32 317 JBZ-Raad

Nr. 509 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN VOOR RECHTSBESCHERMING EN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 maart 2018

Met deze brief bieden wij u het verslag aan van de bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 8 en 9 maart 2018 te Brussel.

Daarnaast informeren wij u met deze brief ook over de voortgang van de Europese migratieagenda en gaan we in op een eerdere toezegging inzake het onderwerp interoperabiliteit.

Voortgangsverslag Europese migratieagenda

Op 14 maart jl. publiceerde de Commissie het tweede voortgangsverslag m.b.t. de Europese migratieagenda1. In aanloop naar de Europese Raad van maart brengt de Commissie verslag uit over de stand van zaken van de implementatie van de Europese migratieagenda. Het voortgangsverslag gaat in op de situatie op de verschillende migratieroutes, de ondersteuning die wordt geboden ten behoeve van migratiebeheersing, terugkeer en overname, versterkt extern grensbeheer en herplaatsing en hervestiging. Naast het voortgangsverslag publiceerde de Commissie bovendien verschillende bijlagen en factsheets, onder meer over het EU Trustfonds voor Afrika, over de uitvoering van de EU-Turkije Verklaring, de situatie op de Centraal Mediterrane Route, de Europese grens- en kustwacht, terugkeer, herplaatsing en hervestiging.

Voor wat betreft de situatie langs de belangrijkste migratieroutes, blijkt dat de daling van het aantal irreguliere aankomsten in de loop van 2017, zich in het begin van 2018 heeft doorgezet. Sinds februari 2016 zijn meer dan 285.000 migranten gered door EU-operaties in het Middellandse Zeegebied. De gezamenlijke taskforce van AU, de EU en VN heeft sinds november 2017 meer dan 15.000 migranten geëvacueerd uit Libië via vrijwillige terugkeer en in beperkte mate hervestiging. De uitvoering van de EU-Turkije Verklaring blijft ervoor zorgen dat het aantal irreguliere aankomsten op de Griekse eilanden verhoudingsgewijs laag blijft. De Commissie roept de Griekse autoriteiten op het terugkeerproces naar Turkije te bespoedigen en de opvangcapaciteit te vergroten. De Commissie begint nu tevens met het mobiliseren van de tweede tranche van de Vluchtelingenfaciliteit voor Turkije, uw Kamer zal hierover nader worden geïnformeerd. Met betrekking tot de versterking van het externe grensbeheer, identificeert de Commissie in dit voortgangsverslag de belangrijkste acties die lidstaten en het Europese grens- en kustwachtagentschap moeten nemen om het Europese geïntegreerde grensbeheer verder te ontwikkelen. De Commissie is van mening dat aanzienlijke voortgang is geboekt in de samenwerking met herkomstlanden op het gebied van terugkeer, waarbij onder meer praktische terugkeerovereenkomsten met drie herkomstlanden werden gesloten. De eveneens op 14 maart jl. gepresenteerde herziening van de Visumcode bevat bovendien een mechanisme om visummaatregelen in te zetten om terugkeer te bevorderen. Twee jaar na de start van het herplaatsingsprogramma zijn ongeveer 34.000 personen, meer dan 96% van de geregistreerde kandidaten, uit Griekenland en Italië herplaatst. De Commissie heeft in oktober 2017 voorgesteld om 50.000 personen te hervestigen voor oktober 2019, tot nu toe hebben hier 19 lidstaten en 40.000 plekken toegezegd.

Ten slotte stelt de Commissie de vervolgstappen vast om de implementatie van de Europese migratieagenda te vervolmaken. Dit vergt operationele acties door lidstaten, EU instellingen en EU agentschappen, om zo een effectieve Europese respons te realiseren. Hiervoor is wat de Commissie betreft adequate financiering nodig met hogere bijdragen uit de EU-begroting. De Commissie prioriteert onder meer: hervorming van het Dublinsysteem, voortdurende ondersteuning van de AU, de EU en VN taskforce, fondsen van lidstaten om het EU Trustfonds voor Afrika aan te vullen, het sluiten van nieuwe overnameovereenkomsten, hervestiging en de tweede tranche van de Vluchtelingenfaciliteit voor Turkije. De door de Commissie genoemde aandachtspunten met betrekking tot de uitvoering van de Europese migratieagenda komen overeen met de alomvattende inzet van het kabinet zoals gepresenteerd in het regeerakkoord.

Interoperabiliteit

Onderstaand treft u een nadere toelichting aan van aspecten van de ontwerpverordening inzake respectievelijk de vaststelling van een kader voor de interoperabiliteit van EU-informatiesystemen (grenzen en visa) COM (2017) 793 en de vaststelling van een kader voor de interoperabiliteit van EU- informatiesystemen (politie, justitiële samenwerking, asiel en migratie) COM (2017) 794. Daarmee wordt de toezegging gestand gedaan uw Kamer bij gelegenheid van dit verslag te informeren over de voortgang van de onderhandelingen en in het bijzonder over de door u gevraagde aspecten tijdens het AO over boven genoemde voorstellen. Daarbij is de indeling aangehouden van de opsomming in het kader van voornoemd AO.

Naar aanleiding van vragen over het studievoorbehoud, aangehaald in het algemeen overleg inzake de JBZ Raad van 7 maart jl., merk ik op dat het algemene studievoorbehoud dat Nederland bij de voorstellen heeft gemaakt, betrekking heeft op de diverse onderdelen van de voorstellen inclusief uitvoerings- en financiële consequenties waarvoor ook in het BNC-fiche aandacht wordt gevraagd. De nationale quick scan die ik zal laten uitvoeren, zal meer duidelijkheid moeten verschaffen over een aantal belangrijke aspecten van de voorstellen. Het betreft een qua omvang beperkte en daardoor sneller uit te voeren impact analyse waarvan de uitkomsten in het onderhandelingsproces in de Raad en met het Europees parlement kunnen worden meegenomen.

Ten slotte zij vermeld dat de Europese Gegevensbeschermingsautoriteit – European Data Protection Supervisor (EDPS) – een tweede opinie over de voorstellen zal verstrekken. Ook deze opinie zal ik betrekken in het verdere onderhandelproces en bij de positie die Nederland inneemt in het bijzonder inzake de noodzakelijke waarborgen voor gegevensbescherming.

– Voordelen interoperabiliteit

Interoperabiliteit van centrale EU-informatiesystemen houdt in dat deze systemen door middel van het delen van informatie onderling kunnen communiceren en samenwerken, waardoor de informatiepositie van grens- en opsporingsdiensten alsmede migratieautoriteiten in de lidstaten wordt verbeterd. Voordelen zijn dat informatie met behulp van verschillende informatiebronnen en met behulp van onderlinge vergelijkingen wordt geverifieerd en verder geordend, hetgeen ten goede komt aan de kwaliteit van de informatie; inzage in de beschikbaarheid van relevante informatie wordt vergroot zonder dat informatiebronnen met elkaar worden geïntegreerd en het beheer van en het integrale toezicht op informatie wordt versterkt. Daardoor kunnen genoemde autoriteiten beter, gerichter en efficiënter hun taak uitvoeren. De verwachting is dat de interoperabiliteit zoals voorzien in de onderhavige voorstellen, bijdraagt aan het vergroten van de veiligheid van EU-burgers en bonafide derdelanders behoedt voor persoonsverwisselingen en langdurig ophouden door autoriteiten bij controles ten behoeve van het vaststellen van de identiteit: door identificatieprocessen verricht door autoriteiten aan te scherpen kan sneller duidelijkheid worden verkregen over de rechtmatigheid van de aanwezigheid van personen op het Schengen grondgebied en kan identiteitsfraude sneller worden vastgesteld, zodat veiligheidsrisico’s effectiever kunnen worden opgespoord en aangepakt.

De toegevoegde waarde van interoperabiliteit kan aan de hand van de volgende drie voorbeelden worden geïllustreerd. Het eerste voorbeeld betreft een geval van identiteitsfraude door een derdelander wiens asielverzoek is afgewezen en die over een vals paspoort beschikt (van een land waar geen visumplicht voor de EU bestaat) waardoor hij een ETIAS-aanvraag kan indienen en bij het overschrijden van de Europese buitengrens in het Europees in- en uitreissysteem wordt geregistreerd. Doordat deze persoon gebruik maakt van een valse identiteit kan hij in principe een autorisatie verkrijgen. Door middel van interoperabiliteit van EU-informatiesystemen zal op het moment dat de desbetreffende derdelander de grens overgaat, zijn vingerafdruk in het in- en uitreissysteem worden gecontroleerd waardoor de identiteitsfraude met behulp van de shared Biometric Matching Service kan worden vastgesteld, waarna de grensbewaker deze persoon, ondanks de valse identiteitsgegevens, kan aanhouden.

Een tweede voorbeeld betreft de situatie waarbij in geval van zware criminaliteit of terrorisme uit een opsporingsonderzoek blijkt dat een verdachte meerdere aliassen gebruikt. Momenteel moet de politie om met dit doel de identiteit van een persoon vast te stellen eerst nagaan of biometrische gegevens bekend zijn in nationale registers en het decentrale Prüm-systeem – het SIS Automated Finger print Identification Service (AFIS) is op 5 maart jl. als pilot live gegaan in tien lidstaten, waaronder Nederland – raadplegen aan de hand van een vingerafdruk. Als deze procedure niets oplevert, kan toegang worden verzocht tot de centrale EU migratie informatiesystemen. Bovendien is op dat moment niet bekend welke systemen informatie over deze persoon bevatten. Door interoperabiliteit kan parallel aan de raadpleging van het decentrale Prüm-systeem op hit/no-hit-basis, op een efficiënte wijze worden gezocht naar relevante biometrische gegevens in de Common Identity Repository en de daartoe ondersteunende biometrische matching service. Hierna kan vervolgens, conform de bestaande wettelijke voorwaarden, met een omkleed verzoek bij een centraal contactpunt om toegang worden verzocht tot informatie over de desbetreffende persoon in het individuele informatiesysteem dat de hit verschaft.

Een derde voorbeeld is de situatie van een slachtoffer van een verkeersongeluk binnen het Schengen grondgebied, waarbij de persoon buiten bewustzijn is en niet over een identiteitsdocument beschikt. De ambtenaar van politie verifieert de vingerafdruk van het slachtoffer met zijn mobiele apparaat dat ook vingerafdrukken kan lezen. Deze informatie wordt met het doel identificatie met het nationale strafrechtelijke systeem waarin vingerafdrukken worden opgeslagen gedeeld en zal via het European Search Portal en de Common Identity Repository geverifieerd. De laatste interoperabiliteitscomponent deelt de vingerafdrukinformatie met de shared Biometric Matching Service die een geanonimiseerde «hit» in de vorm van een cijfermatige weergave deelt met de Common Identity Repository dat daaraan een biografische identiteit koppelt. Deze identiteitsinformatie wordt dan via het European Search Portal teruggegeven aan de desbetreffende ambtenaar. Het doel, zoals de Europese Commissie aangeeft, is dat dit proces in een aantal seconden plaatsheeft. Daarmee kan de ambtenaar van politie sneller vaststellen wie het betreft, waardoor naasten kunnen worden geïnformeerd, via hen medische bijzonderheden kunnen worden achterhaald en sneller stappen ter begeleiding van het slachtoffer kunnen worden gezet.

– Doelbinding

Het beginsel van doelbinding houdt in dat gegevens slechts mogen worden verzameld voor bepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden en dat deze vervolgens niet verder op een met die doeleinden onverenigbare wijze mogen worden verwerkt. Bij de beantwoording van de vraag of door de voorstellen de doelbinding wordt uitgebreid ten opzichte van de doelen van de bestaande wettelijke instrumenten van de systemen, ga ik in op de drie elementen van de voorstellen die relevant zijn voor deze vraag. Daarbij moet er rekening mee worden gehouden dat het generieke uitgangspunt van de voorstellen is dat de bestaande en (nagenoeg) uit onderhandelde wettelijke kaders voor grondrechten, gegevensbescherming gelden en zoveel mogelijk de wettelijke kaders voor de individuele EU-informatiesystemen gehandhaafd blijven.

Wat betreft het eerste element, de verificatie van een identiteit en het vaststellen van de leidende identiteit van de persoon, voorzien de onderhavige voorstellen in een noodzakelijke aanvullende wettelijke grondslag, inclusief beschrijving van de autoriteiten. Het betreft hier een aanvullend doel ten opzichte van de doelen die in de wettelijke kaders van de individuele informatiesystemen zijn opgenomen. Dit doel wordt ingevolge de voorstellen toegevoegd aan de bestaande wetgeving. Voor de wetgeving die nog in onderhandeling is, geldt dat de Europese Commissie twee weken nadat die gereed is, voorstellen zal doen om het doel toe te voegen.

In het kader van het tweede element, de bestrijding van zware criminaliteit en terrorisme, wordt de toegang van rechtshandhavingsautoriteiten tot identiteitsinformatie uit niet-rechtshandhavingsinformatiesystemen, opgeslagen in de Common Identity Repository, niet aangepast, met uitzondering van het beschikbaar stellen van de hit/no-hit-functionaliteit. Zoals in de volgende paragraaf wordt uiteengezet, faciliteert de hit/no-hit-functionaliteit louter de vaststelling van of en, zo ja, in welk informatiesysteem relevante informatie aanwezig is. De melding van de aanwezigheid van een «hit» dient als een verstrekking van een persoonsgegeven te worden aangemerkt. Die indicatie zal evenwel alleen te zien zijn indien aan de voorkant is vastgelegd dat de gebruiker deze op basis van zijn profiel mag zien en bijgevolg ter bestrijding van zware criminaliteit en terrorisme een verzoek voor achterliggende informatie mag indienen. Daarmee wordt de doelbinding niet verruimd, omdat de verenigbaarheid van, enerzijds, het doel de bestrijding van zware criminaliteit en terrorisme met anderzijds, het doel migratiebeheer eerder wettelijk is vastgelegd en de wijze van de verwerking van de gegevens zeer beperkt wordt aangepast. Bovendien wordt het noodzakelijkheidsprincipe bij het opvragen van informatie beter ingevuld. Daarvoor is wel essentieel dat een hit-indicatie op geen enkele wijze mag leiden tot een negatieve beslissing met betrekking tot de persoon in kwestie en dit wettelijk wordt verankerd.

Ten derde verschaffen de voorstellen de grondslag om voor het vaststellen van een identiteit, op nationaal niveau, omkleed met de nodige wettelijke waarborgen, politieautoriteiten direct toegang te verlenen tot de identiteitsdata opgenomen in de Common Identity Repository. Ik zal erop aandringen dat in de voorstellen wordt vastgelegd dat deze autoriteiten niet zullen zien uit welke informatiesystemen de gegevens afkomstig zijn. De gedachte hierachter is dat voor iedere taak en handeling die een politieautoriteit ten aanzien van een persoon verricht het essentieel is dat helder en zeker is wat de identiteit van die persoon is. Een accurate identiteitsvaststelling is ook van belang voor een goede uitoefening van de rechtsbescherming van betrokkene, bijvoorbeeld in het geval van een slachtoffer. Het betreft hier een aanvullend doel in vergelijking met de doelen opgenomen in de wettelijke kaders van de individuele informatiesystemen met het oog op het faciliteren van de taakuitoefening van politieautoriteiten. Het betreft een uitbreiding van de wettelijke bepaalde doelen van de individuele informatiesystemen die worden ondersteund door de Common Identity Repository. Of en op welke wijze deze grondslag wordt ingevuld, dient nationaal te worden bepaald.

– Meerwaarde hit/no-hit-systeem

Rechtshandhavingsautoriteiten kunnen met het oog op het voorkomen, opsporen en onderzoeken van een terroristisch misdrijf of een ander ernstig strafbaar feit, onder bepaalde voorwaarden, toegang krijgen tot informatie over personen in de desbetreffende EU-informatiesystemen. De procedure voor toegang wordt aangepast met behulp van de onderhavige voorstellen, door middel van de introductie van de hit/no-hit-systematiek bij het raadplegen van de centrale EU-informatiesystemen door de rechtshandhavingsautoriteiten. Bij de eerste stap krijgt de rechtshandhavingsautoriteit via het European Search Portal alleen te zien of in de Common Identity Repository informatie aanwezig is over een persoon, zonder daarbij toegang te verkrijgen tot de informatie in de Common Identity Repository en onderliggende EU informatiesystemen. Vooralsnog is de lezing van de onderhavige voorstellen dat alleen gebruikers die in de tweede fase van die hit/no-hit-systematiek toegang kunnen verzoeken tot de achterliggende informatie, in de eerste fase een «hit» krijgen te zien als er informatie beschikbaar is. Toegang tot die informatie over een persoon is slechts mogelijk, conform de wettelijke voorwaarden die gelden voor het desbetreffende EU-informatiesysteem, met een omkleed verzoek bij een centraal contactpunt bevoegd tot het autoriseren of weigeren van deze toegang. Dit houdt in dat bij genoemd doel alleen gebruikers die toegangsrechten hebben ingevolge nationale en Europese wetgeving en op basis daarvan de tweede stap mogen doorlopen voor het opvragen van informatie in één of meerdere informatiesystemen, ook de eerste stap kunnen ondernemen en dus het systeem op hit/no-hit basis kunnen bevragen. Gebruikers die niet bevoegd zijn het gehele proces te doorlopen, kunnen kortom niet gebruikmaken van de hit-no-hit-bevraging op één of meerdere systemen. Ook is in de overwegingen van de voorstellen vermeld dat een hit-indicatie op geen enkele wijze mag leiden tot een negatieve beslissing met betrekking tot de persoon in kwestie. Ik zal erop aandringen dat in de voorstellen wordt vastgelegd dat een hit enkel mag worden gebruikt met als doel om een gemotiveerd verzoek in te dienen voor toegang tot de achterliggende informatie.

Doordat rechtshandhavingsautoriteiten op deze wijze aan de voorkant kunnen kennisnemen van de beschikbaarheid of afwezigheid van informatie in een systeem, worden vele informatieverwerkingsprocessen bij verzoeken voorkomen. Met een «hit» wordt immers duidelijk in welk informatiesysteem zich gegevens bevinden, zodat, conform de wettelijke voorwaarden, een omkleed verzoek om toegang tot de informatie over de persoon beperkt is tot dat informatiesysteem en niet andere informatiesystemen. Daarbij moet worden opgemerkt dat een «hit» een verstrekking van een persoonsgegeven betreft en deze een aanwijzing geeft over de achtergrond van een persoon, ofschoon deze beperkt is omdat de achterliggende informatie niet beschikbaar is in het European Search Portal.

Door middel van een efficiënter en accurater identificatieproces kan identiteitsfraude worden tegengegaan en kunnen bonafide reizigers sneller en accurater worden geïdentificeerd, waarmee hun recht op vrij personenverkeer beter kan worden gegarandeerd. Ook biedt het efficiënter kunnen betrekken van data uit verschillende informatiesystemen door middel van de hit/no-hit-systematiek voordelen omdat sneller en gerichter relevante informatie kan worden vergaard, hetgeen bijdraagt aan opsporen en identificeren van, bijvoorbeeld, jihadgangers die via migratiestromen de EU wensen binnen te komen.

– Gegevensbescherming

De voorgestelde interoperabiliteitsmaatregelen moeten worden beschouwd als complementaire componenten voor de bestaande systemen met strikte doelbindingen. Ten aanzien van de gevolgen van interoperabiliteit voor de fundamentele rechten en het recht op bescherming van persoonsgegevens brengen de interoperabiliteitscomponenten vanwege het aanvullende karakter, geen verandering aan in het evenwicht dat reeds door elk van de bestaande centrale systemen, het Europees handvest voor de Grondrechten de EU gegevensbescherming-wetgeving wordt gewaarborgd met betrekking tot hun effect op de grondrechten. En voor de bestaande systemen bestaan strikte doelbindingen. De voorstellen bevatten zoals hiervoor uiteengezet twee specifieke aanvullende doelen die Europees en nationaal wettelijk verankerd moeten worden. De voorstellen bevatten deels nadere en deels aanvullende bepalingen die waarborgen dat de verwerkte gegevens op grond van deze verordeningen op wettige en passende wijze worden verwerkt, overeenkomstig de algemene verordening gegevensbescherming voor EU instellingen en organen2, de Algemene verordening gegevensbescherming3, de Richtlijn gegevensbescherming4, onderscheidenlijk de Europol verordening5. Deze waarborgen betreffen onder meer de toegang tot de gegevens om een zorgvuldig omschreven doel te verwezenlijken. Daarnaast wordt de toegang alleen aan de aangewezen bevoegde autoriteiten verstrekt. Verder moet de gegevensverwerking plaatsvinden overeenkomstig het recht op bescherming van persoonsgegevens zoals opgenomen in het EU Handvest voor de grondrechten. De aanvullende en nadere regels waarin de voorstellen voorzien, zoals ten aanzien van de verwerkingsverantwoordelijken, vormen een nadere invulling van het bestaande EU-gegevensbeschermingskader. Nederland zet zich ervoor in dat er aandacht blijft voor deze aspecten, en dat deze waarborgen in de tekst blijven staan.

Voorts bevatten de voorstellen belangrijke waarborgen op basis waarvan toezicht kan worden gehouden, zoals logging- en monitoringsvereisten en beveiligingsvoorschriften. Deze waarborgen zijn essentieel voor de noodzakelijke ex post toezichts-handelingen waarop de EDPS in zijn opinie van 17 november jl. wijst. Wat betreft de beveiliging van de data is het van belang dat de gegevens fysiek op verschillende servers worden opgeslagen.

Kwetsbaar punt is de Common Identity Repository die het identiteitsdeel overneemt van de informatiehuishouding van de individuele informatiesystemen die deze ondersteunt. Indien de Common Identity Repository niet beschikbaar is of minder goed functioneert, zal dat ten koste gaan van het gebruik van de individuele informatiesystemen en bijgevolg de operationele processen die de eindgebruikers moeten doorlopen. Ik zal de noodzaak blijven benadrukken van voldoende wettelijke en beheersmatige waarborgen om risico’s op die punten tegen te gaan.

– Waarborgen minder/niet-rechtsstatelijke lidstaten

In verband met het principe van wederzijdse erkenning en het vertrouwensbeginsel waarop de samenwerking binnen de EU wettelijk is gebaseerd, is het niet mogelijk om gegevens van lidstaten te weren. Een uitzondering hierop zijn de Europolgegevens: die moeten regelmatig nog nader geverifieerd of geduid worden in het kader van een opsporingsonderzoek voordat deze breed gedeeld kunnen worden en bovendien moet degene die de data heeft aangeleverd daarvoor altijd toestemming hebben gegeven. Voor de vijf centrale EU-informatiesystemen die onderdeel zijn van de Common Identity Repository en daarnaast het SIS, zijn dergelijke beperkingen wettelijk niet mogelijk. Wanneer informatie eenmaal in de systemen is ingevoerd, kan de toegang niet worden beperkt. De autoriteit die de informatie aanleverde, blijft wel eigenaar van de informatie en kan deze op ieder moment uit het systeem verwijderen. Daarmee krijgen andere lidstaten dan echter ook geen toegang tot deze informatie.

Afgezien daarvan is het van groot belang dat voldoende aandacht wordt besteed aan de kwaliteit van gegevens waarvan de interoperabiliteitscomponenten gebruikmaken, dat uitgebreid toezicht wordt uitgeoefend en dat individuen hun rechten volledig kunnen doen laten gelden. Indien dat laatste bij een bepaalde lidstaat minder of niet kan, dan zullen juist in het bredere kader van waarborgen voor de rechtsstaat, de lidstaten, de Commissie en het Hof die lidstaat aan zijn plichten moeten houden. Een slechte datakwaliteit kan met de koppeling van gegevens immers grote gevolgen hebben voor het handelen ten aanzien van bonafide personen. Ik ben verheugd dat de Commissie in de voorstellen de nodige extra maatregelen voorziet. Zo is er aandacht voor training van eindgebruikers, worden via implementatieregels nog afspraken gemaakt over de inrichting van werkprocessen, wordt gestandaardiseerd op de «taal» van de verschillende systemen door middel van het uniform message format, worden kwaliteitsindicatoren vastgesteld en wordt voorzien in een Common Repository for Reporting and Statistics waarmee patronen kunnen worden onderkend en fouten worden gesignaleerd. Verder zullen eu-LISA en de Commissie elk jaar aan de lidstaten rapporteren over de datakwaliteit en met aanbevelingen voor verbetering komen.

– Kostenbeheersing

De totale kosten worden door de Europese Commissie geraamd op 424,7 miljoen euro. Het gaat hier om kosten over een periode van negen jaar (2019–2027), bestaande uit ontwikkel- en beheerskosten van de systemen. Wat betreft de kosten die binnen het huidige Meerjarig Financieel Kader van de EU (MFK) vallen, is het kabinet van mening dat deze binnen de bestaande kaders moeten worden ingepast. De implementatiekosten voor de periode na 2020 zullen volgens de informatie van de Commissie uit de financiële middelen uit het nieuwe MFK – voor de periode 2021–2027 – worden gefinancierd. Het kabinet is van oordeel dat de eventuele financiële gevolgen van de voorstellen voor de EU-begroting moeten passen binnen de toekomstige financiële kaders van het MFK. Op dit moment is de hoogte en samenstelling van deze kaders nog niet bekend. Er kan dan ook niet worden vooruitgelopen op de inhoud en omvang van het MFK na 2020.

De voorstellen richten zich op het realiseren van centrale voorzieningen op EU-niveau die primair via de EU-begroting zullen moeten worden bekostigd. Dat laat onverlet dat het gebruik van deze voorzieningen door lidstaten bijvoorbeeld ICT-matige (hardware en software) en personeelsmatige gevolgen hebben, ook wat betreft het toezicht, en dat werkprocessen zullen moeten worden aangepast. Een en ander zal ook leiden tot kosten voor Nederland. Daartoe zullen nadere analyses moeten worden gemaakt in samenhang met het verder in kaart brengen van de gevolgen van de wetgeving voor individuele centrale EU-informatiesystemen zoals het EES, ETIAS, SIS, Eurodac, ECRIS-TCN en VIS.

De exacte gevolgen zijn op dit moment niet in te schatten omdat die mede afhankelijk zijn van nationale keuzes. Met de quick scan zal ik een eerste beeld krijgen van de gevolgen van de voorstellen voor de nationale structuren en processen, op basis waarvan afgewogen keuzes kunnen worden gemaakt en kosten zo veel mogelijk kunnen worden beheerst.

– ECRIS-TCN

Ingevolge de onderhavige voorstellen zal ook het ECRIS-TCN gebruikmaken van de verschillende componenten waarmee interoperabiliteit van de centrale EU-informatiesystemen wordt gerealiseerd, zoals de Common Identity Repository. In het BNC-fiche heb ik aangegeven dat het kabinet op basis van de huidige voorstellen vooralsnog niet overtuigd van het betrekken van de gegevens uit ECRIS-TCN. Het kabinet heeft daarom ten aanzien van de opname van ECRIS TCN een studievoorbehoud gemaakt. Een belangrijk aandachtspunt voor het kabinet hierbij is, dat het feit dat een persoon onherroepelijk veroordeeld is geen enkele informatie biedt over het huidige risico van de desbetreffende persoon. Een «hit» op basis van alfanumerieke of biometrische gegevens waarbij de informatie uit ECRIS-TCN komt, mag dan ook in geen geval automatisch leiden tot de conclusie dat er ook daadwerkelijk een veroordeling van deze persoon heeft plaatsgevonden omdat daarvoor eerst met behulp van ECRIS-TCN data in het decentrale ECRIS systeem moet worden nagegaan of deze persoon een actueel risico vormt. Het kabinet beziet de opname van ECRIS TCN in de verschillende componenten hierop en acht hierbij van belang dat dit aandachtspunt voldoende wordt geborgd. In het geval van raadpleging van de Common Identity Repository voor het doel bestrijding van zware criminaliteit en terrorisme wordt in de voorstellen het ECRIS-TCN uitgezonderd.

– Opleiding van eindgebruikers

Een goede kwaliteit van informatie is een essentiële voorwaarde voor het gebruik van systemen en het uitwisselen van informatie. Het waarborgen van de informatiekwaliteit vereist volgens het kabinet in belangrijke mate aandacht voor de menselijke factor in gegevensverwerking. Technische oplossingen moeten ondersteunend zijn en niet leidend. Dit vraagt investering in training en begeleiding. Zowel nationaal als in EU-verband zal er aandacht zijn voor het trainen en opleiden van de gebruikers. In de voorstellen staat expliciet vermeld dat eu-LISA zorgt voor het aanbieden van opleidingen voor het technische gebruik van de interoperabiliteitscomponenten. De concrete behoefte aan opleiding en training bij de gebruikers zal bij de quick scan worden meegenomen. Wat betreft de training van eindgebruikers is in de voorstellen ook een rol weggelegd voor CEPOL, de Europese Politieacademie. Een bedrag van twee miljoen euro wordt op grond van de voorstellen vrijgemaakt ten behoeve van de voorbereiding en het geven van deze trainingen. Hierbij wordt een «train the trainers» benadering gehanteerd, zodat kennis breder kan worden verspreid.

– Advies van de Commissie Meijers

In de kern gaat het commentaar van de Commissie Meijers van 19 februari jl. over de noodzakelijkheid van de voorstellen. Zoals in het BNC-fiche aangegeven, onderschrijf ik het belang van interoperabiliteit van de desbetreffende EU-informatiesystemen. Tegelijkertijd is het Nederlands beleid en onze plicht om de grondrechten van de individu te beschermen. Ik zal dan ook onverkort aandacht blijven vragen voor de bescherming van deze rechten. Met voorgaande toelichting van de verschillende aspecten, is het commentaar van de Commissie Meijers gedeeltelijk beantwoord. In het hiernavolgende wordt ingegaan op de resterende aandachtspunten die zij naar voren brengt.

Het algemene doel van de voorstellen betreft de bescherming van de buitengrens en bescherming van de veiligheid van de EU. Hierop zijn de verschillende doelstellingen van de voorstellen gebaseerd, zoals uiteengezet in het BNC-fiche. De gemeenschappelijke deler van de verschillende informatiesystemen is dat deze gegevens bevatten omtrent derdelanders. Alleen het SIS bevat ook data over EU burgers, maar deze data worden op grond van de voorstellen niet opgenomen in de Common Identity Repository of in de Multiple Identity Detector. Indien data in de Common Identity Repository een relatie hebben met data in het SIS over een persoon, dan zal de eigenaar van de SIS signalering direct deze data analyseren met behulp van biometrische data.

EU verdragsrechtelijk wordt een onderscheid gemaakt tussen EU burgers en derdelanders. Het Europese migratie- en asielbeleid is – evenals het grensbeheer, waarbij naar een gezamenlijk beleid wordt toegewerkt – daarop gestoeld. Voor die doeleinden wordt informatie over derdelanders op grond van Europese regelgeving in centrale EU informatiesystemen opgeslagen. De centrale opslag in de EU van gegevens van derdelanders vloeit voort uit het gegeven dat ongewis is aan welke EU buitengrens een derdelander zich zal melden wanneer hij de EU wil betreden. Ook is de reden van toepassing dat een derdelander in het geval van kort verblijf in geen enkel EU lidstaat geregistreerd hoeft te zijn in een basisregister personen terwijl ze alle lidstaten indien hen toegang is verschaft tijdelijk kunnen betreden mits ze geen direct toepasbaar terugkeerbesluit hebben gekregen. In het geval van EU burgers is de identiteit van EU burgers wel in basisregisters vastgelegd en via bestaande kanalen tussen lidstaten opvraagbaar.

De Common Identity Repository en de Multiple Identity Detector kunnen een verdere bijdrage leveren aan een goede informatiepositie over derdelanders. Door deze interoperabiliteitcomponenten kunnen identiteitsdata over derdelanders daar waar verbanden bestaan, worden gecombineerd aan de hand waarvan autoriteiten de identiteit van een derdelander accurater kunnen vaststellen. In dat licht deel ik dan ook niet het oordeel van de Commissie Meijers dat een discriminerende benadering van derdelanders van toepassing is, ofschoon ik het eens ben dat daarvoor zeer nauwlettend moet worden gewaakt. Bovendien leidt de verbeterde informatiepositie over derdelanders ertoe dat we de rechten van derdelanders ook beter kunnen waarborgen. Het arrest Huber – Duitsland (zaak C-524/06) van het Hof van Justitie van de Europese Unie waarnaar de Commissie Meijers verwijst, betreft het verwerken van persoonsgegevens door een lidstaat speciaal voor burgers van de Unie die niet de nationaliteit van die lidstaat bezitten, met als doel de bestrijding van criminaliteit. Daarvan is hier geen sprake.

Ook door toepasbaarheid van de eerdere genoemde EU wettelijke kaders inzake gegevensbescherming en de wettelijke kaders van de individuele informatiesystemen is geborgd dat de verwerking geenszins discriminatoir mag zijn. Indien de Commissie Meijers doelt op het verhoogde risico van etnisch profileren, is het volgende aan de orde. Identiteitsvaststelling vindt op dit moment in Nederland plaats in het kader van de Vreemdelingenwet voor visumverlening, het asielproces, reguliere immigratie en in het kader van grensbewaking en toezicht. De mogelijkheid de Common Identity Repository te raadplegen zal hier geen verandering in aanbrengen. In het geval de politie naar de identiteit wil vragen, is daarvoor een aanleiding nodig: er moet steeds een geldige reden zijn, gebaseerd op een taak, zoals de politietaak of die van een toezichthouder. Het vorderen van inzage in een identiteitsbewijs dient bovendien niet alleen te geschieden in het kader van de uitoefening van de (politie)taak, maar inzage moet ook redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de vervulling van die taak. De aanleiding kan niet gelegen zijn in de beschikbaarheid van data. Kortom, indien een persoon zich niet kan identificeren mag de politieambtenaar alleen op grond van een geldige reden de Common Identity Repository raadplegen.

In haar schrijven gaat de Commissie Meijers voorts in op de rechtsmiddelen van een betrokken individu («data subject») in het geval van onrechtmatig verwerkte gegevens en de mogelijkheden voor betrokken individuen om fouten uit het systeem te laten halen. De voorstellen bevatten bepalingen over de rechten van betrokken individuen, waaronder het recht op informatie en het recht op toegang tot, correctie en verwijdering van persoonsgegevens. Met betrekking tot het recht op toegang, correctie en verwijdering van persoonsgegevens, kunnen betrokken individuen zich wenden tot de lidstaat die verantwoordelijk is voor de handmatige verificatie van verschillende identiteiten, die het verzoek onderzoekt en binnen vijfenveertig dagen moet reageren. Ook kunnen betrokken individuen zich wenden tot een andere lidstaat die niet verantwoordelijk is voor de handmatige verificatie van verschillende identiteiten. De lidstaat waaraan het verzoek is gericht, neemt binnen zeven dagen contact op met de autoriteiten van de verantwoordelijke lidstaat en de verantwoordelijke lidstaat controleert de juistheid van de gegevens en de rechtmatigheid van de gegevensverwerking binnen dertig dagen nadat deze het verzoek heeft gekregen. Als de verantwoordelijke lidstaat na onderzoek van mening is dat de opgeslagen gegevens niet feitelijk onjuist of onrechtmatig zijn geregistreerd dan neemt die lidstaat een administratief besluit waarin schriftelijk wordt verklaard aan de betrokken persoon dat de lidstaat niet bereid is de gegevens te corrigeren of verwijderen. Dit administratieve besluit moet informatie bevatten voor de betrokkene over hoe hij het genomen besluit kan aanvechten. Daarnaast bevatten de juridische instrumenten van de onderliggende centrale EU-informatiesystemen bepalingen over het recht op informatie en het recht op toegang tot, correctie en verwijdering van persoonsgegevens waar betrokken individuen gebruik van kunnen maken indien hun persoonsgegevens in die systemen zijn opgeslagen. Ik ben dan ook van mening dat de rechten die zijn vervat in de onderhavige voorstellen voldoende waarborgen bieden voor het individu om zijn rechten te kunnen laten gelden.

Zoals in de paragraaf over gegevensbescherming is uiteengezet, bevatten de voorstellen specifieke regels die een nadere invulling bevatten van bepalingen in onder andere de Algemene verordening gegevensbescherming voor EU instellingen en organen, de Algemene verordening gegevensbescherming en de Richtlijn gegevensbescherming. Wanneer welk kader van toepassing is, is een onderwerp dat ik bij de Europese Commissie aan de orde zal stellen. Voor de praktijk moet dit immers duidelijk zijn.

Ik deel ook het oordeel van de Commissie Meijers dat vertrouwelijkheidsbepalingen zich breder moeten uitstrekken tot alle data die onderdeel zijn van de voorstellen. Vragen daarover heeft Nederland ook gesteld in het kader van de onderhandelingen. SIS data zijn gelet op de aard ervan gevoelig, maar dat geldt ook voor andere gegevens opgeslagen in de andere systemen in het bijzonder biometrische data, bijvoorbeeld in de Common Identity Repository.

In tegenstelling tot hetgeen de Commissie Meijers stelt, verruimt het specifieke artikel inzake SIS waar zij naar verwijst, niet de toegang tot data. Deze wordt nog steeds bepaald door SIS wetgeving en toegekende toegangsrechten op basis van EU- en nationale wetgeving. Wel behelzen de voorstellen bepalingen die toegang tot data in beperkte vorm aanpassen en verruimen.

Ingevolge de huidige voorstellen wordt een individueel bestand in de Common Identity Repository bewaard zolang de daarbij behorende gegevens bewaard zijn in ten minste één van de onderliggende informatiesystemen. In dit verband heb ik in de onderhandelingen benadrukt dat de bewaartermijnen hiermee niet mogen worden opgerekt, bijvoorbeeld in het geval dat een individueel bestand bestaat uit gegevens van twee informatiesystemen met verschillende bewaartermijnen.

Wat betreft het commentaar van de Commissie Meijers ten aanzien van het uit elkaar houden van de verschillende categorieën «data subjects» merk ik, ten slotte, op dat de voorstellen inderdaad betrekking hebben op verschillende systemen met verschillende doelen en dat die systemen gegevens bevatten over verschillende categorieën van betrokkenen, de «data subjects». De voorstellen bepalen echter dat deze gegevens strikt van elkaar moeten worden gescheiden. Daartoe houdt de Common Identity Repository rekening met de noodzaak tot het compartimenteren van de gegevens op grond van het doel – het systeem – waarvoor deze zijn verstrekt.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, M.G.J. Harbers

Verslag van de bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken, 8 en 9 maart 2018 te Brussel

Belangrijkste resultaten

Binnenlandse Zaken, Immigratie en Asiel

Migratiebeleid: stand van zaken

Tijdens de migratiesessie is de stand van zaken besproken met de betrokken lidstaten. De Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) gaven aan dat de migratiesituatie stabieler is geworden, doordat de instroom van migranten is gedaald. Dit komt voornamelijk door alle activiteiten in de externe dimensie. Deze activiteiten moeten worden voortgezet en er moet voldoende financiering voor worden vrijgemaakt, zowel voor Turkije als voor Libië en andere delen van Afrika. De Commissie en de EDEO riepen daarnaast de lidstaten op om meer personen te hervestigen, aangezien de Hoge Commissaris voor Vluchtelingen van de Verenigde Naties (UNHCR) het nodige werk geleverd heeft.

Veiligheid en Justitie, Grondrechten en Burgerschap

Interoperabiliteit

De Raad hield een oriënterend debat over de interoperabiliteit tussen de EU informatie systemen. De aanwezige Ministers bevestigden dat de elementen in de Commissievoorstellen aan de behoeften van de lidstaten voldoen. De Commissie deed een zeer sterk beroep op de lidstaten om de ambitieuze agenda te verwezenlijken met een algemene benadering voor de zomer en afronding voor het einde van 2018. Het Europees parlement zou bereid zijn hieraan mee te werken.

Brussel II bis verordening: herschikking

De Ministers wisselden van gedachten over de vraag hoe gezorgd kan worden voor voldoende financiële en personele middelen voor de Centrale Autoriteiten voor Internationale Kinderaangelegenheden. De Ministers waren het erover eens dat deze autoriteiten verder versterkt moeten worden en zijn overeengekomen om een passende overweging in de preambule te introduceren, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel.

Richtlijn Fraude niet-chartaal Geldverkeer

In de Raad is overeenstemming bereikt over een algemene oriëntatie. Het doel van het richtlijnvoorstel – dat een eerder Kaderbesluit uit 2001 vervangt – is om op een effectieve manier fraude, door middel van het strafrecht, met niet chartale betaalmiddelen te bestrijden. Het gaat daarbij niet alleen om fraude met traditionele betaalinstrumenten, zoals bankpassen of cheques, maar ook om fraude met nieuwe betaalwijzen, zoals internetbankieren en mobiele betalingen. Ook virtuele valuta vallen onder de richtlijn.

Europees Openbaar Ministerie verordening: implementatie

De Commissie heeft de Raad op de hoogte gebracht van de stand van zaken van de voorbereidingen voor de oprichting van het Europees Openbaar Ministerie (EOM). De lidstaten bevestigden de wens om nauw betrokken te zijn bij de praktische oprichting van het EOM, alsmede de noodzaak om te zorgen voor een goede samenwerking tussen het EOM en de andere Europese agentschappen en organen zoals Eurojust en het Europees bureau voor fraudebestrijding (OLAF). Malta informeerde de Raad en de Commissie over het voornemen toe te treden tot het EOM.

I. Gemengd Comité

Gemengd Comité

1. Interoperabiliteit tussen EU informatie systemen

a. Interoperabiliteit verordening (grenzen en visa)

b. Interoperabiliteit verordening (politiële en justitiële samenwerking, asiel en migratie) = beleidsdiscussie

De Commissie vroeg de aanwezige Ministers om zich uit te spreken over de voortgang op basis van vier vragen. Daarbij kwam ook de vraag aan de orde of systematische controle van EU-burgers hierin betrokken dient te worden. De Commissie deed een sterk beroep op de lidstaten om voor de zomer een «algemene oriëntatie» te bereiken zodat eind 2018 afronding kan plaatsvinden. Het Europees parlement is bereid hieraan mee te werken. De Commissie wees erop dat het niet halen van de deadline betekent dat er ruim een jaar vertraging kan ontstaan gezien de komende verkiezingen van het Europees parlement.

Het Voorzitterschap deelde mee te streven naar een akkoord aan het einde van het Bulgaars Voorzitterschap. Het voorliggend document bevatte vier vragen over het vervolg van de onderhandelingen en twee vragen over het toevoegen van elementen. Het Voorzitterschap noemde in het bijzonder de systematische controles van EU-burgers en refereerde aan de sterke waarborgen voor de bescherming van de fundamentele rechten en dataprotectie in de voorstellen, waarbij ruim aandacht is besteed aan noodzaak en proportionaliteit.

Eurocommissaris King stelde dat het Europees parlement de rapporteurs heeft benoemd en het voornemen heeft om voor de zomer met een rapport te komen. King noemde als belangrijke elementen van de voorstellen: de frontlinie heeft sneller en breder toegang tot informatie, identiteitsfraude kan eerder worden aangetoond en de toegang van rechtshandhaving wordt gestroomlijnd. King bepleitte dat er verder niet teveel zaken aan de voorstellen worden toegevoegd.

Nederland wees op het belang van waarborging van fundamentele rechten en bescherming van gegevens van, inclusief derdelanders. Een andere voorwaarde is dat een robuuste infrastructuur wordt gecreëerd met hoge datakwaliteit en bereikbaarheid zowel dag als nacht. Daarnaast acht Nederland het van belang dat de administratieve lasten beperkt zijn. Nederland uitte daarnaast zorgen over de voorgestelde methode van «linken» en hechtte er aan dat een negatieve impact van het geheel op bonafide derdelanders voorkomen moet worden. Wat betreft de vragen over het toevoegen van elementen was Nederland van mening dat op dit moment de focus moet liggen op de afronding en implementatie van de ter tafel liggende voorstellen. Nederland gaf aan dat de uitdagingen hiervan al groot genoeg zijn en meldde op dit moment geen voorstander van het toevoegen van nieuwe elementen te zijn. Nederland werd hierin gesteund door diverse lidstaten.

Bijna twee derde van de lidstaten gaven tijdens hun interventie steun aan de voorstellen en zinspeelden op afronding eind 2018. Wel werd er diverse malen gewezen op de flinke nationale uitdagingen en de financiële consequenties. Ten aanzien van het toevoegen van nieuwe elementen trok het Voorzitterschap geen eenduidige conclusie.

Een enkele lidstaat verzocht de Commissie met voorstellen te komen om ook systematische controles op EU-onderdanen en derdelanders met toestemming voor een langer verblijf mogelijk te maken.

De Commissie sprak haar blijdschap uit over de uitgesproken steun van de lidstaten en is ervan overtuigd dat de uitvoering technisch mogelijk is. De eerste prioriteit is nu de afronding van de voorstellen met betrekking tot interoperabiliteit. De Commissie heeft nota genomen van de wens met betrekking tot EU-burgers. Tot slot gaf de Commissie aan dat de invoering van interoperabiliteit een startpunt zal worden voor meer veiligheid.

Het Voorzitterschap concludeerde dat de lidstaten een zeer nuttige discussie hebben gevoerd en richting hebben gegeven voor verder verloop. Voorts herhaalde het Voorzitterschap de conclusies van de Commissie en voegde hieraan toe dat de lidstaten onderstreept hebben dat onderzoek naar de impact op nationaal niveau meer tijd vergt.

II. Binnenlandse Zaken, Immigratie en Asiel

Raad niet-wetgevende besprekingen

2. Migratiebeleid: stand van zaken

= uitwisseling standpunten

Voor de bespreking van dit agendapunt had het Voorzitterschap een overzicht opgesteld van de implementatie van maatregelen en de nog te nemen stappen om de vluchtelingen- en migratiestromen te beheersen. Besluitvorming was niet voorzien. De Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) stelden dat de situatie met name stabieler is geworden door de inzet op de externe dimensie. Hierdoor is de instroom gedaald. Deze inzet moet worden voortgezet en er moet hiervoor voldoende financiering vrij worden gemaakt. De Commissie en EDEO riepen de lidstaten bovendien op om meer te hervestigen, met name uit Niger.

Frankrijk kondigde aan dat het op korte termijn samen met Commissaris Avramopoulos een bezoek aan Niger zal brengen om onder meer afspraken te maken over hoe de economische ontwikkeling kan worden gestimuleerd. Tijdens het Algemeen Overleg ter voorbereiding op deze JBZ-raad werd verzocht om een toelichting op de Franse inzet in Niger en een verduidelijking omtrent de hervestigingsinzet van de lidstaten. Uit navraag bij de Franse autoriteiten blijkt dat dit gaat om de reguliere Franse hervestigingsinzet, zoals overeengekomen tijdens een top tussen enkele EU lidstaten en Niger en Tsjaad in augustus 2017 en zoals is opgenomen in het Franse aandeel voor de Europese hervestigingsinzet. Frankrijk heeft beloofd om tot en met oktober 2019 in totaal 10.000 personen te hervestigen, waarvan 3.000 uit Afrika. Ten aanzien van de Franse inzet in Niger wordt opgemerkt dat er geen sprake is van Franse asielcentra in Niger of andere derde landen. Op dit moment werken de Europese lidstaten samen met de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) en de Hoge Commissaris voor Vluchtelingen van de Verenigde Naties (UNHCR) in Niger om mogelijke hervestigingskandidaten te selecteren. Dit is onderdeel van de bredere Europese inspanning in Niger, zoals overeengekomen in het kader van de inspanningen van de EU-AU-VN Task Force om vluchtelingen en kwetsbare migranten uit de detentiecentra in Libië te evacueren.

Nederland steunt deze inspanningen, zowel via een financiële bijdrage aan het EU Trustfonds voor Afrika, gericht op vrijwillige terugkeer van migranten gestrand in Noord-Afrika naar hun landen van herkomst, als via de hervestiging van evacuees in het kader van het nationale hervestigingsquotum. Naar aanleiding van de berichtgeving over het verloop van de hervestiging vanuit Niger is hier en marge van de Raad over gesproken met de Commissie en enkele Ministers. Volgens de Commissie is sprake van voldoende toezeggingen door de lidstaten. Wel is er sprake van verschillende logistieke, praktische knelpunten bij onder andere UNHCR en EU lidstaten. De inzet van alle partijen is erop gericht om te komen tot een optimaal proces.

Enkele lidstaten, waaronder Nederland, riepen de collega-ministers op om hard te werken aan een akkoord op het gemeenschappelijk Europees asielstelsel en specifiek op de Dublinverordening. Voorts vroeg Nederland aandacht voor de implementatie van de EU-Turkije Verklaring en specifiek voor de zorgelijke situatie op de Griekse eilanden. Ten slotte riep Nederland op tot meer resultaten in de samenwerking met derde landen.

III. Veiligheid en Justitie, Grondrechten en Burgerschap

Raad niet-wetgevende besprekingen

3. Samenwerking met de Westelijke Balkan op het gebied van Interne Veiligheid en Terrorismebestrijding.

= uitwisseling standpunten

Het Voorzitterschap liet de lidstaten weten dat samenwerking met de Westelijke Balkan op het JBZ-terrein één van de prioriteiten is. Tijdens de Top in Sofia in mei 2018 zullen hierover nadere afspraken worden gemaakt. Aan de lidstaten werd gevraagd op welke terreinen deze samenwerking zich moet concentreren, welke knelpunten er zijn en op welke terreinen al voortgang geboekt zou kunnen worden. Hiertoe had het Voorzitterschap document 6325/18 opgesteld.

Eurocommissaris Avramopoulos refereerde aan de recente Mededeling waarin de landen van de Westelijke Balkan een concreet toetredingsperspectief wordt geboden. Avramopoulos gaf een mondeling overzicht van de inspanningen van de Commissie met deze regio en verwees ook naar de overeenkomsten met Europol. De Commissie was van mening dat de terreur dreiging vanuit deze regio hoog is en dat de regio steun nodig heeft bij de opbouw van capaciteit.

Avramopoulos refereerde kort aan het Sloveense initiatief in deze regio op het terrein van contra-terrorisme, georganiseerde misdaad en grensmanagement/bewaking. Tot slot wees de Commissie op hulp van Europol om lijsten van teruggekeerde strijders uit de oorlogsgebieden op te stellen.

Eurocommissaris King vulde hierop aan dat samenwerking ook belangrijk is bij de bestrijding van radicalisering en gewelddadig extremisme (CVE). De regio telt op dit moment al meer dan 300 teruggekeerde strijders. Bestrijding van radicalisering moet zich richten op boodschappen online en in gevangenissen. Bij de samenwerking is de inzet van alle JBZ-agentschappen van belang, niet alleen voor contra-terrorisme maar ook bij de bestrijding van georganiseerde criminaliteit (wapens, drugs, mensenhandel). King onderstreepte tot slot de noodzaak voor ondersteuning bij cybercrime en cyber veiligheid.

De Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) gaf aan van mening te zijn dat de samenwerking met de Commissie en EU CTC goed verloopt en benoemde de gezamenlijke werkbezoeken aan de regio. Tijdens deze bezoeken worden de noden geïnventariseerd en worden plannen van aanpak opgesteld. EDEO ondersteunde de door Commissie hierboven genoemde aandachtsgebieden en was van mening dat ook samenwerking met NAVO belangrijk is.

De EU-coördinator voor terrorismebestrijding, De Kerchove, bevestigde het door de Commissie en EDEO naar voren gebrachte en vroeg aandacht voor de link tussen georganiseerde criminaliteit en terrorisme. Teruggekeerde strijders worden in de Westelijke Balkan nauwelijks vervolgd vanwege het ontbreken van bewijs. Ook aan integratie wordt weinig aandacht besteed en De Kerchove merkte op dat salafisme in de regio toeneemt. De Kerchove noemde dit laatste een zorgwekkende ontwikkeling. Hij prees tot slot de inzet van Frontex en Europol.

Nederland onderstreepte het belang van operationele samenwerking tussen de JBZ-agentschappen en de regio. Aandachtspunten zijn het versterken van de rechtsstaat, rechtshandhaving en grensmanagement. De meeste lidstaten namen het woord en spraken steun uit voor de samenwerking met de Westelijke Balkan.

Het Voorzitterschap concludeerde dat Ministers gedachten hebben gewisseld over samenwerking met de Westelijke Balkan op basis van de genoemde acties in het voorliggende document en dat de steun hiervoor is uitgesproken. Het Voorzitterschap benoemde de belangrijke onderwerpen waarop meer samenwerking nodig is: tegengaan van salafisme, corruptie, illegale handel in wapens, buitenlandse terroristische strijders, informatie uitwisseling, opbouwen van vertrouwen en versterken grenscontroles in verband met migratie. Het Voorzitterschap wees tot slot op een speciale EU-bijeenkomst over deze kwesties die door het Voorzitterschap wordt georganiseerd in juni 2018.

4. De rol van JBZ-agentschappen bij terrorismebestrijding

= beleidsdiscussie

De EU-coördinator terrorismebestrijding (CTC), De Kerchove, gaf een mondelinge toelichting op het door hem opgestelde document. Het document bevat 21 voorstellen en De Kerchove legde de nadruk op de volgende elementen:

  • Een gewenste verhoging van het budget voor onder andere Europol;

  • De samenwerking tussen rechtshandhaving en veiligheidsdiensten;

  • De noodzaak om terrorismebestrijdingsdeskundigen te plaatsen bij agentschappen om informatiedeling vanuit de rechtshandhaving op het gebied van terrorisme te verbeteren.

  • Het belang dat Eurojust systematisch wordt geïnformeerd als er een nationaal onderzoek voor terrorisme wordt gestart.

  • Tot slot vroeg De Kerchove aandacht voor de consequenties van de herziening van de dataprotectie-verordening 45/2001.

Eurocommissaris Avramopoulos steunde de voorstellen op het gebied van terrorismebestrijding maar wees ook op de migratiedruk. Avramopoulos gaf aan dat de Commissie bereid is om steun te geven en heeft dit in het verleden al gedaan bijvoorbeeld bij de instelling van het Europese contra-terrorisme Centrum (ECTC) bij Europol en de verruiming van de informatie-uitwisseling van persoonsgegevens bij Frontex. Tot slot merkte Avramopoulos op dat ook van de lidstaten wordt verwacht dat zij hieraan bijdragen, mede door meer informatie te delen en detachering van deskundigen.

Diverse lidstaten, waaronder Nederland, steunden de voorstellen en wezen onder andere op dataprotectie-knelpunten, het verbeteren van de kwaliteit van de te delen informatie, informatie-uitwisseling met Eurojust over onderzoeken en veroordelingen en het meenemen van financiële mogelijkheden bij de besprekingen over het Meerjarig Financieel Kader (MFK).

Het Voorzitterschap concludeerde dat de voorstellen in het document positief zijn ontvangen en dat nota is genomen van het feit dat meer financiële middelen beschikbaar moeten komen.

5. Samenwerking tussen GVDB-missies/operaties en JBZ-agentschappen

= politieke instemming

Het Voorzitterschap gaf een korte toelichting op het voorliggende document met betrekking tot de verbetering tussen de interne en externe veiligheid. Het document bevat de parameters voor de inrichting van een «criminele informatie cell» binnen operatie Sophia. Het betreft een proefproject van zes maanden.

De Commissie gaf samen met de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) een toelichting waarbij gewezen werd op het verzoek van de Ministers van december 2017, welke was gebaseerd op eerdere besprekingen tussen de Ministers van Defensie en Binnenlandse Zaken in juni 2017. De Commissie gaf aan van mening te zijn dat het proefproject zo spoedig mogelijk gestart dient te worden. Op deze manier kunnen vroegtijdig verdere obstakels aan het licht komen en opgelost worden. Dit standpunt werd gesteund door EDEO. Ook Europol en Frontex spraken hun bereidheid uit om de samenwerking gestalte te geven.

Nederland, sprak samen met een aantal andere lidstaten steun uit voor de start van een proefproject. Twee lidstaten gaven echter aan nog tijd nodig te hebben voor nationale afstemming.

Het Voorzitterschap concludeerde dat de JBZ-ministers het principe van deelname van de JBZ-agentschappen aan dit proefproject hebben bekrachtigd. Zodra goedkeuring is verkregen van de Ministers van Buitenlandse Zaken, kan het proefproject van start gaan. Het Voorzitterschap heeft aangegeven de voortgang te willen bespreken in de JBZ-raad van juni 2018.

6. Richtlijn Passagiersgegevens (PNR): implementatie

= uitwisseling van standpunten

Het Voorzitterschap leidde deze sessie in door aan te geven dat dit onderwerp mede geagendeerd was op verzoek van de Commissie. Het Voorzitterschap meldde dat de datum voor implementatie snel dichterbij komt en het noodzakelijk is dat nationale stand van zaken met elkaar wordt gedeeld.

Eurocommissaris King refereerde eraan dat er nog slechts tien weken beschikbaar zijn voor de lidstaten om de implementatie af te ronden. De implementatie door alle lidstaten is noodzakelijk om dit instrument zijn vruchten te laten afwerpen. Tot voor kort waren er zorgen over de implementatie in zeven lidstaten, inmiddels hebben twee lidstaten goede voortgang geboekt. De Commissie wees hierbij op de rondgestuurde tabel. Het Europees parlement volgt de ontwikkeling nauwgezet en zijn kritiek zal stevig zijn als de EU er niet in slaagt tijdig de implementatie af te ronden. King gaf vervolgens aan dat lidstaten kunnen aangeven welke ondersteuning zij nodig hebben zowel van de Commissie als van elkaar.

Veel lidstaten, waaronder Nederland, onderstreepten het belang van tijdige implementatie.

Nederland deelde verder mee dat de organisatorische voorbereidingen voor de implementatie op schema liggen en dat de wetgeving inmiddels aan het parlement is aangeboden. Nederland gaf aan dat de lidstaten de richtlijn zullen toepassen voor intra EU-vluchten en wees op de VN Veiligheidsraad-resolutie UNSCR 2396 met betrekking tot de verplichting van implementatie van PNR. Nederland heeft lidstaten steun geboden door het delen van de nationale technische oplossing (het Travel Information Portal, TRIP) en zal daar mee doorgaan. Nederland noemde tot slot het proefproject voor de verbetering van informatie-uitwisseling dat mede door de EU wordt gefinancierd.

Ook andere lidstaten gaven aan wat de stand van zaken is ten aanzien van hun voorbereidingen, organisatie en implementatie van de wetgeving.

Na deze uitgebreide tafelronde concludeerde het Voorzitterschap dat ervaringen zijn uitgewisseld over de stand van zaken van de omzetting van de PNR-richtlijn en dat de knelpunten zijn aangegeven. Het Voorzitterschap onderstreepte het belang van samenwerking en onderlinge steun en benoemde dat lidstaten behoefte hebben aan verdere ondersteuning bij opleidingen en merkte op dat diverse lidstaten hun deskundigheid hebben aangeboden. Tot slot deelde het Voorzitterschap mee dat de lidstaten instemmen met verdere richtsnoeren voor «conformiteitscontroles» voor intra EU-vluchten. Het Voorzitterschap sloot de sessie af door de Commissie te vragen hiervoor met voorstellen te komen.

7. Europees Openbaar Ministerie verordening: implementatie

= stand van zaken

Het Voorzitterschap stelde dat de Commissie sinds de vaststelling van de EOM-verordening vorig jaar oktober gewerkt heeft aan het opzetten van het EOM. Het Voorzitterschap refereerde aan de bespreking tijdens de informele JBZ-raad van januari in Sofia, waar onder meer gesproken was over de samenwerking tussen EOM en Eurojust, Europol en het Europees bureau voor fraudebestrijding, OLAF. Eén van de belangrijkste uitkomsten daarvan was dat de lidstaten overlap willen voorkomen en een coherente samenwerking wilden bewerkstelligen. Het Voorzitterschap gaf aan dat tijdens de ECOFIN-raad het document met de uitkomst van de procedure binnen de Raad ten aanzien van de komende herziening van de OLAF-verordening (document 6004/18) is vastgesteld. Deze herziening is nodig om de OLAF-Verordening in overeenstemming te brengen met de EOM-Verordening en de samenwerking tussen het EOM en OLAF te reguleren. Aandachtspunten die de lidstaten in dat verband hebben benoemd zijn onder meer soepele informatie-uitwisseling en daarnaast de relatie van OLAF tot de niet aan het EOM deelnemende lidstaten. Tot slot verstrekte het Voorzitterschap informatie over de lopende triloog-onderhandelingen over de Eurojust-verordening. Het Voorzitterschap sprak de hoop uit voor eind juni een compromis te kunnen sluiten met het Europees parlement.

Eurocommissaris King dankte mede namens collega Jourová voor de prioriteit die het Voorzitterschap aan dit dossier heeft gegeven. De Commissie gaf aan zich er hard voor in te zetten om het EOM te realiseren. De Commissie wees op de notitie die voorligt voor deze discussie. Daarin is informatie opgenomen over de voortgang van de werkzaamheden op basis van artikel 20 van de EOM-verordening. Ook gaf de Commissie aan de operationele regels af te willen ronden voor de benoemingsprocedure voor de Hoofdaanklager en Europees aanklagers. Deze zullen worden voorgelegd aan de Raad. Daarnaast moeten de leden van het selectiepanel (12 leden, waarvan een lid wordt voorgedragen vanuit het Europees parlement) worden benoemd en hiervoor zal de Commissie een lijst met kandidaten aan de Raad voorleggen. De Commissie meldde dat deze kandidaten moeten voldoen aan de vereisten in artikel 14 van de EOM-verordening.

Vervolgens lichtte de Commissie de vacature toe die voor de Hoofdaanklager zal worden gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (PbEU). De Commissie voorziet de benoeming in de eerste helft van 2019. Tevens meldde de Commissie te werken aan de financiële kant van het EOM om zeker te stellen dat het EOM voldoende budget heeft vanaf de start van de werkzaamheden. Het eerste «grandfather committee», een expertgroep bestaande uit deskundigen uit de deelnemende lidstaten, vond plaats op 14 maart 2018 en heeft een forum geboden om een aantal openstaande kwesties ten aanzien van het opzetten van het EOM te bespreken, zowel op EU- als nationaal niveau. Nederland was daarbij niet aanwezig, hangende de kennisgeving dat Nederland wil gaan deelnemen aan het EOM.

De Commissie kondigde voorts de lancering van de aanbestedingsprocedure voor het opzetten van het casus management systeem (CMS) van het EOM aan. Daarvoor is het ontwerp van de taakomschrijving gedeeld met de deelnemende lidstaten. De Commissie rekent op een actieve participatie van lidstaten. Dit zou tevens in het «grandfather committee» worden besproken. Tot slot bereidt de Commissie een eerste ontwerp inzake een gedelegeerde handeling voor, die tevens aan het «grandfather committee» zal worden voorgelegd, zodat deze snel kan worden vastgesteld. Eind maart zullen de Commissie en het Voorzitterschap een gezamenlijk conferentie over de oprichting van het EOM organiseren. Ten aanzien van de toekomstige relaties tussen het EOM, Eurojust en OLAF merkte de Commissie op dat de bepalingen daarover in de herziening van de OLAF-verordening gespiegeld moeten worden aan de bepalingen in de EOM-verordening. Tevens stelde de Commissie dat het EOM een belangrijke spelveranderaar is voor het volgende Meerjarig Financieel Kader (MFK). Het EOM is wat de Commissie betreft een belangrijke factor in de bestrijding van misdaad en zal bijdragen aan vereenvoudiging van het EU-budget.

Bijna de helft van de lidstaten voerde het woord. Sprekers kwamen met diverse opmerkingen en aanbevelingen. Wat het meest naar voren werd gebracht was het belang van goede samenwerking tussen het EOM en OLAF alsmede het scheppen van een duidelijk kader waarin deze samenwerking plaatsvindt. Enkele lidstaten onderstreepten het belang van transparantie van het EOM en de benoemingsprocedures in het bijzonder. Ook was er aandacht voor het beheersysteem van zaken evenals voor de juridisch onafhankelijke status, de veiligheid en de kostenaspecten.

De Commissie stelde dat er sprake zal zijn van een inclusief proces. Het is essentieel dat er een goede coördinatie is tussen OLAF, Eurojust en EOM. Er mag geen overlap zijn en er moeten heldere deadlines zijn, zodat rechtszekerheid gegarandeerd is. De Commissie benadrukte vervolgens dat het EOM zal werken als een onafhankelijk orgaan dat met de nationale autoriteiten moet samenwerken. Ook gaf de Commissie aan klaar te staan om steun te bieden aan de lidstaten bij de implementatie en zij verwees hierbij naar het «grandfather committee» als een goed kader. De Commissie achtte het van belang dat logistiek, financiering en technologie (CMS) op orde zijn. Verder onderstreepte de Commissie het belang van ordentelijke interne procedures. De Commissie stelde nogmaals dat het EOM een spelveranderaar is voor het nieuwe Meerjarig Financieel Kader (MFK) en mogelijk zal bijdragen aan vereenvoudiging daarvan. De Commissie wees op de recente ontwikkelingen in Slowakije en benoemde dat dit voor het EOM – mits er inderdaad een relatie is met EU-gelden – een belangrijke zaak zou zijn.

Het Voorzitterschap deelde het standpunt van enkele lidstaten dat transparantie nodig is bij het opzetten van het EOM. Het Voorzitterschap gaf aan dit onderwerp te blijven benadrukken. Ook het Voorzitterschap was verheugd met het goede nieuws dat Malta de intentie heeft te gaan deelnemen. Volgens het Voorzitterschap moet dit een voorbeeld zijn voor andere niet-deelnemende lidstaten. Hierbij benoemde het Voorzitterschap tot slot Nederland, dat ook de intentie heeft uitgesproken deel te nemen aan het EOM.

8. Verbetering van grensoverschrijdende toegang tot elektronisch bewijs

= uitwisseling standpunten

Het Voorzitterschap opende de sessie door te kennen te geven dat dit onderwerp sinds 2016 op de agenda staat. De Commissie had toegezegd het voorstel over e-evidence op deze Raad te zullen presenteren maar helaas is dat niet gelukt. Recente ontwikkelingen in de VS vroegen om bespreking en een gezamenlijke beoordeling door de lidstaten. Het Voorzitterschap heeft daarom een discussiedocument (6339/18) opgesteld en vroeg de lidstaten naar hun standpunten.

Eurocommissaris Jourová informeerde dat het voorstel e-evidence een vlaggenschip-project is, maar tegelijkertijd lastig. De Commissie beoogt een voorstel dat efficiënt is voor rechtshandhaving met voldoende waarborgen en bescherming. Daarnaast werkt de Commissie aan een online platform voor snellere uitwisseling van digitaal bewijs. Tevens is er voortgang geboekt met de opleiding van praktijkbeoefenaren voor de samenwerking met de VS op basis van rechtshulp, alsmede directe samenwerking met internetproviders (ISP’s) in de VS.

Vervolgens ging de Commissie in op het voorstel voor de Cloud Act in de VS. Dat ligt momenteel in het Congres. Als die wetgeving wordt vastgesteld, zal dat ertoe leiden dat ISP’s in de VS moeten voldoen aan vorderingen voor digitaal bewijs, ook als deze betrekking hebben op gegevens die zijn opgeslagen in derde landen. Daarnaast biedt de Cloud Act de mogelijkheid voor de VS om een bilaterale overeenkomst te sluiten met derde landen. De Commissie beoordeelde dat de Cloud Act zou kunnen leiden tot conflicten met het EU-dataprotectie-regime, afhankelijk van hoe de wet wordt toegepast. Daarnaast uitte de Commissie haar bezorgdheid dat op dit moment niet ook regionale entiteiten een overeenkomst kunnen sluiten met de VS. Bilaterale overeenkomsten kunnen leiden tot fragmentatie en negatieve gevolgen voor bedrijven en burgers. Een EU-VS-overeenkomst zou dat voorkomen. De EU als geheel zou een betere onderhandelingspositie hebben. Om die reden zou het beter zijn als de Cloud Act op dit punt wordt aangepast. De Commissie gaf aan besprekingen te zullen voeren met de VS over deze wetgeving en de resultaten hiervan aan de JBZ-ministers te zullen terugkoppelen tijdens de JBZ-raad van juni 2018.

Eurocommissaris King informeerde dat in de Raad van Europa hard wordt gewerkt aan het aanvullende protocol bij de Boedapest Conventie. King sprak de hoop uit dat het voorstel inzake e-evidence een nieuwe dynamiek zal geven aan de onderhandelingen in Straatsburg. Het is van belang dat de onderhandelingen in Raad van Europa-verband en over e-evidence consistent zijn. Daarbij zijn ook de fundamentele rechten van belang.

Nederland sloot aan bij de roep van een grote groep lidstaten om urgentie ten aanzien van het voorstel e-evidence. Niet alleen vanwege de ontwikkelingen in de VS, maar ook omdat de huidige situatie strafrechtelijke onderzoeken bemoeilijkt. Evenals andere lidstaten bestudeert ook Nederland de Cloud Act. Nederland gaf aan een positieve grondhouding te hebben maar stelde dat twee zaken aandacht behoeven. Ten eerste moeten rechtsconflicten worden voorkomen. Daarbij wees Nederland op het belang van voldoende waarborgen in de VS-wetgeving en de verschillende benadering ten aanzien van verschillende typen informatie. Daarnaast stelde Nederland dat fragmentatie in de samenwerking met de VS moet worden voorkomen. Nederland stemde ermee in dat de Commissie hierin de leiding neemt.

Een enkele lidstaat liet weten de VS te hebben bezocht en gaf aan het te betreuren dat de VS inmiddels het initiatief heeft genomen op een dossier waarop de EU het initiatief had moeten hebben. Meerdere lidstaten benadrukten dat de EU verenigd moet zijn op dit dossier en drongen daarom aan op een gezamenlijk EU-optreden. Verder hechtten sprekers belang aan de fundamentele rechten, gegevensbescherming en soevereiniteit. Ook werd meermaals de wens uitgesproken tot samenwerking met de Raad van Europa. Enkele lidstaten drongen aan op een ambitieus voorstel inzake e-evidence.

Oostenrijk gaf aan tijdens het eigen (inkomende) Voorzitterschap prioriteit te willen geven aan het voorstel e-evidence en drong aan op spoedige presentatie van het voorstel.

De Commissie toonde zich teleurgesteld dat zij het voorstel e-evidence nog niet had kunnen presenteren maar benadrukte een goed voorstel te willen doen in plaats van een onvoldragen voorstel. De Commissie stelde fundamentele rechten essentieel te vinden (met een balans tussen veiligheid en privacy) en een deugdelijk voorstel te willen presenteren. Daarnaast moet het ook een toekomstbestendig voorstel zijn. De Commissie dankte de lidstaten voor hun sterke roep om een gezamenlijke EU-aanpak richting de VS en garandeerde dat het voorstel e-evidence in april alsnog wordt gepresenteerd.

Het Voorzitterschap concludeerde dat de uitkomst van deze bespreking met de Commissie wordt geanalyseerd. Verder moedigde het Voorzitterschap lidstaten aan elkaar te blijven informeren over contacten met de VS-autoriteiten. Ook vroeg het de Commissie om een analyse te presenteren over de relatie tussen de EU-wetgeving en de VS Cloud Act, zodat experts dat kunnen bestuderen. Het Voorzitterschap noteerde daarnaast het verzoek van de lidstaten om voortgang te boeken in de samenwerking met de Raad van Europa. Het Voorzitterschap sloot af door te zeggen dat de Raad de wens heeft uitgesproken dat de VS de deur moeten openhouden voor een EU-VS-overeenkomst.

9. Werklunch dag 1 (veiligheid) met als thema «terrorist content online».

De lunchbespreking op 8 maart behandelde het onderwerp terroristische content online. Diverse lidstaten deelden hun ervaringen. De Commissie presenteerde de op 1 maart 2018 uitgebrachte aanbeveling. Deze bouwt voort op de al bestaande vrijwillige aanpak van illegale inhoud online en biedt een balans tussen enerzijds veiligheid en anderzijds een open internet. De Commissie gaf aan de aanbeveling te zullen evalueren en bezien of in de toekomst verdere stappen, inclusief mogelijke wetgeving, nodig zijn.

10. Werklunch dag 2 (justitie) met als thema «radicalisering in gevangenissen».

Tijdens de lunch spraken de Ministers aan de hand van een discussiedocument over radicalisering in gevangenissen. Daarbij zijn drie thema’s aan de orde gekomen, te weten:

  • a) de deradicaliserings- en re-integratieprogramma’s in de gevangenissen in de verschillende lidstaten;

  • b) de verschillende systemen voor risicoanalyse en vroegtijdige signalering van radicalisering in lidstaten;

  • c) adequate scholing van alle betrokken partijen en actoren, zoals gevangenispersoneel, reclasseringsmedewerkers en de rechterlijke macht.

In de discussie is ook gesproken over de voor- en nadelen van centralisatie of juist separatie van gedetineerden. Verder zijn door de Ministers goede leerervaringen uitgewisseld op de drie thema’s.

Raad wetgevende besprekingen

11. Interoperabiliteit tussen EU informatie systemen

a. Interoperabiliteit verordening (grenzen en visa)

b. Interoperabiliteit verordening (politiële en justitiële samenwerking, asiel en migratie)

= beleidsdiscussie

Zie onder I.1

12. Brussel II bis verordening; herziening

= beleidsdiscussie

Het Voorzitterschap gaf aan de herschikking van de Brussel IIa-verordening snel tot een goed einde te willen brengen en markeerde de vooruitgang in dit dossier. Er is een oriënterend debat gevoerd over het horen van het kind in juni 2017, over de afschaffing van het exequatur in december 2017 en nu over de versterking van de Centrale Autoriteiten voor Internationale Kinderaangelegenheden (CA’s). Onder verwijzing naar het paper voor het oriënterende debat, wees het Voorzitterschap erop dat de CA’s een belangrijke rol spelen en dat die rol nog belangrijker zal worden vanwege de toename van het aantal internationale paren.

De Commissie lichtte toe dat zij blij is met de prioriteit die het Voorzitterschap geeft aan dit dossier. Kinderen mogen geen slachtoffer worden van langdurige geschillen. Zij bepleitte het vaststellen van een wettelijke bepaling (het voorgestelde artikel 61 in het CIE voorstel) waarvan zij meende dat deze aansluit bij het subsidiariteitsbeginsel.

Nederland bracht naar voren dat het de gedachte steunt dat CA’s hun werk goed moeten kunnen doen en dat daarvoor de benodigde middelen beschikbaar worden gesteld. Nederland gaf er evenwel de voorkeur aan een overweging op te nemen in de considerans van de verordening waarin nogmaals de verplichtingen uit het EU-verdrag voor naleving van verdragsverplichtingen worden onderstreept. Een wettelijke bepaling voegt naar de mening van Nederland niets toe. Wat betreft de middelen om het hoofd te bieden aan de toename van de werklast, zag Nederland de oplossing in vereenvoudiging van de procedures alsmede het terugdringen van de administratieve en financiële lasten. In dit licht kon ook het afschaffen van de notificatieverplichtingen en de plicht tot verzamelen van statistische data helpen.

Een groot aantal andere lidstaten gaven eveneens de voorkeur aan een overweging boven een wettelijke bepaling. Een aantal andere lidstaten stelden zich flexibeler op ten aanzien van een bepaling. Wat de andere middelen voor versterking betreft, zagen diverse lidstaten mogelijkheden voor samenwerking, voorlichting en informatie-uitwisseling in het verband van het Europees Justitieel Netwerk (EJN), het geven van meer trainingen aan de CA's, het uitbrengen van een gids zoals ook bij de totstandbrenging van Brussel IIa is uitgegeven, stages voor medewerkers, meer activiteiten door de CA's, beter toezicht op de naleving door de Commissie, financiering van opleidingscampagnes door de Commissie, bemiddeling, EU-financiering, effectiever omgaan met de financiële middelen en dergelijke.

Het Voorzitterschap besloot de sessie met de conclusie dat de meerderheid van de lidstaten het belang van de rol van de CA's ziet. Dankzij het debat was er volgens het Voorzitterschap nu een werkbare oplossing. Er zal nu gewerkt gaan worden aan een overweging met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel. Ook zullen andere manieren van versterking van de rol van de CA's worden verkend.

13. Richtlijn Fraude niet-chartaal Geldverkeer

= algemene oriëntatie

Het Voorzitterschap leidde de bespreking van de Richtlijn in en onderstreepte het belang dat in EU-verband actie wordt ondernomen tegen fraude met creditcards en bij online aankopen. Het Voorzitterschap vroeg de lidstaten om in te stemmen met het compromis.

De Commissie wees op het risicio van misbruik en fraude met niet-chartale betaalmiddelen door de georganiseerde misdaad ten behoeve van drugshandel en terrorisme. Volgens de Commissie is er daarbij sprake van een groeiend probleem en zal in 2020 de fraude verdubbeld zijn ten opzichte van de huidige situatie. De Commissie constateerde tevreden dat het compromis technologieneutraal en toekomstbestendig is. Daarna dankte de Commissie het huidige en vorige Voorzitterschap en sprak het de hoop uit dat er spoedig een politiek compromis wordt bereikt. Een groot aantal lidstaten gaf actief steun aan de algemene oriëntatie. Een aantal lidstaten was tegelijkertijd ook van mening dat er een te laag ambitieniveau was.

Het Voorzitterschap concludeerde dat een algemene oriëntatie is bereikt en gaf aan te beseffen dat het compromis elementen bevat waarop lidstaten meer ambitie hadden willen tonen, maar dat dit wel een evenwichtig compromis is. Het Voorzitterschap sloot af door aan te geven dat het compromis een goede basis biedt voor onderhandelingen met het Europees parlement.

14. Diversen

a. Gegevensbescherming

De Commissie riep op tot afronding van de nieuwe verordening gegevensbescherming voor de instellingen van de EU en haar organen. Er was discussie over de gewenste reikwijdte van de verordening. De Commissie moedigde aan tot een compromis te komen. Tevens werd dit van belang geacht voor het interoperabiliteitsdossier. Door een specifiek hoofdstuk in de verordening op te nemen over dit onderwerp, dat rekening houdt met het karakter van rechtshandhaving, valt mogelijk tot een oplossing te komen.

b. Illegale inhoud online

De Commissie maakte melding van de aanbeveling over de bestrijding van illegale inhoud online, die op 1 maart 2018 is gepresenteerd. De aanbeveling bouwt voort op al bestaande vrijwillige maatregelen en is daarmee coherent. De Commissie kiest in de aanbeveling voor een horizontale aanpak en gaf aan tevreden te zijn dat de focus in de aanbeveling ligt op de noodzaak van transparantie aan de zijde van internetproviders (ISP’s). Het publiek moet weten hoe ISP’s hun «opmerk- en actieprocedure» hebben ingericht. Ook moeten zij geïnformeerd worden over de mogelijkheid van een tegenvordering en over het beleid van voorkoming dat sprake is van over-verwijdering. De Commissie merkte op het belangrijk te vinden dat illegale inhoud, onafhankelijk van het soort, snel wordt verwijderd. Voor terrorisme is evenwel een bijzondere regeling opgenomen, en wel dat deze specifieke inhoud in de regel binnen een uur proactief wordt verwijderd. Ten aanzien van online discriminatie benadrukte de Commissie dat informatie niet zonder menselijke tussenkomst mag worden verwijderd. De Commissie heeft in de aanbeveling een balans gezocht tussen enerzijds een snelle verwijdering van illegale inhoud, en anderzijds een open en vrij internet. Verder heeft de Commissie aangegeven dat de werking van de aanbeveling geëvalueerd wordt en beziet het of verdere stappen, inclusief wetgeving, nodig zijn.


X Noot
1

Document van de Europese Commissie aangeduid als: COM(2018) 250

X Noot
2

Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens.

X Noot
3

Verordening (EU) 2016/679 van het Europees parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG.

X Noot
4

Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad.

X Noot
5

Verordening (EU) 2016/794 van het Europees parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot vervanging en intrekking van de Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad.

Naar boven