32 336 Dierproeven

Nr. 4 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 december 2011

In het Algemeen Overleg over Dierproevenbeleid op 26 april jl. (Kamerstuk 30 168, nr. 30) heb ik een actieplan toegezegd. Hierbij bied ik u het (Inter)nationaal Actieplan Dierproeven en Alternatieven aan.1

Beleidsinhoudelijke context

In de jaren 70 van de vorige eeuw was er veel maatschappelijke aandacht voor dierproeven. Dit leidde tot de Wet op de dierproeven (Wod) in 1977. Hierdoor halveerde het aantal dierproeven in Nederland: het aantal ging van ongeveer 1,5 miljoen in de jaren zeventig tot rond de 600 000 in de jaren negentig.

De Wod werd ingrijpend herzien in 1996, en zal nu worden aangepast aan de nieuwe Europese Richtlijn.

De afgelopen jaren lag de nadruk op de ontwikkeling van alternatieven, bijvoorbeeld in de ZonMw programma’s Dierproeven begrensd I en II (gestart in 2000). In het voorliggende actieplan is er een dimensie aan toegevoegd, het zet namelijk in op validatie, acceptatie en implementatie van alternatieven voor dierproeven. Hiervoor heb ik extra budget vrijgemaakt.

Financiële context

In het regeerakkoord is aangegeven dat het kabinet inzet op alternatieven voor dierproeven.

De komende jaren stelt VWS het volgende budget beschikbaar, inclusief extra middelen.

*1 000

(2010)

2011

2012

2013

(2 281)

2 785

3 743

3 689

Naast het reguliere budget heb ik extra budget vrijgemaakt op de begroting om reductie van dierproeven te bewerkstelligen. Het betreft voor 2012 € 5 ton en voor 2013 € 7,5 ton. Vanaf 2014 zal er jaarlijks structureel € 1 miljoen extra beschikbaar zijn. Hoewel er dus sprake is van regulier en extra budget, zijn de beschikbare middelen beperkt.

(Inter)nationaal Actieplan Dierproeven en Alternatieven

Dit actieplan (bijlage 1) bevat een overzicht van activiteiten die bij kunnen dragen aan het terugdringen van het aantal dierproeven. Daarbij wordt aangesloten bij de ontwikkelingen die de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden. Dit overzicht is opgesteld met behulp van recente relevante documenten. Daarnaast is zoveel mogelijke externe inbreng gegenereerd. Het is onder andere besproken in het Regulier Overleg Dierproeven en Alternatieven (RODA), waaraan maatschappelijke partijen deelnemen. Het actieplan is daar goed ontvangen. De opmerkingen uit dit overleg zijn zoveel mogelijk verwerkt in het actieplan.

In dit actieplan wordt uitgewerkt hoe deze activiteiten verwezenlijkt kunnen worden en wie de initiatiefnemers zijn. Het plan is uitgewerkt in een zestal thema’s: onderwijs, onderzoek, kennisdeling, samenwerking, Europa en daarbuiten, maatschappij. Alle in het actieplan opgenomen en als nieuw aangemerkte activiteiten zullen opgepakt worden. Met dit actieplan wordt ingezet op kansrijke initiatieven met maatschappelijke relevantie. Het actieplan zal een belangrijke bijdrage leveren aan de vervanging, vermindering en verfijning van het aantal dierproeven.

In het actieplan worden zowel de toezeggingen gedaan tijdens het Algemeen Overleg als de moties van de heren Ormel (TK, 2008–2009, 30 168, nr. 9) en van Gerven (TK, 2010–2011, 30 168, nr. 26) en de motie (TK, 2009–2010, 30 123, nr. 69) en het amendement van mevrouw Ouwehand (TK, 2010–2011, 32 500 XVI, nr. 21) afgedaan.

Dilemma

In de motie van Gerven (30 168, nr. 26, vergaderjaar 2010–2011) is gevraagd om een reductiepercentage op het aantal dierproeven. Het stellen van een duidelijke ambitie kan bijdragen tot het behalen van resultaat. Er zijn echter verschillende complicerende factoren.

Of het aantal dierproeven af- of toeneemt hangt af van een veelheid aan aspecten. De mate van risicoacceptatie, de ontwikkeling van nieuwe stoffen, medicijnen en vaccins voor mens en dier waarvoor dierproeven noodzakelijk worden geacht, nieuwe technologieën (nanotechnologie), maatschappelijke aandacht, onderzoek, leefstijlgerelateerde ziekten en financiering.

Slechts een aantal van de genoemde facetten kan direct beïnvloed worden door de overheid. Daarmee is ook de directe invloed die de overheid kan uitoefenen op (reductie van) het aantal dierproeven beperkt.

Naast de beïnvloedingssfeer speelt ook de meetbaarheid van reductie. Deze is op dit moment niet meetbaar. Er zijn geen monitoringscriteria om reductie inzichtelijk te maken. Deze zouden ontwikkeld moeten worden. De aantallen dierproeven die worden uitgevoerd (en door de nVWA worden gemonitord) geven immers geen inzicht in de hoeveelheid kennis die hierdoor wordt gegenereerd. Daarbij wil ik graag aantekenen dat het meten van reductie kan leiden tot een verzwaring van administratieve lasten en het wegvloeien van middelen bedoelt voor de reductie van dierproeven naar deze administratie.

Gezien het ontbreken van mogelijkheden om reductie te meten, de beperkte beïnvloeding van de overheid op reductie en het beschikbare budget is het opnemen van een reductiepercentage kosten intensief. Mijn voorkeur gaat er daarom naar uit het beschikbare budget zo effectief mogelijk in te zetten op activiteiten die werkelijk reductie bewerkstelligen.

Op dit moment staat het ontwikkelen van monitoringscriteria daarom niet als actie opgenomen in het plan. Indien u uw wens betreffende het opnemen van een reductiepercentage wenst te handhaven, zal een onderzoek hiernaar in de plaats komen van één of meerdere activiteiten zoals deze nu in het plan zijn opgenomen.

Rathenau debat

Tijdens het Algemeen Overleg van 26 april jl. gaf ik aan terug te komen op het Rathenau debat dat gehouden werd op 5 september jl.

N.a.v. de terugkoppeling van het Rathenau Instituut over de bijeenkomst met een analyse op hoofdlijnen kan ik het volgende aan u berichten:

De bijeenkomst had een constructief karakter. Er was een brede groep deskundigen en stakeholders aanwezig en ging op positieve wijze met elkaar in discussie. Daaruit blijkt dat de afgelopen decennia vooruitgang geboekt is op dit dossier.

Het bestaande diermodel blijkt nog steeds dominant, hoewel er wel vraagtekens gezet worden bij de waarde van dit model. Er werd dan ook gesproken over de noodzaak tot een paradigmashift. Zo bestaat er steeds meer aandacht voor bijvoorbeeld het gebruik van humaan celmateriaal i.p.v. de standaard dierproeven.

Diverse aanwezigen gaven aan de nieuwe Europese richtlijn een verbetering te vinden, omdat deze een ethische toetsing op programmatisch niveau voorschrijft en een level playing field binnen Europa creëert. De uitwerking van deze richtlijn in de Wet op Dierproeven vindt op dit moment plaats. U zult hier op een later tijdstip over geïnformeerd worden.

Er was brede overeenstemming over het belang van het ontwikkelen van dierproefvrije of minder belastende alternatieven. Daarbij kan het zinvol zijn reeds bij het begin van de proef kritisch te kijken naar de noodzaak voor het gebruik van het diermodel. Systematic review, waarbij uit bestaande gegevens nieuwe kennis ontstaat door het uitvoeren van extra gecombineerde analyses, kan daarbij helpen.

Internationale afspraken over dierproeven zijn vastgelegd in internationale wetgeving en protocollen. Er leek overeenstemming te zijn over het belang om in deze internationale afspraken ruimte te creëren voor dierproefvrije of minder belastende alternatieven. Derhalve werd er gepleit voor Nederlandse deelname die in internationale commissies expliciet aandacht geven aan alternatieven.

Tenslotte bleek dat er verschillende antwoorden mogelijk zijn op de vraag welke dieren bij het tellen van proefdieren moeten worden meegeteld. Het betreft de dieren die daadwerkelijk als proefdier gebruikt zijn of ook de dieren die gefokt zijn maar uiteindelijke niet in de proef gebruikt worden en als overtollig worden gedood.

Wereldcongres

Onlangs heeft het 8ste wereldcongres plaatsgevonden over het gebruik van dieren in de life sciences. Voor het eerst waren alle betrokkenen in den brede aanwezig zoals wetenschappelijk onderzoekers, beleidsmakers, bedrijven en onderwijsinstellingen en mensen uit de hoek van dierenwelzijn.

De thema’s uit het actieplan zoals de paradigmashift, samenwerking in de keten, meenemen van de 3V’s in het onderwijs en het beter benutten van eerder onderzoek en onderzoeksdata zoals de systematic reviews, waren ook op het congres prioritaire thema’s.

Het actieplan blijkt goed aan te sluiten bij internationale ontwikkelingen op het gebied van de 3V’s. De inbreng en zichtbaarheid van Nederlandse deskundigen op dit thema blijkt onder andere uit het feit dat drie van de acht wereldcongressen door een Nederlander zijn voorgezeten.

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. I. Schippers


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven