Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | 32317 nr. 235 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | 32317 nr. 235 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 mei 2014
Hierbij bieden wij u, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de geannoteerde agenda van de bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 5 en 6 juni 2014 in Luxemburg en een recent monitoringsoverzicht (2e kwartaal 2014) van JBZ-dossiers aan1.
Toezegging 20 februari 2014
In het algemeen overleg over de JBZ-Raad, van 20 februari 2014 (Kamerstuk 32 317, nr. 226), heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie toegezegd het onderwerp inzake het verstrekken van het Maltese burgerschap aan buitenlandse investeerders in Malta te bespreken met zijn Maltese collega en uw Kamer hiervan verslag doen.
Op 27 februari jl. heeft de Staatssecretaris tijdens zijn werkbezoek aan Malta gesproken met Minister Mallia en Staatssecretaris Bonnici. Daarbij heeft hij de zorgen in Nederland over de Maltese regeling onder de aandacht gebracht. De Maltese bewindslieden hebben uitgelegd dat het Individual Investment Programme erop gericht is om investeringen door buitenlanders aan te trekken op een vergelijkbare manier als andere lidstaten doen. Het betreft een nationale bevoegdheid. Naar aanleiding van de ontvangen kritiek is het programma echter wel aangepast en is nu in de regeling vijf jaar verblijf als voorwaarde gesteld.
Toezegging 24 april 2014
In het algemeen overleg van 24 april 2014 over gegevensbescherming, heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie toegezegd de Kamer met de geannoteerde agenda van de onderhavige JBZ-Raad nader te informeren over de Nederlandse inspanningen om in de algemene verordening gegevensbescherming een voorziening op te nemen voor bescherming van persoonsgegevens die onder de verantwoordelijkheid van de overheid worden opgenomen in nationale databases. Deze toezegging wordt met de in de geannoteerde agenda opgenomen tekst ingelost.
De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven
Gemengd Comité
= informatie van de Commissie
De Commissie zal de Raad informeren over de voortgang van de actiepunten van de Taskforce voor het Middellandse Zeegebied (TFM). Hierbij geeft de Commissie een overzicht van de tenuitvoerlegging van de belangrijkste acties.
Naar aanleiding van de tragische gebeurtenissen bij Lampedusa, waarbij in korte tijd tweemaal een boot met illegale immigranten zonk met veel dodelijke slachtoffers als gevolg, werd op verzoek van de JBZ-raad van 7–8 oktober 2013 de Taskforce voor het Middellandse Zeegebied (TFM) opgericht. De Taskforce staat onder leiding van de Europese Commissie. De lidstaten, de EU-bureaus en -agentschappen en de EDEO nemen er aan deel. De Commissie heeft vervolgens verslag uitgebracht aan de JBZ-Raad van 5–6 december 2013 over de werkzaamheden van de Taskforce.
De werkzaamheden in de taskforce concentreren zich op vijf actiegebieden: samenwerking met derde landen; regionale beschermingsprogramma’s, hervestiging, en reguliere kanalen naar Europa; het bestrijden van mensenhandel, mensensmokkel en georganiseerde criminaliteit; het versterken van grensbewakingsoperaties; en het ondersteunen van lidstaten onder verhoogde migratiedruk. Op deze vijf gebieden bevat de mededeling 38 actiepunten. Na de publicatie van de mededeling is de lidstaten gevraagd om aan te geven bij welke activiteiten zij betrokken zijn. Vervolgens heeft de Commissie een concept-overzicht verspreid, waarop de lidstaten hebben gereageerd. Het kabinet heeft hierbij aangegeven belang te hechten aan prioritering en monitoring van de voortgang op de acties. De Commissie zal tijdens de Raad het aangepaste overzicht presenteren, waarna discussie plaatsvindt over de vervolgstappen.
Het belang van de TFM wordt door alle partijen onderschreven. In de JBZ-Raad wordt verder gesproken over de belangrijkste aandachtsgebieden. Het nemen van preventieve maatregelen in de transit- en herkomstlanden om illegale migratiestromen te voorkomen, kan rekenen op brede steun. Zuidelijke lidstaten hechten daarnaast veel belang aan intra-EU solidariteit. Wat Nederland betreft gaat de volledige en tijdige implementatie van het gemeenschappelijk Europees asielbeleid door alle lidstaten hieraan vooraf. Deze koppeling wordt door diverse andere lidstaten gelegd. Daarnaast is de aanpak van mensensmokkel, zowel binnen de EU als daarbuiten, een belangrijk onderwerp voor het kabinet. De Commissie pleit met name voor meer samenhang tussen de acties en actoren binnen deze actie. Het kabinet steunt dit pleidooi.
= presentatie/oriënterend debat
De Raad zal – conform de Raadsconclusies van maart 2012 – door de Commissie middels haar halfjaarlijkse verslag worden geïnformeerd over het functioneren van de Schengenruimte. Op basis van deze rapportages van de Commissie kan de Raad beter politieke sturing geven, en wordt de samenhang tussen de verschillende initiatieven ten behoeve van de versterking van de Schengenruimte geborgd.
Op het moment van schrijven van deze geannoteerde agenda, is dit verslag nog niet beschikbaar.
= oriënterend debat over selectieprocedure directeur
Tijdens de Raad zullen de lidstaten discussiëren over de selectieprocedure voor de nieuwe directeur van Frontex. Totdat de nieuwe directeur is aangesteld, neemt de plaatsvervangende directeur zijn taken waar. Nederland acht een zorgvuldige selectieprocedure van belang en is, net als andere lidstaten, van mening dat het belangrijk is dat er zo snel als mogelijk een nieuwe directeur wordt aangesteld.
– Voorstel voor verordeningen EU-visabeleid
Op 1 april 2014 presenteerde de Commissie twee voorstellen met betrekking tot het EU-visumbeleid. Het betreft een voorstel voor aanpassing van de Visumcode (COM(2014)164) en een voorstel voor de introductie van een nieuw type visum: het zogenaamde rondreisvisum (COM(2014)163). Tijdens de JBZ-Raad zal de Commissie een presentatie geven over dit Visumpakket. Mogelijk wordt lidstaten gevraagd hier kort op te reageren.
Doel van de nieuwe Visumcode is de procedures voor bonafide reizigers die voor kort verblijf naar de EU willen komen te bekorten en te vereenvoudigen. Het rondreisvisum maakt het mogelijk om maximaal een jaar in twee of meer lidstaten te verblijven, met de mogelijkheid van verlenging met maximaal een jaar. Het voorstel is met name bedoeld voor rondreizende groepen zoals artiesten, sporters of toeristen, maar ook zakenlieden.
Het kabinet werkt momenteel aan zijn eerste reactie op de voorstellen. De BNC-fiches worden naar verwachting voor het algemeen overleg met de Tweede Kamer over de JBZ-Raad op 4 juni aan uw Kamer verzonden. Tijdens de eerste ambtelijke besprekingen in de Raadswerkgroep toonden veel lidstaten zich vooral kritisch over het voorstel voor een rondreisvisum. Het Europees Parlement zal het visumpakket na de zomer in behandeling nemen. Een rapporteur is vooralsnog niet benoemd.
Het aanstaande Italiaanse Voorzitterschap, zal de Raad informeren over de onderwerpen die het wil agenderen tijdens de JBZ-Raden gedurende de tweede helft van 2014.
Raad wetgevende besprekingen
Het Voorzitterschap informeert de Raad over lopende wetgevingsvoorstellen.
= Smart Borderspakket
Op dit moment voert de Europese Commissie een technische studie uit. De lidstaten zijn nauw bij de uitvoering van de studie betrokken. In september 2014 worden de onderhandelingen in de Raad hervat. Op basis van de (technische) keuzes die dan gemaakt moeten worden krijgt EU-LISA het mandaat om een proefproject te ontwikkelen. Doel van het project is te testen of het voorgestelde systeem ook werkt zoals gewenst. De verwachting is dat het proefproject in de eerste helft van 2015 zal worden uitgevoerd.
Vervolgens kan in het najaar van 2015 worden vastgesteld of de beide systemen de gewenste toegevoegde waarde brengen voor de uitvoering van het grenstoezicht, de mobiliteit van de reiziger en de bestrijding van illegale immigratie. Op basis van de uitkomsten, kunnen de lidstaten een definitief standpunt bepalen.
Met de voorgestelde planning zijn er voor de lidstaten duidelijke beslismomenten gecreëerd. Nederland is dan ook positief over de voorgestelde aanpak van de Commissie.
= verordening Frontex maritieme operaties
Het EP heeft in april 2014 ingestemd met de nieuwe verordening voor Frontex maritieme operaties. De verordening is op 13 mei jl. in de Raad Algemene Zaken aangenomen. In de verordening voor Frontex operaties op zee zijn duidelijke regels vastgesteld voor de inzet van gezamenlijke patrouilles van de lidstaten en de ontscheping van onderschepte en geredde personen. Deze regels zullen de uniformiteit in het handelen van de lidstaten en de effectiviteit van Frontex operaties vergroten. Daarnaast komen de duidelijkere regels ten goede aan de veiligheid van mensen die internationale bescherming nodig hebben.
Raad niet-wetgevende besprekingen
= informatie van de Commissie
Zie I.1.
= presentatie/oriënterend debat
Zie I.2
= oriënterend debat over selectieprocedure directeur
Zie I.3
Niet-wetgevende besprekingen
De Raad zal een discussie voeren over de door de JBZ-Raad gewenste formulering van de strategische richtsnoeren van de wetgevende en operationele programmering in de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht. De strategische richtsnoeren zullen worden vastgesteld als onderdeel van de conclusies van de Europese Raad van 26–27 juni a.s. Na de JBZ-Raad zal het voorzitterschap de Voorzitter van de Europese Raad namens de lidstaten informeren over de uitkomst van de discussie en de door de JBZ-Ministers geïdentificeerde toekomstige prioriteiten.
Tijdens de JBZ-Raad van 3–4 maart jl. is er, in navolging van de discussie in de informele JBZ-Raad van 23–24 januari jl. en de JBZ-Raad van 5–6 december jl., gesproken over de uitgangspunten en prioriteiten voor het JBZ-meerjarenbeleid vanaf 2015. Op 11 maart jl. presenteerde de Europese Commissie twee mededelingen getiteld «De EU-agenda voor justitie voor 2020 – Meer vertrouwen, mobiliteit en groei binnen de Unie»2 en «Naar een open en veilig Europa»3 ten aanzien van respectievelijk het terrein van justitie en van binnenlandse zaken. De kabinetsappreciatie van deze twee mededelingen heeft u op 17 april jl. ontvangen4. Vervolgens heeft op 23 april jl. een Algemeen Overleg met de Tweede Kamer plaatsgevonden, en een Mondeling Overleg met de Eerste Kamer op 18 februari jl., over het JBZ-meerjarenbeleid vanaf 2015.
De mededelingen van de Commissie vormen volgens de lidstaten een goede basis voor de uitwerking van de strategische richtsnoeren. Nederland is nauw betrokken bij de discussie over het toekomstige JBZ-beleid. Onder de lidstaten bestaat reeds brede overeenstemming over het belang van implementatie en consolidatie van de bestaande regelgeving. Nieuwe initiatieven moeten gebaseerd zijn op daadwerkelijke behoeften. Op het terrein van justitie steunt Nederland de nadruk op consolidatie, maar staat o.a. kritisch tegenover codificatie van bestaande wet- en regelgeving. Een gedeelde ambitie van de lidstaten op justitieterrein voor de toekomst is het versterken van het vertrouwen tussen de lidstaten, autoriteiten en agentschappen. De lidstaten zijn het erover eens dat de strategische doelstellingen van de Interne Veiligheidsstrategie nog steeds actueel zijn en waar nodig een goede basis vormen voor toekomstige beleidsontwikkeling. Op het terrein van asiel en migratie bestaat er overeenstemming over een verdere convergentie van het asielbeleid, over de intensivering van terugkeer en de noodzaak van samenwerking met derde landen. Over de wijze waarop invulling gegeven moet worden aan solidariteit op het asielterrein bestaat nog geen overeenstemming. Wat Nederland betreft gaat hier de noodzaak tot volledige en tijdige implementatie van het gemeenschappelijk Europees asielbeleid door alle lidstaten aan vooraf, diverse lidstaten steunen dat.
= informatie van het voorzitterschap
Het Voorzitterschap informeert de Raad over de stand van zaken en het vervolg van artikel 10 van Protocol 36 behorende bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Artikel 10 van Protocol 36 betreft het einde van de vijf jarige overgangsperiode, op 1 december a.s., ten aanzien van het Schengenacquis en het ex-derdepijleracquis, zoals overeengekomen bij de totstandkoming van het Verdrag van Lissabon.
Op 20 februari jl. is door COREPER een werkgroep ingesteld met als doel richting te geven aan en input te leveren voor thema’s betreffende het einde van de vijfjarige overgangsperiode. Het hieruit voortgekomen rapport is als informatiepunt geagendeerd voor de JBZ-Raad en markeert de stand van zaken bij het einde van het Grieks voorzitterschap. Over de inhoud van het geagendeerde rapport is onder lidstaten brede overeenstemming. Ook Nederland onderschrijft het rapport.
De werkgroep heeft onder meer gekeken naar de afzonderlijke maatregelen op het gebied van politie en justitie die van kracht zijn geworden voor de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon. Het komende half jaar, voor het einde van de overgangsperiode, wordt de lijst opgeschoond. De maatregelen die achterhaald zijn door latere regelgeving en ten onrechte nog op de lijst staan, zullen worden ingetrokken. De werkgroep heeft verder gekeken naar de positie van het Verenigd Koninkrijk. Het Verenigd Koninkrijk (VK) doet vanaf 1 december a.s. niet meer mee aan alle regelgeving op het gebied van de politiële en de justitiële samenwerking in strafzaken die vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon tot stand is gekomen. Dit betreft zowel Schengen maatregelen als ex-derde pijler maatregelen. Het VK is deze uitzonderingspositie overeengekomen bij de totstandkoming van het Verdrag van Lissabon. Het Britse Parlement moet nog besluiten over de lijst van maatregelen waaraan het VK wel wenst deel te nemen. Naar verwachting gebeurt dat voor het Britse zomerreces. Daarna wordt het wat betreft het Schengenacquis ter besluitvorming voorgelegd aan de Raad. De Raad besluit bij unanimiteit exclusief het VK. De Commissie besluit over deelname van het VK aan het ex-derdepijleracquis.
– Oriënterend debat
Doel van de bespreking is een inventarisatie door het Voorzitterschap van de gevolgen van de uitspraak van het Europese Hof van Justitie in het arrest van de gevoegde zaken Digital Rights Ireland en Seitlinger (C293/12 en C594/12) voor de wetgeving op het gebied van de bewaring van telecommunicatiegegevens in de lidstaten. Zoals bekend worden deze gevolgen thans ook voor de Nederlandse wetgeving op dit gebied onderzocht. Inmiddels is de Afdeling advisering van de Raad van State verzocht om voorlichting, op basis van artikel 21a van de Wet op de Raad van State. Tijdens de Raad zullen lidstaten inzicht kunnen geven in hun standpunten.
= aanneming
De Raad wordt gevraagd conclusies aan te nemen over het EU Anti-corruptierapport COM(2014)38.
Nederland kan zich vinden in deze Raadsconclusies. Met de Raadsconclusies onderschrijft Nederland dat het EU Anti-corruptierapport een belangrijk en zinvol initiatief is, dat een basis biedt om in EU-verband een dialoog te starten tussen de lidstaten over corruptiebestrijding en daarbij ideeën en (goede) ervaringen uit te wisselen. Nederland sluit zich ook aan bij de kritiekpunten die in de Raadsconclusies worden genoemd, die kort weergegeven, als volgt luiden:
• In het volgende rapport moet ook aandacht worden besteed aan de corruptieproblematiek en het integriteitsbeleid in de EU-instellingen zelf. O.a. het Europees Parlement, de Europese Ombudsman, de Europese Rekenkamer en de Tweede Kamer hebben tevens dit standpunt verkondigd. Inmiddels heeft Commissaris Malmström toegezegd dat de EU-instellingen zullen worden meegenomen in de volgende versie van het EU Anti-corruptierapport.
• Het rapport is nu te veel gebaseerd op de uitkomsten van perceptie-indices, zoals ook onlangs in een kritische reactie van de Europese Rekenkamer is aangegeven. Hoewel deze indices een indicatie geven van corruptieproblematiek, schiet deze onderzoeksmethode tekort als solide onderbouwing van de conclusies.
• De methodiek van het rapport moet worden herzien om de kwaliteit te verbeteren. In het bijzonder moet aandacht worden besteed aan de betrokkenheid van lidstaten bij de totstandkoming van het rapport. Door middel van een constructieve dialoog dienen de Commissie en de lidstaten zich aan de inhoud van het rapport en de aanbevelingen te committeren. Door de lidstaten is de Commissie veelvuldig bekritiseerd voor het te weinig betrekken van de lidstaten bij de totstandkoming van de eerste versie van dit rapport.
• Volwaardige toetreding van de EU tot de Group of States against Corruption (GRECO) – waarbij ook de EU-instellingen moeten worden onderworpen aan een peer review – wordt bij deze discussie betrokken. De Commissie wordt opgeroepen deze volwaardige toetreding te bespoedigen. Nederland sluit zich hier uiteraard bij aan.
Vanwege tekortkomingen in de totstandkoming en onderbouwing van het rapport (zoals ook genoemd in de Raadsconclusies) is een belangrijk deel van de lidstaten kritisch over deze eerste versie, hetgeen het draagvlak voor het rapport en de aanbevelingen heeft aangetast. In de discussies over het rapport is veelvuldig stilgestaan bij de tekortkomingen, en daardoor minder bij de inhoud van het rapport. De Commissie wordt in de Raadsconclusies dan ook opgeroepen deze kritiek mee te nemen in de totstandkoming van het volgende rapport.
= presentatie FRA
Het EU-Grondrechtenagenschap (FRA) zal de Raad informeren over het jaarrapport 2013.
Het agentschap brengt elk jaar een jaarrapport uit. Dit jaarrapport beslaat de periode 1 januari 2013 – 31 december 2013. Het jaarrapport gaat over fundamentele rechten en de uitdagingen en verworvenheden daarbij. De informatie in het jaarrapport is gebaseerd op onderzoek van het FRA en op informatie uit het FRA-netwerk. Het rapport komt binnenkort uit. Tijdens de JBZ-Raad zal het Grondrechtenagentschap het jaarrapport waarschijnlijk in algemene termen presenteren.
= presentatie door EMCDDA
Het Europees Monitoring Centrum voor drugs en drugsverslaving presenteert het drugsrapport over 2014. Dit is op het moment van opstellen van deze geannoteerde agenda, nog niet beschikbaar.
Gemengd Comité
= Stand van zaken
Het Voorzitterschap zal de stand van zaken rond de behandeling van de ontwerprichtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging schetsen. De bevoegde raadswerkgroep is thans bezig met een derde behandeling van de ontwerprichtlijn. Onlangs, bij brief van 22 april 2014, is de Tweede Kamer geïnformeerd over de actuele stand van zaken in de onderhandelingen. Het Europees Parlement heeft inmiddels een groot aantal amendementen op de ontwerprichtlijn vastgesteld; de onderhandelingen hierover zullen eerst aanvangen nadat de Raad over de ontwerprichtlijn heeft besloten.
= algemene benadering
Het Voorzitterschap streeft er naar om in deze JBZ-raad instemming van de lidstaten te krijgen op het voorstel voor een algemene benadering, waarna in het najaar onder Italiaans voorzitterschap een start gemaakt zou kunnen worden met de triloog. Het Europees Parlement heeft eind 2013 al aangegeven positief ten aanzien het voorstel voor de verordening te staan.
Onder het huidige Griekse voorzitterschap is de vorig jaar gestarte artikelsgewijze bespreking van de voorgestelde Europol-verordening voortgezet. Belangrijke onderdelen en discussiepunten van de nieuwe verordening zijn:
• de precieze taken van Europol en de afbakening daarvan met de taken van Eurojust,
• informatieoverdracht van lidstaten naar Europol en omgekeerd,
• informatie-uitwisseling met agentschappen zoals OLAF en Frontex,
• het beheer van de informatie,
• het regime van gegevensbescherming, met name het toezicht daarop,
• de wijze van werken van Europol,
• de versterking van de parlementaire controle.
Om ervoor te zorgen dat de consistentie van de horizontale kwesties tussen Europol en Eurojust en ook de afbakening van de mandaten van beide agentschappen goed gewaarborgd zijn, is in de onderhandelingen, mede op Nederlands verzoek, expliciet aandacht besteed aan consistentie op punten als gegevensbescherming, openbaarheid van documenten (transparantie), parlementaire controle en externe betrekkingen. Na de JBZ-raad van 5 en 6 juni zal er op verzoek van de lidstaten nog een technische bespreking over deze horizontale kwesties plaatsvinden.
Nederland heeft geen principiële bezwaren meer met de tekst van het Voorzitterschap en steunt het voorstel voor een algemene benadering, waarbij moet worden opgemerkt dat de definitieve tekst nog niet gereed is.
Wetgevende besprekingen
= algemene benadering
Het Voorzitterschap vraagt de Raad om in te stemmen met een algemene benadering. Tijdens de raadswerkgroep van 5 mei 2014 is op ambtelijk niveau overeenstemming bereikt over een algemene benadering. Hierbij is melding gemaakt van een parlementair voorbehoud gelet op de afspraken van de Tweede Kamer met de Minister en Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de behandeling van het pakket procedurele rechten naar aanleiding van het Algemeen Overleg met de Tweede Kamer op 20 maart jl. Het kabinet is voornemens met de tekst van de algemene benadering in te stemmen. In het navolgende wordt dit standpunt nader toegelicht, in het licht van de standpuntinname in het BNC-fiche.
Het kabinet onderschrijft de strekking van het richtlijnvoorstel en heeft aangegeven te hechten aan een effectieve verwezenlijking van het recht op een eerlijk proces. Minderjarigen zijn tot de verwezenlijking van dit recht niet altijd zelfstandig in staat en moeten daarbij worden ondersteund. Het kabinet heeft in het BNC-fiche kritische kanttekeningen geplaatst bij de subsidiariteit van het richtlijnvoorstel, doch deze uiteindelijk positief beoordeeld. De overwegingen daarvoor zijn in het BNC-fiche gegeven. Voor wat betreft de proportionaliteit heeft het kabinet de richtlijn negatief beoordeeld.
In de onderhandelingen is gebleken dat Nederland voor wat betreft de geuite bezwaren op het vlak van de subsidiariteit een geïsoleerd standpunt inneemt. De onderhandelingen op het niveau van de ambtelijke raadswerkgroepen hebben zich daarna meer toegespitst op de vraag hoe de noodzakelijke ondersteuning van de minderjarige op een meer evenwichtige wijze vorm kan krijgen dan in het richtlijnvoorstel voorzien. Aan het oorspronkelijk negatieve oordeel over de proportionaliteit lag ten grondslag dat de in het richtlijnvoorstel opgenomen verdedigingsrechten op een disproportionele wijze cumuleren. Zo gaat het door de Commissie geformuleerde richtlijnvoorstel uit van een recht op bijstand van een raadsman bij het verhoor (artikel 6) náást een verplichting tot de audiovisuele registratie van de verhoren (artikel 9). Daarnaast is er op basis van het voorstel van de Commissie in alle gevallen van vrijheidsbeneming recht op een medisch onderzoek door een arts (artikel 8). In het BNC-fiche is daarnaast gewezen op het absolute karakter van deze verdedigingsrechten. Het richtlijnvoorstel laat slechts zeer beperkt ruimte voor uitzonderingen en de genoemde rechten zouden moeten gelden in alle situaties van vrijheidsbeneming. Een situatie van vrijheidsbeneming doet zich in het initiële Commissievoorstel al voor wanneer de verdachte wordt opgehouden voor verhoor. De ernst van het feit waarvan de minderjarige wordt verdacht en de gevolgen die de strafvervolging voor de minderjarige heeft, spelen bij de toekenning van deze rechten geen of een zeer ongeschikte rol.
Met de tekst van de algemene benadering hebben de lidstaten een meer uitgebalanceerde ondersteuning van de minderjarige verdachte kunnen bewerkstelligen. Zo is van een cumulatie van rechten niet langer sprake. Het kabinet erkent dat de bijstand van een raadsman en het opnemen van het verhoor beide geschikte middelen zijn om bescherming te bieden in een situatie waarin de minderjarige zich in een potentieel kwetsbare positie bevindt. Het is naar het oordeel van het kabinet echter niet noodzakelijk om beide rechten naast elkaar te laten bestaan. In de tekst van de algemene oriëntatie is bereikt dat er niet langer een verplichting bestaat om verhoren op te nemen wanneer bij dat verhoor eveneens een raadsman tegenwoordig is die de verdachte bijstaat.
Een tweede resultaat is dat de ernst van het feit waarvan de minderjarige wordt verdacht, de complexiteit van de zaak en de gevolgen die de vervolging voor de minderjarige mogelijk heeft, bij de toekenning van rechten nadrukkelijker een rol spelen. Zo kan bij minder ernstige feiten van de bijstand van een raadsman worden afgezien. Ook zijn uitzonderingen geformuleerd voor situaties van kortdurende vrijheidsbeneming. Een vergelijkbaar resultaat is bereikt bij het in artikel 8 vervatte recht op een medische beoordeling bij vrijheidsbeneming. Volgens de tekst van de algemene oriëntatie moet er voor de toegang tot een arts een medische aanleiding bestaan. Een verzoek om medische bijstand kan ook worden afgewezen, wanneer het verzoek kennelijk als vertragingstactiek wordt ingezet. Daarmee is ook hier een werkbaar resultaat bereikt.
Deze algemene oriëntatie doet naar het oordeel van het kabinet recht aan de bijzondere beschermenswaardige positie van de minderjarige verdachte. De verwachting is dat ook de andere lidstaten met de tekst van algemene benadering zullen instemmen. Voor het EP restte onvoldoende tijd om nog tijdens de vorige legislatuur een verslag over dit voorstel op te stellen. Een verslag met een meer uitgewerkt standpunt van het EP zal door het volgende EP worden opgesteld.
De kosten voor rechtsbijstand als gevolg van de richtlijn, zullen naar verwachting toenemen. De omvang van deze toename wordt nader in kaart gebracht en zal verder een rol spelen bij de Nederlandse standpuntinname tijdens de triloogfase.
De mogelijke toename van kosten hangt samen met de omstandigheid dat, ondanks het Nederlandse aandringen op een mogelijkheid daartoe, door de jeugdige geen afstand kan worden gedaan van het recht op verhoorbijstand. Met het uitsluiten van de mogelijkheid tot het doen van afstand, heeft de Raad bij gelegenheid van de JBZ-raad in maart jl. met een meerderheid ingestemd. Nederland heeft bij die gelegenheid bepleit dat ook minderjarige verdachten in voorkomende gevallen van het recht op bijstand afstand kunnen doen.
Vermeld zij dat in voorkomende gevallen geheel van rechtsbijstand kan worden afgezien, zoals hiervoor werd aangegeven. Ook gaat de tekst van de algemene oriëntatie ervan uit dat in de gevallen waarin de jeugdige door een raadsman wordt bijgestaan, deze verhoren niet langer behoeven te worden opgenomen. Dit leidt tot een besparing ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel.
= stand van zaken/oriënterend debat
Het Voorzitterschap is voornemens tijdens de JBZ-Raad de stand van zaken in de onderhandelingen in dit dossier te presenteren en daarnaast een oriënterend debat te houden over twee aspecten met betrekking tot de structuur van het Europees OM (EOM), te weten het toezicht op onderzoeken in de lidstaten vanaf het centrale niveau en de gedeelde bevoegdheid van het EOM en de lidstaten voor de strafrechtelijke bestrijding van EU-fraude (de zgn. PIF-delicten). Het bereiken van een (voorlopig) akkoord op deze specifieke punten wordt daarbij overigens niet voorzien. Tot slot legt het Voorzitterschap de Raad de vraag voor of de benadering in de bijlage van het geagendeerde document voldoende waarborgt dat het EOM onafhankelijk en efficiënt kan opereren.
Een meerderheid van de lidstaten heeft zich tijdens de JBZ-Raad van 3–4 maart jl. voorstander betoond van een Collegemodel als alternatief voor de meer hiërarchische gezagsstructuur die het voorstel van de Commissie kenmerkt. Een meerderheid van de lidstaten is er eveneens voorstander van dat de Europese aanklager op het centrale niveau uit de meest betrokken lidstaat, namens de Permanente Kamer die de zaak behartigt, toezicht houdt op onderzoeken die daar spelen. Een meerderheid van de lidstaten wijst tot slot de exclusieve bevoegdheid van het EOM voor PIF-delicten die de Commissie voorstaat af, maar lijkt tegelijkertijd wel geneigd het EOM een primaire bevoegdheid toe te kennen, wat in de praktijk in zal houden dat het EOM een zaak aan zich kan trekken, ook in het geval dat er al een onderzoek in een lidstaat gaande is.
Voor de reactie van het kabinet op het document van het Griekse Voorzitterschap dat ik u bij brief van 26 maart jl. (Kamerstuk 33 709, nr. 6) heb doen toegaan, verwijs ik u graag naar de afzonderlijke brief die u daarover zult ontvangen. De laatste vraag, of het voorliggende voorstel voldoende waarborgt dat het EOM onafhankelijk en efficiënt kan opereren, is naar de mening van Nederland in dit stadium niet goed te beantwoorden, getuige ook de vele vragen die er bij de lidstaten op dit moment nog leven met betrekking tot de concrete invulling van het Collegemodel.
Het Europees Parlement heeft zich in zijn interim wetgevingsresolutie van 12 maart jl. met betrekking tot het voorstel van de Commissie niet specifiek uitgesproken over het Collegemodel of de kwestie van al dan niet exclusieve dan wel primaire bevoegdheid voor het EOM.
= oriënterend debat
De Raad spreekt over een voorstel van het Voorzitterschap voor de zogenaamde governance van Eurojust. Het voorliggende document bouwt voort op een discussie in CATS op 24 april jl., waarin een meerderheid van de lidstaten een voorkeur bleek te hebben voor uitwerking van een governance-model zoals hierin verder is uitgewerkt, te weten een combinatie van elementen uit het Commissievoorstel en de in de praktijk gegroeide werkwijze van het Eurojust College ten aanzien van de behandeling van niet-operationele zaken. Nederland vindt het te vroeg voor goedkeuring van de inhoud van dit voorstel door de Raad. Het voorstel is namelijk niet eerder op technisch niveau besproken. Nederland heeft er geen bezwaar tegen als de Raad de desbetreffende werkgroep vraagt het voorstel te bespreken. Dat laatste wordt nu volgens het Voorzitterschap ook het doel van de bespreking van het document tijdens de JBZ-Raad. Hoewel Nederland aanvankelijk een voorkeur had voor een constructie met een sterke uitvoerend of administratief directeur in combinatie met een externe management board, zoals bij Europol bestaat, is Nederland bereid de details van dit voorstel te bespreken, nu een overgrote meerderheid van de lidstaten daaraan de voorkeur geeft. Het Europees Parlement zal zijn positie na de verkiezingen van 22–25 mei 2014 bepalen.
= gedeeltelijke algemene benadering/oriënterend debat
Doel van bespreking in de Raad is: a. een gedeeltelijke algemene benadering op Hoofdstuk V van de verordening (Doorgifte van persoonsgegevens naar derde landen of internationale organisaties) en mogelijk enige andere onderwerpen die door het Voorzitterschap worden geselecteerd; b. een oriënterend debat op hoofdlijnen op het onderwerp «one stop shop» en het consistentiemechanisme bij samenwerking tussen toezichthouders, met de bedoeling sturing te geven aan de voortzetting van de onderhandelingen.
In Hoofdstuk V van de verordening zijn de regels neergelegd met betrekking tot de doorgifte van persoonsgegevens uit de Europese Unie naar derde landen en internationale organisaties. De verordening voorziet in een ruimte territoriale reikwijdte om een brede gelding van het Unierecht te bewerkstelligen. Niet slechts in de Unie gevestigde verantwoordelijken voor de verwerking van persoonsgegevens zijn onderworpen aan de verordening, maar ook verantwoordelijken die niet in de Unie zijn gevestigd, maar wel goederen of diensten aanbieden aan burgers in de Unie of het gedrag van burgers in de Unie observeren en daartoe persoonsgegevens verwerken. Op deze basis is een stelsel van regels gebouwd dat beoogt een maximale bescherming te bieden aan gegevens die de Unie moeten verlaten. De Unie streeft naar het bereiken van zoveel mogelijk akkoorden met derde landen waarin een oordeel wordt geveld over de toereikendheid van het niveau van gegevensbescherming in die landen. Wanneer een dergelijk oordeel is gegeven, kunnen zonder aanvullende garanties persoonsgegevens naar die landen worden doorgegeven. Bij gebreke aan een dergelijk oordeel moet worden teruggegrepen op andere garanties, zoals goedgekeurde standaardcontractsvoorwaarden, bindende bedrijfsvoorschriften of specifieke verdragen of wetgeving van de Unie en de lidstaten. Indien die grondslagen niet kunnen worden ingeroepen zal moeten worden teruggegrepen op uitzonderingen als toestemming van de betrokkene, uitvoering van een contract, specifieke toestemming van de toezichthouder of betrokkenheid in een rechtsgeding. Hoofdstuk V van de verordening is verschillende malen op technisch niveau besproken.
De «one stop shop» en het consistentiemechanisme betreffen de regeling van de onderlinge samenwerking van de toezichthouders in de Unie. Het is evident dat de uitvoering en het toezicht op de naleving van de verordening een bepaalde mate van eenvormigheid behoeven. Het is evenzeer evident dat het onmogelijk is dit door één centrale toezichthouder voor 500 miljoen burgers te laten doen. Er is dus geen alternatief voor samenwerking tussen de bestaande toezichthouders van de lidstaten. Om die samenwerking voor burgers en bedrijven zo efficiënt mogelijk te laten verlopen, regelt de verordening dat in grensoverschrijdende zaken zoveel mogelijk één toezichthouder kan worden aangewezen die het toezicht op de naleving coördineert.
De Raad beraadslaagt nog altijd in eerste lezing over het omvangrijke en hoogst gecompliceerde ontwerp. Het onderwerp «one stop shop» en het consistentiemechanisme is inmiddels vele malen op technisch en op politiek niveau besproken. Het Europees Parlement heeft in maart 2014 de eerste lezing voltooid
Nederland is van oordeel dat Hoofdstuk V in beginsel voldoende is besproken om te bezien of op politiek niveau voldoende basis bestaat voor een gedeeltelijk akkoord. In beginsel, omdat Nederland het na bijna twee en half jaar onderhandelen gepast acht dat ten minste op één belangrijk onderdeel een vorm van politieke overeenstemming kan worden bereikt. Nederland oordeelt de tekst van Hoofdstuk V daarvoor voldoende, indien aan de Nederlandse wensen voor de bescherming van nationale databases kan worden voldaan. Op dit moment is in de tekst van het Voorzitterschap hiervoor een grondslag opgenomen. Overigens biedt de tekst van Hoofdstuk V, behoudens de regeling voor de zogenaamde intern bindende bedrijfsvoorschriften voor multinationale ondernemingen, weinig vernieuwing ten opzichte van de geldende richtlijn en wordt een zekere mate van vrijheid van verantwoordelijken vervangen door een algemene regeling. In dit nadeel kan worden berust wanneer een gedeeltelijk akkoord kan worden bereikt. Een gedeeltelijk akkoord op Hoofdstuk V acht Nederland overigens nog onvoldoende om de triloog met Commissie en Europees Parlement te starten, ook informeel. De onderlinge samenhang van de onderdelen van de verordening noodzaakt tot voorzichtigheid. Er is bovendien geen steun daarvoor in de Raad.
Op het onderdeel «one stop shop» en het consistentiemechanisme is voorlopig geen akkoord binnen bereik. Nederland is voorstander van wat heet een betekenisvolle «one stop shop». In die visie wordt aan de hand van een aantal objectieve criteria (zoals bijvoorbeeld de plaats van vestiging van de verantwoordelijke waar de beslissingen over doel en middelen voor de gegevensverwerking worden genomen, of het toepasselijk recht op de verhouding tussen verantwoordelijke of betrokkene dat aanleiding geeft tot de verwerking van persoonsgegevens) bepaald welke toezichthouder primair wordt aangewezen in een grensoverschrijdende zaak. Is die aanwijzing tot stand gekomen, dan verricht die toezichthouder, samenwerkend met de andere betrokken toezichthouders het onderzoek en stelt deze eventuele handhavingsmaatregelen en sancties voor.
Het krachtenveld voor Hoofdstuk V is nog verdeeld. Enkele grote lidstaten verlangen voor de oplossing van de gevallen waarin de overheden van derde landen krachtens eigen wetgeving of rechterlijke beslissingen rechtstreeks gegevens vorderen bij bedrijven in de Europese Unie een vergaande oplossing (alleen mogelijk krachtens verdrag of met voorafgaande toestemming van de toezichthouder). Een grote lidstaat verlangt nog verdergaande wijzigingen van Hoofdstuk V. Deze wijzigingen worden door het Voorzitterschap en de Commissie niet gesteund. Ook Nederland is daarvan geen voorstander. Het Europees Parlement hecht daar wel groot belang aan. Er is een belangrijke groep lidstaten die inmiddels welwillendheid of enig begrip heeft geuit voor de Nederlandse wens om nationale databases beter te beschermen tegen vorderingen uit derde landen. Hoewel het Nederlandse voorstel geheel op zichzelf staat en is bedoeld als een meer technische voorziening, is het niet onmogelijk dat een aantal lidstaten in dat voorstel een alternatief ziet voor de eerder omschreven voorziening. Daarnaast is er een kleinere groep lidstaten die de verordening vanwege de instrumentkeuze en grote gevolgen voor de interne wetgeving blijft afwijzen en die zich blijft verzetten tegen elke vorm van overeenstemming. Het valt nu nog niet te zeggen of dit een blokkerende minderheid van lidstaten oplevert.
Het krachtenveld voor het «one stop shop» mechanisme is verdeeld in drie richtingen. Een groep lidstaten deelt het Nederlandse standpunt, al zijn er variaties in de diverse bijdragen te bespeuren. Een andere groep lidstaten wijst dit principieel af, omdat aanwijzing van een leidinggevende autoriteit in grensoverschrijdende zaken tot gevolg heeft dat een burger met klachten zich onder omstandigheden tot een buitenlandse autoriteit moet wenden. Besluiten van deze autoriteit zouden dan ook in het buitenland voor de rechter moeten worden aangevochten. Deze groep van lidstaten wenst onder alle omstandigheden toegang voor de burgers van het eigen land tot de eigen autoriteit en de eigen rechter. Deze groep van lidstaten put steun uit een advies van de Juridische Dienst van de Raad die oordeelt dat het model voorgesteld door Commissie en Voorzitterschap een onvoldoende niveau van grondrechtenbescherming heeft. Een grote lidstaat heeft een eigen model ontwikkeld dat voorziet in verschillende parallelle procedures. Gegeven deze situatie acht Nederland verder dooronderhandelen aan de hand van vragen die door de Raad moeten worden beantwoord niet zinvol als het om inhoudelijke kwesties gaat. Nederland stelt zich voor dat een volgend Voorzitterschap niet inhoudelijk dooronderhandelt, maar procedureel beziet of er ruimte is voor een compromis tussen de richtingen. Het Europees Parlement hecht minder prioriteit aan de «one stop shop» dan de Raad.
Bescherming van persoonsgegevens in nationale databases
In het algemeen overleg van 24 april 2014 over gegevensbescherming met de Vaste Commissie voor Veiligheid en Justitie heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie toegezegd de Kamer bij gelegenheid van de geannoteerde agenda van de JBZ Raad van juni 2014 nader te informeren over de Nederlandse inspanningen om in de Algemene verordening gegevensbescherming een voorziening op te nemen voor bescherming van persoonsgegevens die onder verantwoordelijkheid van de overheid worden opgenomen in nationale databases. Deze toezegging wordt hierbij met onderstaande tekst ingelost.
Om deze nationale gegevensverwerkingen zo goed mogelijk te kunnen beschermen heeft Nederland al in januari 2013 een aanpassingsvoorstel op artikel 44 van de verordening ingediend. Dit voorstel kwam erop neer dat de Uniewetgever en de nationale wetgever de bevoegdheid werd verleend om bij bindend EU-besluit, respectievelijk bij nationale wet te bepalen dat om redenen van zwaarwegend algemeen belang gegevensverwerkingen kunnen worden aangewezen die niet aan derde landen buiten de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte of de groep van landen die beschikt over een toereikendheidsoordeel mogen worden doorgegeven. De bedoeling hiervan is dat de afweging tussen het belang van de staat en het gezamenlijk belang van Nederlandse burgers en ingezetenen van Nederland in hun hoedanigheid van betrokkenen in de zin van het gegevensbeschermingsrecht enerzijds en het belang van een vrij gegevensverkeer met derde landen anderzijds bij wijze van uitzondering door de nationale (of de Unie-)wetgever kan worden verricht. Indien de bevoegde wetgever een restrictie vaststelt op data-export, moet daarmee bij aanbestedingen van gegevensverwerking altijd rekening worden gehouden.
Het voorstel is, na een eerste presentatie hiervan door Nederland in januari 2013 niet meer aan de orde geweest tot de raadswerkgroep van 31 maart en 1 april 2014. Hoewel dit voorstel de steun kreeg van het Voorzitterschap en de Commissie, kreeg het – ondanks intensief werk achter de schermen van Nederland – niet voldoende steun van andere lidstaten om het met een redelijke kans op succes verder te verdedigen. Daarvan is mondeling verslag gedaan in het desbetreffende algemeen overleg en in de brief van 22 april 2014, nr. 507646. Duidelijk werd dat hetgeen in Nederland als een probleem wordt gezien in andere lidstaten niet als zodanig wordt ervaren en ook niet als mogelijk toekomstig probleem wordt gezien. In een belangwekkend aantal lidstaten worden (bijvoorbeeld) identificatiedocumenten nog door staatsdrukkerijen vervaardigd, zodat de gegevensverwerking per definitie binnenslands blijft. Andere lidstaten verzetten zich juist tegen het idee dat zelfs de geringste restrictie in het vrij gegevensverkeer niet kan worden gesteund. Het verhandelde in het algemeen overleg en een nadere evaluatie van de wetgevingstechnische en meer procesmatige kanten van het Nederlandse voorstel heeft aanleiding gegeven tot een nieuwe poging een voorziening in de verordening te krijgen. Uitgangspunt daarbij is geweest dat met voorbeelden de zorg van Nederland beter inzichtelijk wordt gemaakt, dat maximale flexibiliteit wordt betracht waar het de wetgeving betreft, en dat tegemoet moet worden gekomen aan bezwaren die verband houden met beperkingen op het vrij gegevensverkeer. Hernieuwde inspanningen hebben in elk geval geleid tot een veel meer begripvolle houding van andere lidstaten en ook enige steun. Andere lidstaten hebben Nederland gevraagd tekstvoorstellen te overwegen. Nederland heeft die voorstellen overgenomen, omdat die meer kans op steun bieden. Nederland heeft aangeboden ook een meldplicht te aanvaarden bij de Europese Commissie wanneer van de bevoegdheid gebruik wordt gemaakt. Dat is een redelijke eis, zodat de Commissie na een melding de effecten van een exportbeperking op het vrij gegevensverkeer kan beoordelen. Indien dit voorstel in de tekst van het Voorzitterschap blijft staan, dan ligt instemming met een gedeeltelijk akkoord door Nederland voor de hand. Indien dit niet het geval is, dan moet vaststaan dat de Nederlandse belangen op alternatieve wijze zijn gewaarborgd.
= stand van zaken
Zie III.1.
= algemene overeenstemming
Het Voorzitterschap heeft het voorstel voor een verordening tot wijziging van verordening nr. 1346/2000 betreffende insolventieprocedures voor algemene overeenstemming in eerste lezing geagendeerd.
De Commissie heeft eind 2012 voorgesteld om de Europese insolventieverordening te moderniseren, waarbij de verordening onder meer ook zou gaan op pre-insolventiebeslissingen, betere doorstartmogelijkheden voor bedrijven, betere regels voor de afwikkeling van het faillissement van leden van een groep ondernemingen en een nauwere samenwerking tussen rechters en curatoren in grensoverschrijdende situaties. De verordening bepaalt met name welke rechter bevoegd is om faillissementsprocedures te openen en welk recht van toepassing is, en waarborgt in de hele Unie de erkenning van de hieruit voortvloeiende beslissingen.
De beraadslagingen hierover zijn onder het Griekse voorzitterschap sterk geïntensiveerd. Daarbij is uiteraard de nodige aandacht besteed aan de onderwerpen die door de JBZ-Raad van 5 en 6 december 2013 als belangrijk waren aangemerkt, te weten het belang van betere doorstart- en tweede-kans-mogelijkheden voor bedrijven, het vraagstuk van «forum shopping» met de bedoeling om het faillissement onder een voor de debiteur gunstiger regime af te wikkelen, de koppeling van de nationale faillissementsregisters via het e-justice portaal, privacy en een verbetering van de mogelijkheden om grensoverschrijdende groepsinsolventies af te wikkelen.
De Nederlandse inzet in de onderhandelingen is langs de al met de Tweede Kamer besproken zwaartepunten gelopen: introductie van de mogelijkheid tot opname van opgelegde bestuursverboden in de nationale faillissementsregisters, de invoering van mechanismen ter voorkoming van faillissementstoerisme, verbetering van de mogelijkheden om de continuïteit van bedrijven in financiële problemen te verbeteren en versterkte samenwerking tussen curatoren onderling, rechters onderling en de beide beroepsgroepen bij de afwikkeling van grensoverschrijdende faillissementen.
Het Voorzitterschap heeft op Coreper van 20 mei jl. een compromis voorgesteld met de volgende uitgangspunten: a) de mogelijkheid om de annexen van de verordening, waarin de nationale wetgeving is vermeld die onder de reikwijdte ervan valt, via een vereenvoudigde procedure aan te passen; b) bij de insolventie van EU-burgers is de rechter van de woonplaats bevoegd, omdat het voor de bevoegdheid van de rechter maatgevende centrum van de voornaamste belangen geacht wordt zich daar te bevinden; om faillissementstoerisme tegen te gaan, gaat deze presumptie echter niet op als iemand binnen zes maanden voorafgaand aan de faillissementsaanvraag naar een andere lidstaat is verhuisd; c) bij de afwikkeling van grensoverschrijdende groepsfaillissementen blijft de nationale rechter van het land waar een nevenvestiging of dochter is gelegen bevoegd om zich over eventuele ontslagen uit te spreken; d) lidstaten mogen in beginsel zelf kiezen of in de EU-breed en via het e-justice portaal te koppelen nationale faillissementsregisters ook gegevens van natuurlijke personen worden opgenomen; e) lokale crediteuren kunnen worden betrokken in een algeheel faillissementsakkoord, waardoor kan worden vermeden dat er onnodige (secundaire) faillissementsprocedures moeten worden gevoerd; f) de afwikkeling van grensoverschrijdende groepsinsolventies wordt verbeterd via een mechanisme van betere samenwerking tussen curatoren en de betrokken rechters in de verschillende lidstaten.
Hoewel de onderhandelingen over de concretisering hiervan op dit moment nog gaande zijn, en het dossier terugkeert op het Coreper van 4 juni a.s., kan bij wijze van tussenbalans worden opgemerkt dat deze uitgangspunten Nederland aanspreken. De afwikkeling van grensoverschrijdende faillissementen wordt beter gestructureerd, ook specifieke procedures komen straks binnen het bereik van de verordening, zoals de pre-pack waarvoor in het kader van het wetgevingsprogramma herijking faillissementsrecht wetgeving wordt voorbereid, op EU-niveau is nu het Nederlandse uitgangspunt aanvaard dat toegang tot het faillissementsregister kosteloos moet zijn, de Nederlandse rechter blijft bevoegd voor de beoordeling van ontslagaanvragen bij vestigingen in Nederland van in een andere lidstaat zetelende en aldaar in faillissement verkerende bedrijven en en er is in de vorm van een «suspect period» van zes maanden een voorziening getroffen om faillissementstoerisme door natuurlijke personen tegen te gaan. Voor een vergelijkbare benadering bij het bedrijfsleven blijft Nederland zich inzetten.
Ook anderszins heeft de Nederlandse inzet op het belang van de bestrijding van fraude vruchten afgeworpen. In de huidige teksten is opgenomen dat in de te koppelen nationale insolventieregisters ook opgelegde bestuursverboden kunnen worden opgenomen, en is afgesproken dat de Europese Commissie binnen drie jaar komt met een onderzoek naar de grensoverschrijdende aspecten van bestuursverboden en de bestuurdersaansprakelijkheid. Daarmee is de problematiek van de grensoverschrijdende faillissementsfraudebestrijding de komende jaren stevig op de Europese agenda verankerd. Er zal bij de Commissie op worden aangedrongen om deze rapportage uiterlijk al aan het begin van het Nederlandse voorzitterschap te presenteren, opdat voortvarend kan worden bezien of en in welke mate nader Europees optreden nodig is.
Gelet hierop overweegt Nederland in te stemmen met het voorzitterschapscompromis en de bijbehorende wijzigingsteksten. De meeste lidstaten zullen dit, naar verwachting, met Nederland doen. De meeste van de door de Raad voorgestelde wijzigingen zijn in lijn met het standpunt van het Europees Parlement.
Het Voorzitterschap informeert de Raad over de stand van zaken diverse wetgevingsvoorstellen.
Niet-wetgevende besprekingen
= aanneming
De Raad zal conclusies aannemen over twee onderwerpen. In reactie op het Commissierapport over toepassing van het EU-Handvest van de Grondrechten roept de Raad eerdere Raadsinitiatieven om naleving van het Handvest te bevorderen in herinnering, waaronder interne richtlijnen om bij voorbereiding van Raadsvoorstellen aan het Handvest te toetsen.5 In dit verband wordt voorgesteld dat de Raad jaarlijks systematisch rapporteert over Raadsinitiatieven die aan mensenrechten raken, en de uitvoering van bestaande afspraken over bevordering van toepassing van het Handvest evalueert. Dit kan op termijn ook leiden tot een interne EU-strategie met betrekking tot het naleving van het Handvest. Het tweede onderwerp is versterking van de consistentie tussen interne en externe aspecten van bescherming en bevordering van mensenrechten in de EU. In dit kader wordt met de conclusies voorgesteld dat de samenwerking tussen de Raadswerkgroepen die zich bezighouden met interne en externe mensenrechten in de EU, wordt versterkt om zo wederzijdse informatieuitwisseling te bevorderen.
Nederland is voorstander van de versterking van handhaving van mensenrechten binnen de EU, zoals is vastgelegd in de beleidsbrief «Respect en recht voor ieder mens». Tevens heeft Nederland in eerdere kabinetsvoorstellen ervoor gepleit rechtsstatelijkheid binnen de EU beter te verankeren. In dit licht kan Nederland zich goed vinden in het voorstel om de werking van bestaande afspraken te evalueren en jaarlijks als Raad prioriteiten voor vervolgstappen te identificeren. Afhankelijk hiervan kunnen ook eventuele lacunes in het EU-mensenrechtenbeleid worden geïdentificeerd en aangepakt. Enkele lidstaten hadden bezwaren tegen de notie dat systematische weergave van Raadsinitiatieven die aan mensenrechten raken en consistente uitvoering van bestaande afspraken over bevordering van toepassing van het Handvest, op termijn kunnen leiden tot een interne EU-mensenrechtenstrategie/actieplan, maar deze lidstaten zijn intussen akkoord met de huidige tekst. Nederland heeft zich altijd voorstander getoond van een goede samenhang tussen het interne en externe mensenrechtenbeleid van de EU, mede vanuit het oogpunt van geloofwaardigheid van de EU. Nederland steunt daarom het versterken van werkafspraken die dit kunnen bestendigen. Wel moet in dit verband de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de lidstaten in beide domeinen telkens het uitgangspunt blijven.
– Aanpak buitenlandse strijders en terugkerende strijders, in het bijzonder met betrekking tot Syrië
= stand van zaken
De Europese Contraterrorisme Coördinator (CTC) zal tijdens de JBZ-Raad een presentatie geven over de aanpak van reisbewegingen van buitenlandse strijders en terugkeerders, vanuit het oogpunt van terrorismebestrijding, in het bijzonder met betrekking tot Syrië. In de aanpak staat preventief optreden voorop. De CTC stelt daarbij voor om gerichte campagnes te voeren teneinde jongeren te weerhouden te gaan. Voorts wil de CTC een webportal opzetten waarop vrijwilligersgroepen en liefdadigheidsorganisaties kunnen vermelden op welke wijze jongeren de burgerbevolking in strijdgebieden zinvol kunnen ondersteunen. Daarnaast moet de identificatie en detectie van reisbewegingen door buitenlandse strijders en terugkeerders worden verbeterd, bijvoorbeeld door beter gebruik van het Schengen Informatie Systeem. Nederland kan de suggesties van de CTC steunen. Ten aanzien van het web portal zou Nederland echter graag zien dat een dergelijke actie op lokaal en nationaal niveau i.p.v. op EU-niveau wordt opgestart om ervoor te zorgen dat het initiatief aansluit op de plaatselijke behoefte.
– Herziening EU-strategie aanpak radicalisering en rekrutering
= aanneming
De Raad zal gevraagd worden de herziene EU-strategie voor de strijd tegen radicalisering richting en rekrutering voor terrorisme, aan te nemen. Aangezien de dreiging van terrorisme steeds verandert, wordt ook periodiek de EU-strategie periodiek herzien. Op verzoek van vele lidstaten is er voor gekozen om de strategie bondig te houden. De strategie focust onder meer op:
• versterken van de overheidscommunicatie;
• versterken van gematigde opinies in het maatschappelijk debat;
• tegengaan van online radicalisering en rekrutering;
• trainen van eerstelijnswerkers, en hen betrekken bij tegengaan van radicalisering en rekrutering;
• versterken van de weerbaarheid bij zowel individuen als het maatschappelijk middenveld;
• het op elkaar laten aansluiten van interne en externe beleid.
Naar verwachting zullen alle lidstaten hiermee kunnen instemmen. De strategie zal vervolgens worden uitgewerkt in een document met richtsnoeren.
– Presentatie inkomend Italiaans Voorzitterschap
Het aanstaande Italiaanse Voorzitterschap, zal de Raad informeren over de onderwerpen die het wil agenderen tijdens de JBZ-Raden gedurende de tweede helft van 2014.
– Seminar 28–29 april 2014, aanpak hate crimes
= informatie van het Voorzitterschap
Het Voorzitterschap informeert de Raad over het Hate Crime Seminar gehouden in Thessaloniki, op 28 en 29 april 2014. Een van de uitkomsten van dit seminar is de instelling van een informele, door het EU-Grondrechtenagentschap (FRA) gefaciliteerde, ambtelijke werkgroep Hate Crimes, met als doel het ontwikkelen en implementeren van maatregelen voor het faciliteren van hate crimes- rapportages, inclusief de maatregelen die tot doel hebben om vertrouwen in politie en andere staatsinstituties op te bouwen. Deze initiatieven vloeien voort uit de Raadsconclusies van de JBZ-Raad van 5 en 6 december 2013 waarin de Raad opriep tot verdere beleidsontwikkeling. Het komende Italiaanse voorzitterschap heeft aangeboden de eerste Werkgroep Hate Crimes te organiseren in het najaar van 2014. De Commissie wil naar aanleiding van de evaluatie van het Kaderbesluit racisme en xenofobie, in dialoog met de lidstaten bezien op welke wijze tot een zo goed mogelijke uitvoering van het kaderbesluit kan worden gekomen. De werkzaamheden van de zojuist geïnstalleerde Werkgroep Hate Crimes zullen door Nederland worden ondersteund.
– EU Roma top, 4 april 2014
= informatie van de Commissie
De Raad wordt geïnformeerd over de informatieve bijeenkomst op 4 april 2014, waarin de Europese Commissie terugblikte op de bereikte resultaten op het dossier van Roma integratie en inclusie. Nederland werd vertegenwoordigd door de mensenrechtenambassadeur. De Top stond vooral in het teken van de lokale uitvoering van beleid voor inclusie van Roma. De Europese Commissie is namelijk op zich tevreden dat Roma op de politieke agenda staat, maar maakt zich zorgen over het feit dat op Europees en nationaal niveau afspraken worden gemaakt over de sociale inclusie van Roma, maar dat er op lokaal niveau weinig doorsijpelt over deze afspraken en dat er te weinig actie is bij het verbeteren van de buitengewoon deplorabele situatie waarin Roma nog steeds leven. Tijdens de Roma top heeft de Europese Commissie verder het report on the implementation of the EU Framework for Roma integration strategies gepresenteerd en is er een nieuwe informatieve website (http://ec.europa.eu/justice/roma-integration) gelanceerd met «promising practices» en landenspecifieke informatie.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32317-235.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.