Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 januari 2011
Hierbij doe ik, mede namens de minister van Buitenlandse Zaken, de toezegging van de minister van Buitenlandse Zaken gestand
om de Tweede Kamer voor 1 februari 2011 per brief te informeren over het standpunt van de regering, naar aanleiding van de
aangehouden motie van het lid Ormel (CDA) (32 500 V, nr. 88), gedaan op 15 december 2010 en inhoudende het verzoek aan de regering geen piraten meer in Nederland te berechten in die
gevallen waarbij geen aantoonbaar Nederlands belang in het geding is.
De aangehouden motie komt mede voort uit het volgende. Begin december 2010 heeft Nederland besloten om vijf piraten, die verdacht
worden van betrokkenheid bij de kaping van het Zuid-Afrikaanse schip Choizil, in Nederland te vervolgen. Bij die kaping waren
geen Nederlandse onderdanen betrokken, de kaping betrof geen schip van een Nederlandse reder en het was evenmin in Nederland
geregistreerd. Er was derhalve geen aantoonbaar direct Nederlands belang in het geding.
De reden dat Nederland in dit geval toch heeft besloten deze piraten te vervolgen, is het door mijn ambtgenoot van Buitenlandse
Zaken op 15 december 2010 reeds verwoorde standpunt dat het recht zijn loop moet hebben, ook als andere landen dit niet tot
hun verantwoordelijkheid maken. Als landen in de regio of derde landen met een aanmerkelijk belang niet bereid zijn om tot
vervolging over te gaan, moet Nederland zijn eigen afweging maken.
Nederland weegt bij de vervolgingsbeslissing diverse factoren, zoals onder meer de aanwezigheid van een aanmerkelijk Nederlands
belang, de ernst van de zaak, de bruikbaarheid van het beschikbare bewijsmateriaal en de kans op een succesvolle vervolging.
Die weging vindt plaats tegen de achtergrond van de omstandigheid dat Nederland met de inzet van met name de eigen marine
– wier acties overigens niet zelden zonder gevaar zijn voor de ingezette militairen – een belangrijke bijdrage levert, en
voorlopig wil blijven leveren, aan de stabiliteit van de internationale rechtsorde en de veiligheid van handelsroutes in de
wateren rond Somalië. Dat is immers ook een Nederlands belang waarvan de regering vindt dat het moet worden gediend. Nederland
heeft ten aanzien van piraterij universele rechtsmacht en hecht er aan dat straffeloosheid van piraterij wordt beëindigd.
Het standpunt van de regering is dat elk geval waarin Nederland piraten heeft vastgenomen, afzonderlijk wordt beoordeeld met
inachtneming van het voorgaande. Het is geen automatisme piraten in Nederland te vervolgen. Nederland heeft de uitdrukkelijke
wens verdachten zoveel mogelijk in de regio te vervolgen en zet daar ook nadrukkelijk op in.
De minister van Veiligheid en Justitie,
I. W. Opstelten