32 463 Besluit tot wijziging van het Besluit staatsexamens vwo-havo-mavo 2000 en het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. in verband met aanscherping van de slaag/zakregeling in het voortgezet onderwijs

Nr. 12 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 december 2011

Inleiding

In het licht van de aanscherping van de slaag- en zakregeling in het voortgezet onderwijs is de vraag, ook bij u, gerezen of leerlingen met dyslexie of dyscalculie niet onnodig zwaar getroffen worden door deze nieuwe beleidsmaatregelen.

In deze brief wil ik achtereenvolgens ingaan op:

  • 1. Toezeggingen en aangenomen moties tijdens het Verslag Schriftelijk Overleg (VSO) van 7 september 2011 (Handelingen II 2010/11, nr. 103, item 5, blz. 49–52).

  • 2. Landelijke percentages dyslexie.

  • 3. Het rapport van de Inspectie van het Onderwijs: «Verkennend onderzoek dyslexie en dyscalculie».

  • 4. (Vervolg)acties.

1. Toezeggingen en aangenomen moties tijdens VSO

  • Middels de door de heer Biskop, mevrouw Ortega-Martijn en mevrouw Schouten ingediende motie (32463, nr. 7) wordt verzocht betere benutting van artikel 11, lid 2 van het Examenbesluit te stimuleren.

    Het al dan niet benutten van dit artikel (vrijstelling Tweede Moderne Vreemde Taal), valt onder de bevoegdheid van de school zelf. Stimulering van deze vrijstelling acht ik onwenselijk, scholen zullen wel worden geïnformeerd over dit artikel.

  • De sectorraden zullen met oog op de gewenste en noodzakelijke ondersteuning van leerlingen door scholen betrokken worden in een proces dat moet leiden tot een consistente aanpak in regelgeving, aanpassingen en hulpmiddelen. Hiermee geef ik gehoor aan het eerste gedeelte van het door mevrouw Ortega-Martijn en mevrouw Schouten geuite verzoek (32463, nr. 8).

    In het tweede deel van de ingediende motie wordt verzocht de mogelijkheid te onderzoeken om leerlingen met dyslexie en dyscalculie op verschillende niveaus eindexamen te laten doen. Zoals ik ook heb aangegeven in het VSO van 7 september jl. staat de waarde van het diploma voor mij buiten discussie, er mag niet getoornd worden aan de civiele waarde van onze diploma’s. Recent onderzoek toont ook aan dat leerlingen met dyslexie mits ondersteunt met adequate (auditieve) hulpmiddelen een gelijke kans hebben op het succesvol afleggen van het examen conform de aanscherping van de exameneisen als een leerling zonder dyslexie.1

    De huidige regelgeving biedt momenteel wel de mogelijkheid aan leerlingen om op een hoger niveau een examen af te leggen. In de praktijk zou dit kunnen betekenen dat een leerling met dyslexie op het vmbo bijvoorbeeld verschillende exacte vakken op havo-niveau mag afsluiten. Daarbij geldt dat de leerling met een vmbo-diploma de school verlaat, maar op basis van zijn of haar cijferlijst kan aantonen dat verschillende vakken op havo-niveau zijn afgesloten.2

  • Voor wat betreft de door de heer Biskop ingediende motie om «in overleg te treden met de Groep Educatieve Uitgeverijen (GEU) en de PO- en VO-raad om de lesmaterialen die op school gebruikt worden, ook beschikbaar te stellen in een format dat geschikt is voor gangbare ICT-hulpmiddelen» (32463, nr. 9), kan ik u het volgende meedelen.

In Nederland bestaat er nu al een samenwerking, zonder tussenkomst van OCW, tussen de uitgevers (de brancheorganisatie NUV en de GEU) en de producent van aangepast lesmateriaal (Stichting Dedicon) waarbij de uitgevers materiaal onder bepaalde voorwaarden ter beschikking stellen. Dit geldt voor de aanpassing en verspreiding van «schriftelijke» materialen in aangepaste leesvormen onder blinde, slechtziende en dyslectische leerlingen, die daardoor beter kunnen leren. Gesproken boeken, brailleboeken en bestanden die met bepaalde dyslexiesoftware kunnen worden «gelezen», zijn het resultaat.

Sinds 2009 ontvangt Stichting Dedicon via een aanbesteding gelden om educatief materiaal in het primair en voortgezet onderwijs voor leerlingen met dyslexie toegankelijk te maken in een format dat kan worden gebruikt in dyslexiesoftwareprogramma's.

De GEU werkt er samen met Stichting Dedicon, leveranciers en scholen aan om meer lesmateriaal voor meer soorten dyslexiesoftware toegankelijk te (laten) maken voor leerlingen met dyslexie. De GEU zal aan haar leden, de educatieve uitgeverijen, voorstellen om hun titels zoveel mogelijk via de Stichting Dedicon ter beschikking te stellen om dit te kunnen laten gebeuren. Als resultaat van voornoemde acties, aangevuld met faciliteiten vanuit het ministerie, zal Stichting Dedicon zorgen dat, in ieder geval vanaf het schooljaar 2012/2013 en zoveel eerder als mogelijk vrijwel al het lesmateriaal in vrijwel alle gangbare bestandsformaten kan worden geleverd.

Daarnaast zal Stichting Dedicon in opdracht van OCW een project starten waarbij onderzocht wordt welke richtlijnen snel en relatief gemakkelijk kunnen worden toegepast op nieuw digitaal leermateriaal en waarin een aantal boeken op een nieuwe manier zal worden omgezet om de kwaliteit verder te verbeteren. Door deze ontwikkelingen kan in komende jaren al bij het ontwerp worden voldaan aan de toegankelijkheidseisen. Naast de stichting Dedicon zijn onder andere de stichting Accesibility, Drempelvrij, Viziris, scholen en de educatieve uitgeverijen in het project betrokken.

2. Landelijke percentages dyslexie

Graag wil ik hier terugkomen op de door de VVD geuite zorgen over de verschillende percentages van leerlingen met dyslexie. Allereerst kan ik melden dat door de erkende dyslexie specialisten verklaringen op verschillende niveaus worden afgegeven met daarbij een advies met welke hulpmiddelen de leerling gebaat is. De landelijke 4% die gehanteerd wordt, berust op het onderzoek van Blomert uit 2002. Dit onderzoek lag ten grondslag aan de indicatie die zorgverzekeringen hanteren voor het bepalen van de mate van dyslexie die voor ziektekostenvergoeding in aanmerking komt. Gesteld kan worden dat deze 4% een kleine groep leerlingen betreft die zware beperkingen als gevolg van hun dyslexie ervaren.

Dyslexie kent zoals hierboven gesteld een glijdende schaal van een lichte tot zware indicatie. Dit verklaart ook de wisselende percentages die in artikelen of onderzoeken worden genoemd. Hierbij moet ook gekeken worden naar de doelgroep waarop het percentage betrekking heeft. Wanneer een percentage is bepaald op examenleerlingen in het vwo (5% van globaal 45 000 leerlingen), het havo (10% van globaal 55 000 leerlingen) en het vmbo met 19% van om en de bij 100 000 leerlingen) dan kunnen dit percentages zijn over alle leerlingen in het examenjaar met dyslexieverklaring. Dit wil nog niet zeggen dat al deze leerlingen extra hulmiddelen of tijd krijgen toebedeeld. Deze percentages zeggen ook niets over de leerlingen in de onderliggende leerjaren.

Met de (verwachte) protocollen voor dyslexie en dyscalculie worden criteria vastgesteld en richtlijnen gegeven voor het proces van indicering, totstandkoming van de deskundigenverklaring en de adequate begeleiding van deze leerlingen. Deze zullen meer inzicht geven in de feitelijke omvang van de verschillende geïndiceerde groepen.

Ik ben van mening dat de school in haar brede opdracht de verantwoordelijkheid heeft om al haar leerlingen adequaat onderwijs en ondersteuning te bieden om uiteindelijk een diploma te kunnen behalen, ook de leerlingen met een lichte indicatie. Maar juist om die vraag te onderzoeken, heb ik de Inspectie gevraagd een verkenning uit te voeren.

3. «Verkennend onderzoek dyslexie en dyscalculie»

In de bijlage treft u het aan u toegezegde rapport van de Inspectie: «Verkennend onderzoek dyslexie en dyscalculie».3 Deze rapportage is gericht op de wijze van toekenning van hulpmiddelen aan leerlingen met dyslexie/dyscalculie tijdens de examens op basis van de aanwezige deskundigenverklaringen.

Hoewel het gaat om voorlopige conclusies, gezien de kleine niet-representatieve steekproef, ben ik verheugd te lezen dat er geconstateerd is dat op leerlingniveau de zorg jaarlijks opnieuw wordt afgestemd in overleg met de leerling, ouders en docenten. Wel bestaat er over dyscalculie nog veel onduidelijkheid.

Hieronder vindt u de belangrijkste bevindingen:

  • Alle bezochte scholen geven aan dat de aanwezigheid van een dyslexieverklaring de basis is voor het toekennen van hulpmiddelen tijdens het centraal examen. Alle leerlingen waarvoor een melding is gedaan voor het aangepast afleggen van het examen beschikken dan ook over een dyslexieverklaring.

  • De omschrijving van de benodigde hulpmiddelen in de verklaring varieert van zeer gedetailleerd tot een algemene formulering in de zin van «wettelijk toegestane hulpmiddelen». Scholen geven dan ook aan met de leerling en eventueel ouders en docenten jaarlijks te bepalen welke hulpmiddelen de leerling voldoende ondersteuning bieden tijdens het centraal examen.

  • De daisyspeler wordt door de inzet van de laptop met speciale software zoals Claroread, Kurzweil en daisysoftware weinig meer ingezet als hulpmiddel bij centrale examens. Genoemde softwareprogramma’s geven de leerlingen de mogelijkheid de teksten voor te laten lezen op de computer, het lettertype te veranderen en vergroten en gebruik te maken van een spellingscontrole.

  • Over dyscalculie heerst nog veel onduidelijkheid op de bezochte scholen. Scholen weten niet goed bij welke ondersteuning deze leerlingen gebaat zijn en welke hulpmiddelen zij mogen gebruiken bij het centraal examen.

4. Vervolgacties

In navolging van reeds eerder uitgezette beleidslijnen treft u onderstaand een overzicht aan van de verschillende activiteiten waarin onder andere bovenstaande bevindingen worden meegenomen dan wel nader onderzocht.

  • Vervolgonderzoek Inspectie van het Onderwijs

    In vervolg op voorliggend verkennend rapport, zal de Inspectie nader onderzoek doen naar de vormgeving en kwaliteit van het ondersteuningsbeleid van scholen op het gebied van dyslexie en dyscalculie.

    Dit onderzoek, uitgaande van de individuele leerling en gericht op de jaren voorafgaand aan het centraal examen, zal naar verwachting in het laatste kwartaal 2012 worden opgeleverd.

  • Protocol voor Ernstige RekenWiskunde-problemen en Dyscalculie

    Naar verwachting zal in 2012 het protocol dyscalculie voor het vo en mbo verschijnen. Dit protocol wordt, in navolging van het protocol voor Ernstige RekenWiskunde-problemen en dyscalculie voor het (speciaal) basisonderwijs, op dit moment in nauwe samenwerking met het betrokken onderwijsveld ontwikkeld. Hiermee nemen wij de geconstateerde onduidelijkheid weg.

    Daarnaast zal binnenkort onder leiding van het College voor Examens en Cito een pilot starten met de rekentoets voor het VO, waarin tevens de implicaties van verschillende hulpmiddelen voor leerlingen met dyscalculie bij de afname van deze toets onderzocht zullen worden.

  • Masterplan Dyslexie

    In het kader van het Masterplan Dyslexie zal in juni 2012 een kwalitatief onderzoek worden afgerond naar de manier waarop VO-scholen dyslectische leerlingen ondersteunen bij de voorbereiding op het eindexamen.

Conclusie

Het is van groot belang dat bij het realiseren van de ambities van dit kabinet naar betere prestaties over de gehele linie aandacht is voor alle leerlingen; van leerlingen met een beperking tot de excellente leerlingen. Naast de aandacht die voor leerlingen met een beperking aan de dag is gelegd in het kader van het vaststellen van de referentieniveaus, hoop ik duidelijk te maken dat ook met de uitwerking van nieuwe beleidsvoornemens deze leerlingen niet worden vergeten.

Ik ben er van overtuigd dat met de juiste adequate ondersteuning door scholen en het gebruik van hulpmiddelen leerlingen met dyslexie of dyscalculie een gelijke kans hebben in het behalen van een diploma.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart


X Noot
1

«Het effect van klankhulp op begrijpend lezen van dyslectische leerlingen», Van der Leij e.a. (2011)

X Noot
2

WVO, artikel 10 – lid 9 (MAVO), artikel 10B – lid 9 (VBO) en artikel 14 – lid 8 (HAVO)

X Noot
3

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven