32 500 V Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2011

Nr. 182 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 mei 2011

Graag informeer ik uw Kamer, naar aanleiding van het verzoek van de vaste Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken d.d. 3 maart jl., over mijn bezoek aan Turkije op 2 februari jl.

Mijn bezoek aan Turkije vond plaats in het kader van de zogenoemde «Wittenburg»-conferentie, waarbij de Ministers van Buitenlandse Zaken en ambtelijke delegaties uit beide landen elkaar jaarlijks treffen. Tijdens de consultaties met Minister Davutoğlu en de audiëntie bij President Gül is onder meer gesproken over de bilaterale relaties, integratie van Turkse Nederlanders, het Turks EU-toetredingsproces, het Ankara-protocol en de ontwikkelingen in het Midden-Oosten & Noord-Afrika.

De discussie over bilaterale samenwerking spitste zich voornamelijk toe op bevordering van handel en investeringen tussen beide landen en de viering van 400 jaar diplomatieke betrekkingen in 2012. Ik heb daarbij gewezen op het economisch potentieel dat Turkije biedt voor Nederlandse bedrijven. Hierbij kunnen we uitgaan van «business to business» en «people to people». Nederland behoort tot de grootste investeerders in Turkije en de handel kan vooral voor het Midden- en Kleinbedrijf, waaronder succesvolle Turks-Nederlandse ondernemers, aanzienlijk worden uitgebreid. Het mag daarom niet verbazen dat de viering in 2012 grotendeels in het teken zal staan van economische diplomatie. Wat de positie van Turkse Nederlanders betreft, is door beide partijen het belang van goede integratie in Nederland onderstreept.

Voorts is het Turks EU-toetredingsproces aan de orde gekomen. Hierbij heb ik het Nederlandse «strict and fair»-beleid uiteen gezet en implementatie van de Kopenhagen-criteria, waaronder de vrijheid van meningsuiting en persvrijheid, godsdienstvrijheid (zoals Mor Gabriel) en bescherming van minderheden, benadrukt. Ook heb ik opgeroepen de aanvankelijk ingezette toenadering tussen Armenië en Turkije nieuwe impulsen te geven en het belang van gezamenlijk onderzoek naar het verleden ten aanzien van de tragische gebeurtenissen in 1915 aangegeven. Daarmee samenhangend is ook het Ankara-protocol aan de orde gekomen, waarbij ik de urgentie van implementatie ervan heb herhaald.

Tot slot heb ik met collega Davutoğlu gesproken over de ontwikkelingen in het Midden-Oosten & Noord-Afrika. Daarnaast heb ik Turkije opgeroepen de relatie met Israël te verbeteren. Deze betrekkingen gaan immers ver terug en verbetering ervan zal de regionale stabiliteit ten goede komen. De Turkse regering is daarbij goed bekend met ons standpunt over de «Gaza-flottielje».

De minister van Buitenlandse Zaken,

U. Rosenthal

Naar boven