het meest geëigende instrument is om het kennisgebrek te verbeteren. Zijn andere opties, zoals bijvoorbeeld een informatiemail of website, overwogen? Zo nee, waarom niet?

Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de kabinetsreactie op het onderzoek van de nieuwe Voedsel en Warenautoriteit inzake onveilige speeltoestellen. Deze leden hebben nog enkele aanvullende vragen en opmerkingen naar aanleiding van de brief.

De minister geeft aan dat het afwijkingenpercentage van 44% niet kan worden geïnterpreteerd als zou dit gelden voor de hele populatie van speeltuinverenigingen en de daar aanwezige speeltoestellen. Dit omdat het toezicht door de nVWA op speeltoestellen risicogericht wordt uitgevoerd en het percentage enkel van toepassing is op de populatie van speeltuinen met hoge risico’s. Met andere woorden het betreft geen a-selecte steekproef. De leden van de PvdA-fractie vragen dan ook wat het afwijkingenpercentage is van de totale populatie. Met welke maatregelen wil de minister dit afwijkingenpercentage verlagen en wat is het streefpercentage?

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de taak speeltoestellen te controleren op projectbasis bij de nVWA is neergelegd. Deze landelijke aanpak leidt slechts tot een geringe daling van het aantal ongevallen, terwijl het wel beslag legt op de personele capaciteit van de nVWA om toezicht te houden op bijvoorbeeld de naleving van het rook- en alcoholbeleid. Waarom valt de controle op de veiligheid van speeltoestellen niet onder de verantwoordelijkheid van de gemeente? Zou het niet beter zijn deze taak naar de gemeentecolleges te delegeren? Wat zouden de voor- en nadelen zijn van deze taakverschuiving?

De nVWA werkt samen met de Stichting Consument en Veiligheid aan een algemene voorlichtingsfolder voor beheerders van speeltoestellen. Wat is de stand van zaken van deze samenwerking? Op welke wijze ondersteunt het ministerie van VWS het project en zijn er financiële en personele middelen vrijgemaakt voor de uitvoering? Is het een incidentele samenwerking of een structureel project? Op welke datum zijn de voorlichtingsfolders klaar voor gebruik? Aangezien de beheerders van speeltuinen vaak vrijwilligers zijn, worden de voorlichtingsfolders naar de beheerders toegestuurd of moeten deze door de beheerders zelf worden opgevraagd?

Vragen en opmerkingen van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat speelruimte in de wijk van groot belang is. Het vergroot de sociale samenhang in de wijk omdat een speelplek een belangrijke plek is waar ouders en kinderen elkaar ontmoeten. En buitenspelen is goed voor zowel de ontwikkeling als de gezondheid van kinderen. Deze leden hebben altijd gepleit voor een landelijke norm voor het aantal vierkante meters buitenspeelruimte die in grote lijnen neerkomt op drie procent van de totale oppervlakte van een bepaald gebied. Kan de minister aangeven hoe zij aankijkt tegen zo’n landelijke norm voor buitenspeelruimte? Kan de minister ook aangeven hoeveel procent van de totale oppervlakte gemeenten gemiddeld gebruiken voor buitenspeelruimte? Zo nee, is de minister bereid dit te onderzoeken?

Het inrichten van speeltuinen heeft de afgelopen jaren ontwikkelingen doorgemaakt. Zo zijn er voor verschillende leeftijden verschillende speeltoestellen en inrichtingen van de ruimte mogelijk. Een kind van drie jaar heeft bijvoorbeeld andere behoeften dan een kind van tien jaar. Bovendien komt het de veiligheid ten goede. Daarom is belangrijk dat gemeenten verschillende soorten speelmogelijkheden bieden voor verschillende leeftijden. Op welke manier wordt daarmee in het huidige beleid rekening gehouden? Hoe stimuleert de minister de gemeenten hierbij?

Uit het onderzoek van de nVWA in 2009 bleek dat bij 44% van de geïnspecteerde speeltuinen één of meer tekortkomingen van verschillende aard zijn geconstateerd. Deze bevindingen zouden vergelijkbaar zijn met de bevindingen uit 2008. De leden van de SP-fractie verbazen zich over het feit dat er binnen een jaar nog steeds evenveel tekortkomingen zijn geconstateerd. Kan de minister aangeven hoe dat mogelijk is? Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat er steeds minder tekortkomingen bij speeltuinen worden geconstateerd? Deze leden maken zich daarover grote zorgen; een kind en een ouder moeten er natuurlijk altijd op kunnen rekenen dat het kind veilig kan spelen en dat de tekortkomingen zo snel mogelijk opgelost worden. In hoeverre stimuleert de minister de gemeenten om deze tekortkomingen zo snel mogelijk op te lossen? En kan de minister aangeven wanneer er nieuwe cijfers bekend zijn over tekortkomingen bij speelvoorzieningen en wanneer de regelgeving betreffende verplichtingen in het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen wordt geëvalueerd? Wanneer deze cijfers en de evaluatie voorhanden zijn, is de minister dan bereid deze naar de Kamer te sturen?

Een oorzaak van de onveilige speeltoestellen heeft voornamelijk te maken met het kennisgebrek van de beheerders van de speeltoestellen. Als oplossing is er een folder gemaakt voor de beheerders. De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre een simpele folder nu direct ook zorgt voor veilige speeltoestellen. Ook zijn gemeenten een belangrijke beheerder van speeltoestellen, in hoeverre is er bij de gemeenten een gebrek aan kennis en hoe wordt dit opgelost?

Vragen en opmerkingen van de D66-fractie

De leden van de fractie van D66 hebben kennisgenomen van de reactie van de minister. Deze leden zijn van mening dat de overheid risico’s nooit voor 100% kan uitbannen. Totale veiligheid kan een overheid niet garanderen. De verantwoordelijkheid hiervoor kan daarom ook niet volledig bij de overheid liggen. Genoemde leden zijn daarnaast van mening dat de overheid niet alles kan controleren op veiligheid. Daar zijn andere instituten voor en een deel eigen verantwoordelijkheid van mensen. De leden van de D66-fractie begrijpen daarmee dat de minister de volledige veiligheid van speeltoestellen niet kan en ook niet moet willen garanderen. Toch roept de reactie van de minister vragen op. Vragen over de manier waarop de minister het onderzoek van de nVWA interpreteert en vragen over de oplossing die de minister aandraagt.

De minister stelt dat «door deze wijze van selectie van te onderzoeken objecten de kans dat tijdens een inspectie een overtreding wordt vastgesteld vele malen groter [is] dan bij een werkwijze waarbij er sprake is van een a-selecte steekproef. De consequentie is dus dat het afwijkingenpercentage van 44% niet kan worden geïnterpreteerd als zou dit gelden voor de gehele populatie van speeltuinverenigingen en de daar aanwezige speeltoestellen.»

De leden van de D66-fractie vinden onduidelijk hoe het percentage van 44% wel geïnterpreteerd kan worden als dit niet geldend is voor de gehele populatie van speeltuinverenigingen. Kan de minister dit toelichten?

Kan de minister toelichten of er percentages zijn die wel gelden voor de gehele populatie van speeltuinverenigingen, te meer omdat het rapport spreekt over een gedeeltelijke «steekproefsgewijze inspectie van de speeltoestellen»?

Als oorzaak voor de tekortkomingen stelt de minister dat «De nVWA constateert dat het merendeel van de tekortkomingen te maken heeft met kennisgebrek bij de beheerders van speeltoestellen.» Dit wordt echter niet in de conclusies van het rapport genoemd: «De lichte stijging in het voldoen aan de beheersverplichtingen, is wellicht gestimuleerd door communicatie van de brancheverenigingen.» Kan de minister toelichten op welke basis de constatering dat kennisgebrek de oorzaak is voor tekortkomingen van speeltoestellen gebaseerd is?

De minister stelt dat het kennisgebrek opgevangen kan worden door middel van een folder. «Deze folder biedt handvatten waarmee beheerders, ook van speeltuinverenigingen, beter invulling kunnen geven aan hun verplichtingen die voortvloeien uit de regelgeving voor speeltoestellen.» De leden van de D66-fractie vragen op welke manier het verspreiden van een folder het kennisgebrek van beheerders van speeltoestellen kan opvangen en hoe dit bijdraagt aan de veiligheid van speeltoestellen. Kan de minister dit toelichten? Kan de minister aangeven wat de kosten van deze folder zijn?

De leden van de D66-fractie vragen tot slot wie verantwoordelijk is voor de kwaliteit van speeltoestellen en daarmee verantwoordelijk voor de oplossing van kwaliteitsproblemen. Kan de minister dit toelichten?

II. REACTIE VAN DE MINISTER

Naar aanleiding van mijn brief inzake het onderzoek van de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) over onveilige speeltoestellen (TK 32 500 XVI, nr. 133.) heeft een aantal fracties aanvullende vragen gesteld en opmerkingen gemaakt (2011D26232, inbreng verslag van een schriftelijk overleg). Hieronder geef ik mijn reactie op de door de fracties gestelde vragen en opmerkingen.

De vragen en opmerkingen hadden betrekking op de wijze van toezicht, de kennis bij de beheerders van speeltoestellen en de informerende folder voor deze beheerders, wie er verantwoordelijk is voor het toezicht op de veiligheid van speeltoestellen, een landelijke norm voor buitenspeelruimte en tenslotte de evaluatie van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen (WAS). In deze volgorde behandel ik de thema´s en beantwoord daarmee de vragen en opmerkingen vanuit het schriftelijk overleg.

Toezicht door de nVWA (vragen VVD, PvdA, SP, D66)

Meerdere partijen hebben vragen gesteld over de wijze waarop de nVWA haar toezicht inricht. Er wordt gevraagd waarom en hoe de nVWA risicogebaseerd toezicht toepast en hoe de resultaten hiervan geïnterpreteerd moeten worden. Ook wordt gevraagd waarom niet een aselecte steekproef wordt genomen.

De SP vraagt of het toezicht wel effectief is omdat het aantal afwijkingen niet afneemt. In aanvulling hierop vraagt de PvdA op welke wijze het afwijkingen percentage verlaagd kan worden en wat het streefpercentage van naleving is.

De nVWA heeft het toezicht op het brede terrein van voedsel- en productveiligheid ingericht volgens de principes van risicogebaseerd toezicht. Dit is ook één van de pijlers van de rijksbrede visie op toezicht. Dit systeem is al enkele jaren in gebruik bij het productveiligheidstoezicht. Het toezicht op de veiligheid van speeltoestellen is dat inmiddels ook.

Bij risicogebaseerd toezicht worden in dit geval de speeltuinen geselecteerd op basis van resultaten van een nulmeting in 2008, resultaten van eerdere controles en meldingen uit het veld. Bij het risicogebaseerde toezicht worden bedrijven/speeltoestellen waarvan bekend is dat deze aan de wettelijke eisen voldoen alleen nog naar aanleiding van een melding van een incident of ongeval gecontroleerd. Op deze wijze kan de nVWA haar toezicht zo efficiënt mogelijk inrichten.

Omdat deze wijze van toezicht selectief is, heeft het aantal geconstateerde tekortkomingen alleen betrekking op de geselecteerde groep speeltuinen. Het genoemde percentage tekortkomingen heeft ook alleen op deze groep betrekking en niet op alle speeltuinen. Er zijn door deze wijze van toezicht geen cijfers beschikbaar van de percentages tekortkomingen op basis van alle speeltuinen. Verwacht wordt dat dit percentage lager is.

Het effect van deze vorm van toezicht is groot bij de groep beheerders waar controles worden uitgevoerd. Bij hercontroles wordt meestal een aanzienlijke verbetering van de naleving en dus een reductie van het aantal afwijkingen geconstateerd. Bij de groep bezochte beheerders van speeltuinverenigingen die in het nVWA onderzoek werden gerapporteerd zijn bij hercontroles ook geen afwijkingen meer geconstateerd.

Doordat in achtereenvolgende jaren steeds een andere risicogebaseerde selectie uit de gehele doelgroep wordt onderzocht, lijkt het aantal tekortkomingen niet af te nemen. Immers er worden dan afwijkingen gevonden bij speeltuinen die in het voorgaande jaar niet werden bezocht. Wel wordt een lichte stijging in het voldoen aan de beheersverplichtingen geconstateerd. Beheersverplichtingen zijn in dit geval onder andere het (laten) uitvoeren van inspecties van de speeltoestellen, (laten) uitvoeren van onderhoud, het registreren van de resultaten hiervan in een logboek. Dit is mogelijk het gevolg van communicatie door brancheverenigingen.

Bewustwording van de noodzaak van uitvoeren van goed beheer en onderhoud is een belangrijke stap in het structureel terugdringen van het percentage technische tekortkomingen. Naast het inzetten van toezichtcapaciteit voor het toezicht op speeltoestellen, is gekozen voor het inzetten van het instrument handhavingcommunicatie ter verhoging van de naleving van de regelgeving en het terugdringen van het aantal tekortkomingen.

Uiteindelijk wordt ernaar gestreefd onveilige situaties op te sporen, daartegen op te treden en zo de naleving te verhogen De inzet van de nVWA om dit te realiseren wordt in nauw overleg met mijn ministerie vastgesteld.

Kennis bij de beheerders van speeltoestellen/folder voor beheerders (vragen VVD, PvdA, SP, D66)

Meerdere partijen vragen zich af hoe de nVWA weet dat beheerders onvoldoende op de hoogte zijn van de regelgeving. De VVD geeft aan dat dit, net als bij andere regelgeving, de verantwoordelijkheid van de beheerders zelf is. De SP vraagt in hoeverre bij gemeenten, als belangrijke beheerders van speeltoestellen, een gebrek aan kennis is en hoe dit wordt opgelost.

Er wordt afgevraagd welke financiën en inzet hiermee gemoeid is. Tenslotte vraagt men zich af of en hoe een folder kan bijdragen aan verbeterde kennis bij de beheerders.

Op basis van de resultaten van controles bij beheerders van speeltoestellen gedurende een reeks van jaren heeft de nVWA geconstateerd dat een deel van de beheerders niet goed op de hoogte is van de eisen in het WAS op het gebied van goed beheer en onderhoud. Bij degenen die de regels wel kennen is de acceptatie van de regels groot, maar leven er vooral vragen hoe dit beheer moet worden ingevuld.

Daarom is in 2009 een doelgroeponderzoek uitgevoerd door de Stichting Consument en Veiligheid (SCV) naar het kennisniveau en de attitude bij beheerders van speeltoestellen. De totale doelgroep van beheerders van speeltoestellen wordt geschat op circa 25 000, die onder te verdelen is in drie categorieën, te weten:

  • instellingen voor onderwijs en/of opvang van kinderen (als scholen, kinderopvang of scouting);

  • instellingen die speelgelegenheden voor kinderen aanbieden (als gemeentelijke speelterreinen of speeltuinverenigingen);

  • instellingen of ondernemers die naast hun hoofdactiviteit ook speeltoestellen beheren (als campings, restaurants of winkelcentra).

Het onderzoek richtte zich op deze laatste categorie van beheerders.

Uit het onderzoek komt een divers beeld over de informatiebehoefte en de vorm waarin deze moet worden gegoten. In zijn algemeenheid bleek er vooral behoefte te zijn aan korte, bondige en praktische informatie. Uitgebreide uitleg over wetgeving, normen en beheer van speeltoestellen is voor speeltuinbeheerders en gemeenten beschikbaar op de website www.allesoverspelen.nl. Om tegemoet te komen aan de informatiebehoefte van beheerders die primair een andere functie hebben, is deze website aangevuld met een kort stappenplan dat op hen is toegesneden. Dit stappenplan en de website www.allesoverspelen.nl wordt onder de aandacht gebracht door middel van een implementatietraject, waarbij een folder wordt ingezet.

In het implementatietraject benadert de SCV alle relevante (sub)doelgroepen van beheerders. Het aanbod voor het verspreiden van de informatie, zowel op papier (folder) als de digitale versie via nieuwsbrieven en vakbladen, wordt door de meeste betrokken brancheorganisaties ondersteund. Verspreiding verloopt via een belangrijk deel via deze organisaties. Daarnaast wordt de informatie ook door nVWA verstrekt bij inspecties en bij een beschikking in het geval van een overtreding.

De kosten van het ontwerpen, vervaardigen en handelen van deze voorlichtingsinformatie (waaronder de folder) bedraagt € 22 000 (incl. BTW). De kosten van de implementatie zijn € 14 000 (incl. BTW). Door de gekozen communicatiestrategie wordt een groot deel van de beheerders van speeltoestellen bereikt. Dit is een veelvoud van het aantal beheerders dat wordt bereikt en gestimuleerd tot naleving via het reguliere toezicht. Het is dus een kostenefficiënte manier om de naleving bij de doelgroep op het gebied van goed beheer te verhogen en daarmee de noodzaak van inspecties te verminderen. Het laat natuurlijk onverlet dat controles nodig blijven om na te gaan wat de werkelijke verbetering is van de veiligheid van de speeltoestellen.

Voor gemeenten is op deze website een speciale tool beschikbaar, die niet alleen ingaat op de speeltoestellen maar ook op de veilige speelplek, dus de omgeving van het toestel.

Het stimuleren van de naleving door gerichte handhavingcommunicatie of nalevinghulp (compliance assistance) is één van pijlers die de nVWA heeft overgenomen vanuit de rijksbrede visie op toezicht. De nVWA stimuleert beheerders tot het nemen van de eigen verantwoordelijkheid voor het veilig exploiteren van speeltoestellen, dus het regelmatig (laten) controleren van de staat van toestellen en zo nodig repareren van mankementen daaraan.

Verantwoordelijkheid toezicht veiligheid speeltoestellen

De PvdA vraagt zich af waarom het toezicht op de veiligheid van speeltoestellen bij de nVWA is neergelegd en niet bij gemeenten.

Mijn voorganger is destijds bij het instellen van het WAS nagegaan in hoeverre het mogelijk is deze taak neer te leggen bij gemeenten in plaats van bij de nVWA. Er is gebleken dat in veel gevallen de gemeenten tevens eigenaar zijn van de toestellen/speeltuinen. Hierdoor zou een belangenverstrengeling kunnen ontstaan. Daarnaast heeft een landelijk beleid en toezicht voor speeltoestellen duidelijk meerwaarde boven toezicht uitgevoerd door gemeenten vanwege de uniformiteit en effectiviteit/efficiëntie van het toezicht. Deze argumenten gelden mijns inziens nog altijd.

Beleid met betrekking tot de inrichting speeltuinen en landelijke norm voor buitenspeelruimte

De fractie van de SP vraagt zich af hoe de minister aankijkt tegen een landelijke norm voor een buitenspeelruimte. Volgens de SP zou gepleit moeten worden voor een landelijke norm voor het aantal vierkante meters buitenspeelruimte (ca. drie procent van de totale buitenruimte). Hoeveel procent van de gemeenten wordt nu voor buitenspeelruimte gebruikt?

Verder vraagt zij in hoeverre het rijk in haar huidige beleid gemeenten stimuleert om verschillende soorten speelmogelijkheden aan te bieden voor de verschillende leeftijdsgroepen.

Uiteraard vind ik het belangrijk dat er voldoende buitenspeelruimte is. Echter de verantwoordelijkheid hiervoor wil ik bij de gemeenten laten.

Een (landelijke) norm voor buitenspeelruimte vind ik niet zinvol en om «technische» redenen niet uitvoerbaar. Het is namelijk lastig vast te stellen wat wel en wat niet meegerekend zou moeten worden als buitenspeelruimte. Het is bijvoorbeeld de vraag of parken, pleinen en sportterreinen hierin (deels) meegenomen moeten worden.

Om dezelfde reden zijn geen landelijke monitoringscijfers over vierkante meters buitenspeelruimte beschikbaar.

Nieuwe cijfers, evaluatie

De fractie van de SP vraagt wanneer nieuwe cijfers over tekortkomingen beschikbaar komen en wanneer de regelgeving met betrekking tot het WAS geëvalueerd wordt?

De nieuwe cijfers met betrekking tot het toezicht door de nVWA op speeltoestellen in 2010 zullen naar verwachting deze maand op de website van de nvWA worden gepubliceerd.

De werking van het WAS wordt binnenkort geëvalueerd. Voor het einde van dit jaar hopen wij u te informeren over de resultaten van de evaluatie.

Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Staaij, C.G. van der (SGP), Smeets, P.E. (PvdA), voorzitter, Smilde, M.C.A. (CDA), Koşer Kaya, F. (D66), Veen, E. van der (PvdA), Gerven, H.P.J. van (SP), Burg, B.I. van der (VVD), Ouwehand, E. (PvdD), Agema, M. (PVV), Leijten, R.M. (SP), Bouwmeester, L.T. (PvdA), Wolbert, A.G. (PvdA), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Uitslag, A.S. (CDA), Elias, T.M.Ch. (VVD), ondervoorzitter, Dijkstra, P.A. (D66), Dille, W.R. (PVV), Gerbrands, K. (PVV), Mulder, A. (VVD), Venrooy-van Ark, T. (VVD), Bruins Slot, H.G.J. (CDA), Voortman, L.G.J. (GL) en Klaver, J.F. (GL).

Plv. leden: Dijkgraaf, E. (SGP), Kuiken, A.H. (PvdA), Omtzigt, P.H. (CDA), Berndsen, M.A. (D66), Klijnsma, J. (PvdA), Ulenbelt, P. (SP), Liefde, B.C. de (VVD), Thieme, M.L. (PvdD), Mos, R. de (PVV), Kooiman, C.J.E. (SP), Arib, K. (PvdA), Vermeij, R.A. (PvdA), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Toorenburg, M.M. van (CDA), Lodders, W.J.H. (VVD), Ham, B. van der (D66), Beertema, H.J. (PVV), Bosma, M. (PVV), Straus, K.C.J. (VVD), Miltenburg, A. van (VVD), Ormel, H.J. (CDA), Sap, J.C.M. (GL) en Tongeren, L. van (GL).

Naar boven