De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende, dat Nederland conform de EU-richtlijn ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen
een doelstelling heeft om per 2020 10% van zijn energie in het vervoer te behalen uit hernieuwbare bronnen;
overwegende, dat zowel de commissie Duurzaamheidsvraagstukken als het Planbureau voor de Leefomgeving vraagtekens heeft geplaatst
bij de duurzaamheid van veel van de eerstegeneratiebiobrandstoffen;
van mening, dat het van groot belang is om alternatieven voor eerstegeneratiebiobrandstoffen te stimuleren zoals elektrisch
rijden, groen gas, en biobrandstoffen op basis van reststromen;
verzoekt de regering voor de zomer in overleg met de commissie-Corbey te komen met een indeling van beschikbare technologieën
in eerste, tweede en verdere generaties biobrandstoffen en een oordeel te geven over de duurzaamheid daarvan, om duidelijkheid
te scheppen voor de markt over het onderscheid daartussen;
verzoekt de regering tevens in haar beleid ernaar te streven om de verplichting voor hernieuwbare energie in het vervoer in
2020 volledig te voorzien uit alternatieven voor niet-duurzame biobrandstoffen van de eerste generatie en ervoor te zorgen
dat in dat jaar minimaal 75% van de verplichting uit dergelijke alternatieven wordt ingevuld;
verzoekt de regering tevens in de jaren tussen nu en 2020 specifiek te benoemen welk aandeel van de energie in het vervoer
uit alternatieven voor de eerstegeneratiebiobrandstoffen zij nastreeft en de Kamer te informeren over het aandeel dat deze
alternatieven in die jaren vertegenwoordigen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Van Veldhoven
Van den Berge
Samsom