Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 januari 2011
Op 10 januari jl. heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius
en Saba uitspraak gedaan in het geding tussen de heer Santana Rodriguez en het bestuurscollege van Bonaire. Het bestuurscollege
van Bonaire heeft het verzoek van de heer Santana Rodriguez om te worden geregistreerd als kiezer afgewezen, omdat hij geen
Nederlander is en niet-Nederlanders ingevolge artikel Ya 14 van de Kieswet geen kiesrecht hebben voor de eilandsraad. Het
Gemeenschappelijk Hof heeft echter bepaald dat artikel Ya 14 van de Kieswet buiten toepassing moet worden gelaten wegens strijd
met de artikelen 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en 1, eerste lid, van het Twaalfde
Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden. In deze artikelen
is het gelijkheidsbeginsel vastgelegd. Bijgevoegd treft u een afschrift van bovengenoemde uitspraak.1
Het Hof constateert dat de eilandsraden voor deze kwestie op één lijn moet worden gesteld met gemeenteraden en dat voor ongelijke
behandeling van de eilandsraden ten opzichte van de gemeenteraden een objectieve en redelijke rechtvaardiging moet bestaan.
Het Hof constateert vervolgens dat aan het amendement Remkes waarmee het kiesrecht voor de eilandraden is beperkt tot Nederlanders
alleen ten grondslag is gelegd dat de eilandsraden de Eerste Kamer kiezen. Deze overweging geldt echter niet voor de eilandsraadverkiezing
van 2011, omdat de eilandsraden geen invloed hebben op de samenstelling van de Eerste Kamer zolang de Grondwet niet is aangepast.
Een rechtvaardiging voor de ongelijke behandeling is dus niet gegeven. Daarom concludeert het Hof dat de weigering van registratie
als kiezer moet worden vernietigd wegens strijd met het gelijkheidsbeginsel zoals verwoord in de bovengenoemde verdragsbepalingen.
In deze uitspraak lijkt besloten te liggen dat zodra de eilandsraden wel het kiesrecht krijgen voor de Eerste Kamer er sprake
is van een nieuwe situatie waarbij er wel een rechtvaardiging aanwezig is voor het beperken van het kiesrecht voor de eilandsraden.
Tegen de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof staat geen hoger beroep of cassatie open. De uitspraak heeft
tot gevolg dat kiesgerechtigdheid voor de eilandraadsverkiezingen vooralsnog moet worden bepaald op basis van het artikel
in de Kieswet over de gemeenteraadsverkiezingen. Concreet betekent dit dat alle EU-burgers en ook overige vreemdelingen van
18 jaar en ouder die meer dan vijf jaar onafgebroken legaal verblijven in Nederland (inclusief Bonaire, Saba en Sint-Eustatius)
het recht hebben aan de eilandraadsverkiezingen deel te nemen indien zij ingezetenen zijn van het desbetreffende openbaar
lichaam. Het is de taak van de bestuurscolleges van Bonaire, Sint Eustatius en Saba om te zorgen dat zij voor deze verkiezingen
worden opgeroepen.
De hiervoor genoemde aanpassing van de Grondwet zal niet voor de eilandsraad-verkiezingen van begin 2015 zijn gerealiseerd.
De tweede lezing van het grondwetsvoorstel kan immers pas op zijn vroegst worden ingediend na de eerstvolgende verkiezingen
van de leden van de Tweede Kamer in mei 2015. Met het oog hierop is het kabinet voornemens tijdig een wettelijke voorziening
te treffen met betrekking tot de kiesgerechtigdheid voor de eilandsraadverkiezingen van 2015.
De uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof komt op een moment waarop de voorbereidingen voor de organisatie van de eilandraadsverkiezingen
in volle gang zijn. Het instructiemateriaal voor de stembureauleden en de stempassen zijn bijvoorbeeld al geproduceerd. Het
is niet meer mogelijk om dit materiaal nu nog aan te passen aan de uitspraak van het Hof. Het ministerie van BZK zal voor
de stembureauleden nog aanvullend materiaal maken zodat de stembureauleden weten welke kiezers er kunnen deelnemen én met
welke documenten de kiezers zich in het stembureau kunnen identificeren. Ook in de voorlichting over de komende verkiezing
zal daar aandacht aan worden besteed.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J. P. H. Donner