32 317 JBZ-Raad

Nr. 132 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 23 juli 2012

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie en de algemene commissie voor Immigratie, Integratie en Asiel hebben een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Veiligheid en Justitie en de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel over de brief van 10 juli 2012 inzake de geannoteerde agenda van de informele JBZ-Raad d.d. 23–24 juli 2012 (Kamerstuk 32 317, nr. 127), de brief van 25 juni 2012 inzake het verslag van de bijeenkomst van het Gemengd Comité en de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ) van 7 en 8 juni 2012 (Kamerstuk 32 317 nr. 124) en de brief van 20 juni 2012 inzake het A-punt Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken op 21 juni 2012 over het T&O-akkoord EU-Turkije (Kamerstuk 21 501-31 nr. 284). Bij brief van 20 juli hebben de bewindspersonen deze vragen beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie voor Veiligheid en Justitie, De Roon

De ondervoorzitter van de commissie voor Immigratie, Integratie en Asiel, Kuiken

Adjunct-griffier van de commissie voor Veiligheid en Justitie, Dekker

Inhoudsopgave

Blz.

       

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

       

A. Geannoteerde agenda van de informele JBZ-Raad d.d. 23–24 juli 2012

2

 

a) Immigratie en Asiel

2

   

1. Derde jaarverslag over immigratie en asiel (2011)

2

   

2. Lunchbespreking «Situatie in Syrië»

3

 

b) Veiligheid en Justitie, Grondrechten en Burgerschap

3

   

1. Cybercrime

3

   

2. Security Industrial Policy and Security Related Research

4

   

3. Gegevensbescherming

5

   

4. Bevriezing en confiscatie van criminele opbrengsten in de EU

5

   

5. Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen

6

 

c) Voortgangsoverzicht EU dossiers Veiligheid en Justitie, Asiel en Migratie

7

       

B. Verslag van de bijeenkomst van het Gemengd Comité en de JBZ-Raad d.d. 7–8 juni 2012

8

 

a) Gemengd Comité

8

 

b) Binnenlandse Zaken/Immigratie en Asiel

9

 

c) Veiligheid en Justitie, Grondrechten en Burgerschap

9

       

C. A-Punt WSBVC-Raad d.d. 21 juni 2012

9

       

II. Reactie van de ministers

10

I. VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende stukken en hebben hierbij nog enkele vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda en willen het kabinet enkele vragen voorleggen en enkele opmerkingen meegeven bij de eerstvolgende JBZ-Raad.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende stukken en hebben hierbij een aantal vragen.

De leden van de PVV-fractie benadrukken dat zij iedere vorm van Europese bemoeienis op het terrein van asiel en immigratie uiterst onwenselijk vinden. Met betrekking tot de geannoteerde agenda van de JBZ-Raad van 23 en 24 juli 2012 hebben deze leden enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie hebben over het deel Immigratie & Asiel van de geannoteerde agenda van de informele JBZ-Raad enkele opmerkingen en vragen.

A. Geannoteerde agenda van de informele JBZ-Raad d.d. 23–24 juli 2012

a) Immigratie en Asiel

1. Derde jaarverslag over immigratie en asiel (2011)

De leden van de CDA-fractie vragen of het kabinet voornemens is om formeel te reageren op het in 2012 te lanceren breed consultatieproces over de vraag wat de rol van het beleid van de Europese Unie1 moet zijn bij de mogelijkheden van economische migratie en het belang van integratie daarbij. Zo ja, kan de Kamer tijdig kennis nemen van die reactie? Kan het kabinet toelichten waarom de Europese Commissie2 aandacht vraagt voor economische migratie van derdelanders, terwijl het kabinet de aandacht liever richt op intra-EU-mobiliteit? De leden van de CDA-fractie vragen tevens wat de reactie van het kabinet is op het voornemen van de Commissie om de richtlijnen betreffende een gecombineerde vergunning en de richtlijn inzake de Europese blauwe kaart samen te voegen.

De leden van de PVV-fractie constateren dat naar aanleiding van het derde jaarverslag immigratie en asiel (2011) door de Commissie is opgemerkt dat er (ondanks de hoge werkloosheid) mede met het oog op een vergrijzende bevolking een tekort is aan specifieke arbeid en vaardigheden. De Commissie kondigt in verband daarmee aan nog dit jaar een breed consultatieproces te lanceren over de vraag wat de rol van het EU-beleid moet zijn bij de mogelijkheden van economische migratie. De leden van de PVV-fractie wijzen er met nadruk op dat onderzoek door het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut3 en het Centraal Planbureau4 heeft aangetoond dat immigratie geen oplossing is voor vergrijzing. Zij zijn dan ook allerminst gerust op de aankondiging van de Commissie, die er mogelijk toe kan leiden dat immigratie van «arbeidskrachten» uit derde landen naar de EU eenvoudiger wordt gemaakt. Kan het kabinet toezeggen om in dit verband scherp de vinger aan de pols te houden om te voorkomen dat onder het mom van aanpak van vergrijzingsgerelateerde problematiek de immigratievoorwaarden dreigen te worden versoepeld, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie vragen of het kabinet verwacht dat het gemeenschappelijk Europees asielstelsel5 dit jaar nog gerealiseerd kan worden. Klopt het dat alle nog uit te onderhandelen richtlijnen zijn aangehouden, mede gezien de overdracht van het voorzitterschap aan Cyprus? In hoeverre denkt het kabinet dat het GEAS in 2012 gerealiseerd zal kunnen worden?

2. Lunchbespreking «Situatie in Syrië»

De leden van de VVD-fractie steunen de inzet van het kabinet om vluchtelingen van het Syrische drama op te vangen in de regio. Het is goed dat Nederland hier ook aan bijdraagt. Wat is het doel van de bespreking van dit thema tijdens de JBZ-Raad? Is er behoefte aan aanvullende hulp om opvang in de regio mogelijk te blijven maken? Wat is momenteel het asielbeleid in de EU-lidstaten tegenover Syrische vluchtelingen? Zijn er aanwijzingen dat er een stijging is van het aantal Syrische immigranten naar de EU?

De leden van de CDA-fractie vragen waarom het kabinet van mening is dat een meer uniform beleid in de EU nodig is voor de behandeling van asielaanvragen van Syrische asielzoekers. Hoe verloopt de behandeling van Syrische asielverzoeken momenteel in de praktijk bij de lidstaten en doen zich daarbij bepaalde problemen voor? Klopt het dat de United Nations High Commissioner for Refugees6 € 193 mln. nodig heeft om de circa 100 000 naar de buurlanden gevluchte Syriërs te kunnen helpen? Zal dit bedrag naar verwachting voor UNHCR beschikbaar komen, zo vragen deze leden.

b) Veiligheid en Justitie, Grondrechten en Burgerschap

1. Cybercrime

De leden van de VVD-fractie constateren dat in de geannoteerde agenda wordt gesteld dat er behoefte bestaat aan nieuwe en duidelijke regels op het gebied van grensoverschrijdende bestrijding van cybercrime. Er bestaan nog steeds verschillen tussen het optreden tegen cybercrime in de lidstaten en bij onderzoek wordt vaak aangelopen tegen het territorialiteitsbeginsel en het uitgangspunt van nationale soevereiniteit voor opsporing. Dit zijn voor de leden van de VVD-fractie belangrijke uitgangspunten. Deze leden vragen het kabinet een uitgebreidere uitleg te geven van de praktische problemen bij grensoverschrijdende bestrijding van cybercrime tussen EU-lidstaten en toe te lichten hoe nieuwe regelgeving hier een oplossing voor zou kunnen zijn. Daarnaast vragen deze leden wat de kosten zijn om het Europees Centrum voor de bestrijding van cybercriminaliteit7 bij Europol onder te brengen en op welke begrotingspost dit komt te staan. De leden van de VVD-fractie vragen naar de ambitie die Nederland, als gastland, met het EC3 heeft.

De leden van de PvdA-fractie erkennen dat de aanpak van cybercrime niet beperkt kan blijven tot een nationale aanpak. Net zoals de georganiseerde criminaliteit beperken cybercriminelen zich niet tot de landsgrenzen. Integendeel, cybercrime kent helemaal geen landsgrenzen en dat is tegelijk ook het grote probleem. Dat in deze specifieke vorm van criminaliteitsbestrijding intensief samengewerkt moet worden tussen alle landen lijkt evident. Als sprake is van internetcriminaliteit zou eerst de vraag beantwoord moeten worden welk land jurisdictie heeft. In hoeverre wordt met deze voorstellen het vraagstuk welk land gerechtigd is om op te treden ondervangen? Moet daarvoor de wetgeving in ons land en naar alle waarschijnlijk bij alle lidstaten worden gewijzigd? Op dit moment wordt op Europees niveau cybercrime aangepakt. De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre hierover wereldwijde afspraken worden gemaakt. Ook vragen zij in hoeverre de Europese voorstellen de bescherming van de persoonsgegevens raken. Is dit een onderdeel dat uitgebreid besproken is of wordt? Kan het kabinet toelichten waarom er wel of geen problemen zijn met de bescherming van de persoonsgegevens van de EU-burger? Wat is het oordeel van het College bescherming persoonsgegevens8 op de verdergaande EU-samenwerking op het gebied van cybercriminaliteit? Wat betekent het als er geen rechtshulpverzoeken meer gedaan hoeven worden en Europol rechtstreeks en zonder toestemming in alle lidstaten kan rechercheren, of is dat niet aan de orde? Deze leden doelen bij deze vraag niet op de versnelde aanpak van cybercrime, maar op de strafvorderlijke consequenties. Volgens het kabinet duurt de afhandeling van internationale rechtshulp verzoeken meestal te lang om de vluchtige data veilig te stellen. De leden van de PvdA-fractie vragen hoe lang het in het algemeen duurt voordat een rechtshulp verzoek is afgehandeld.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de financiering geregeld is van het bij Europol in Den Haag onder te brengen EC3.

De leden van de PVV-fractie wijzen op de volgende citaten uit de geannoteerde agenda: «Nederland beoogt hiertoe in samenwerking met andere lidstaten voorstellen te ontwikkelen.» «In EU verband zet Nederland, in lijn met de Nationale Cyber Security Strategie (Kamerstukken II 2010/11, 26 643, nr. 174), actief in op een integrale aanpak van cybercrime en cyber security binnen de Europese Unie. Nederland vraagt hierbij aandacht voor publiek-private samenwerking.» Heeft Nederland momenteel verdragen getekend met andere lidstaten in het kader van het bestrijden van cybercrime en/of ligt dit in de planning? Of wordt hierbij gewacht op overkoepelende Europese wet- en regelgeving? De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat het verstandig is om nu al aan de hand van een behoeftestelling afspraken te maken met andere lidstaten op het gebied van het aanpakken van cybercrime. Hoe kijken de bewindspersonen daar tegenaan?

2. Security Industrial Policy and Security Related Research

De leden van de PvdA-fractie constateren dat Nederland de uitgangspunten van de Europese Contra-Terrorisme Coördinator9 omarmt en de publiek-private samenwerking in de aanpak van cyber security benadrukt. Deze leden kunnen zich daar in vinden maar maken zich zorgen over de achterstand in kennis die, over het algemeen, de overheden hebben. Hackers lijken altijd een stap voor te lopen op de opsporingsdiensten. Hoe kan gelijke tred worden gelopen met de hackers en zo op zijn minst hetzelfde kennisniveau gehaald worden als degenen die bestreden dienen te worden? Welke ideeën heeft het kabinet hierover en hoe gaat het kabinet dat op Europees niveau bespreken, zo vragen deze leden.

De leden van de CDA-fractie vragen om toe te lichten of en in hoeverre andere lidstaten de Nederlandse gedragscode «Notice-and-Take-Down» hebben overgenomen.

De leden van de PVV-fractie wijzen op het volgende citaat uit de geannoteerde agenda: «Op het terrein van technologie en innovatie zal het kabinet door strategische allianties met publieke en private partners in binnen- en buitenland misbruik van het internet voor terroristische doeleinden monitoren en zo veel mogelijk tegengaan.» Zij vragen in hoeverre de aanpak van terrorisme te vergelijken is met de aanpak van cybercrime en/of cyberwarfare en de verdediging daartegen. Is er op dit moment sprake van een gebundelde aanpak waarbij de inspanningen op het gebied van het voorkomen en bestrijden van cybercrime en terrorisme in samenhang worden bezien?

3. Gegevensbescherming

De leden van de PvdA-fractie constateren dat er wordt gesproken over een nieuwe verordening voor het beschermen van persoonsgegevens. Om de zorgen van deze leden over de slagkracht van de toezichthouder uit te spreken hebben de leden Recourt c.s., bij het verslag algemeen overleg van 5 juli over de herziening van de EU-wetgeving inzake bescherming van persoonsgegevens, een motie10 ingediend om het mogelijk te maken dat het CBP een bestuurlijke boete kan opleggen vergelijkbaar met andere toezichthouders zoals de Autoriteit Financiële Markten11. Deze aangenomen motie moet dienen als opdracht voor het kabinet om dit voor 1 mei 2013 te regelen in de Nederlandse wetgeving en tevens moet het kabinet met deze motie in de hand de collega lidstaten verzekeren van de noodzaak van een dergelijke boetebevoegdheid. De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de houding van het kabinet ten aanzien van de boetebevoegdheid van de toezichthouder naar de andere lidstaten toe is. Hoe groot acht het kabinet de kans dat er een boetebevoegdheid in de verordening wordt opgenomen? De leden van de PvdA-fractie hechten hier zeer aan en gaan ervan uit dat het kabinet zijn uiterste best doet om een boetebevoegdheid in de verordening opgenomen te krijgen door de collega’s van de andere lidstaten hier enthousiast voor te maken.

4. Bevriezing en confiscatie van criminele opbrengsten in de EU

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel voor harmonisering van nationale wetgeving op het gebied van bevriezing en confiscatie van criminele opbrengsten in de EU. In dit licht vragen deze leden wat momenteel de verschillen zijn in de wetgeving in de verschillende EU-lidstaten, wat de praktische gevolgen en problemen zijn van deze verschillen en wat de positieve werking van dit voorstel volgens het kabinet voor Nederland zal zijn. Wat zijn bijvoorbeeld de gevolgen van deze richtlijn als het gaat om het confisqueren van crimineel vermogen van misdadigers die in Nederland een misdaad hebben gepleegd en inmiddels in een andere lidstaat woonachtig zijn? De leden van de VVD-fractie zijn met het kabinet van mening dat de informatieverplichting verstrekkend is en betwijfelt tevens wat voor de Commissie het nut is om deze gegevens in een zodanig uitgebreide mate op deze manier ter beschikking te krijgen. Deze leden vragen wat de voordelen van deze informatieplicht zijn en of deze wel opwegen tegen de nadelen.

De leden van de PvdA-fractie kunnen zich vinden in de lijn die het kabinet wil volgen als het gaat om het Europees aanpakken van crimineel vermogen. Het is bekend dat (crimineel) vermogen snel en eenvoudig uit een land kan wegvloeien. Om te voorkomen dat op deze manier crimineel geld onbereikbaar wordt zal op Europees niveau moeten worden samengewerkt. Het afromen van crimineel geld is een goed middel om crimineel gedrag tegen te gaan en criminele organisaties hun bestaansrecht te ontnemen. Immers, als misdaad niet meer loont, vervalt de prikkel om misdrijven te plegen. Het kabinet stelt terecht dat het afnemen van crimineel geld niet beperkt moet blijven tot geld verkregen door zware misdrijven. Dit betekent echter niet dat de richtlijn zo moet worden opgesteld dat alle grondrechten aan de kant worden geschoven. Verwacht het kabinet dat op sommige punten van het voorstel het Europese Hof voor de Rechten van de Mens12 problemen kan gaan maken omdat de rechten van bijvoorbeeld artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens13 en artikel 1 van het eerste protocol bij het EVRM zouden kunnen worden geschonden? Kan het kabinet dit toelichten? De leden van de PvdA-fractie doelen hierbij op de discussie die met name onder wetenschappers is gevoerd ten aanzien van de meest recente ontnemingwetgeving.

De leden van de CDA-fractie vragen waarom sommige lidstaten van mening zijn dat confiscatie zich moet beperken tot winsten behaald met enkele ernstige misdrijven, terwijl andere lidstaten, waaronder Nederland, van mening zijn dat ter zake van alle misdrijven confiscatie van criminele winsten mogelijk moet zijn. Ook vragen deze leden welke lidstaten van mening zijn dat confiscatie zich moet beperken tot winsten behaald met enkele ernstige misdrijven.

5. Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen

De leden van de VVD-fractie zijn in principe voorstander van een Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen, omdat dit lonend kan zijn voor Nederlandse ondernemingen die in het buitenland te maken hebben met een wanbetaler. Wel zijn deze leden van mening dat er gewaakt moet worden voor de praktische uitvoerbaarheid van dit voorstel. Hoe wordt bijvoorbeeld gecontroleerd dat een gerechtelijke uitspraak in een lidstaat met een minder ontwikkelde justitiële sector op goede gronden tot stand gekomen is? Daarnaast zijn deze leden eveneens van mening dat er moet worden uitgegaan van het Nederlandse systeem, waarin enkel rechters over de mogelijkheid beschikken een bewarende maatregel te treffen. Beslaglegging zonder rechterlijke tussenkomst is volgens deze leden EU-breed niet wenselijk. Zijn er meer lidstaten die een dergelijk systeem hebben en die het voorts met Nederland op dit punt eens zijn? Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie hoe dit voorstel in de praktijk wordt uitgevoerd. Wordt er informatie uitgewisseld over bankrekeningen tussen de lidstaten? Deze leden vragen wat de gevolgen zijn voor de privacy, hoe geconstateerd wordt waar beslag op moet worden gelegd en hoe deze beslaglegging vervolgens wordt uitgevoerd. Deze leden zijn in ieder geval tegen het optuigen van een nieuwe Europese instantie om hier toezicht op te houden of uitvoering aan te geven.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat het kabinet dit voorstel ter consultatie heeft uitgezet. Zij vragen wat de belangrijkste commentaren zijn en op welke punten de adviezen lovend zijn. Deze leden zijn vooral geïnteresseerd in het advies van de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht. Graag ontvangen zij de commentaren en de reactie van het kabinet op deze commentaren zoals gebruikelijk bij wetsvoorstellen. Deze leden constateren dat het kabinet voorzichtig positief is over het huidige voorstel maar dat er nog een aantal aandachtspunten is. De leden van de PvdA-fractie kunnen zich vinden in deze aandachtspunten. Daarnaast uiten deze leden hun zorgen over het volgende: alle Europese wetgeving is gebaseerd op wederkerigheid en wederzijds vertrouwen. In beginsel begrijpen en ondersteunen deze leden dit uitgangspunt. Zij zien echter meer en meer problemen ontstaan als het gaat om gerechtelijke uitspraken in met name Oost-Europese lidstaten. Enkele Europese landen hebben een minder doorontwikkeld rechtssysteem dan andere Europese landen. In hoeverre is het zeker dat rechters niet handelen onder druk van de overheid of onder druk van het geld? Zijn er cijfers bekend over het aantal corrupte rechters in andere lidstaten? Zo ja, kan het kabinet deze cijfers verstrekken? Deze leden zijn bang dat er met dit voorstel een mogelijkheid gecreëerd wordt om via een corrupte rechter in bijvoorbeeld Bulgarije een beslagclaim te leggen om sneller geld te kunnen innen in andere landen. In hoeverre is dit een wezenlijke angst en is dit een route die bewandeld zou kunnen worden, zo vragen deze leden.

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre het voorstel toegevoegde waarde heeft voor Nederland.

De leden van de PVV-fractie zijn voor wat betreft het voorstel, van een Europese procedure voor grensoverschrijdend conservatoir beslag op bankrekeningen die als alternatief moet bestaan voor de nationale procedure, heel duidelijk: nee. Deze leden zijn fel tegenstander van een verordening die in één klap alle nationale regelgeving op dit gebied opzij schuift. Overigens rekenen deze leden erop dat ook het kabinet hier geen voorstander van is, aangezien het kabinet net bezig is met een uitbreiding van de nationale regelgeving voor het leggen van conservatoir beslag. Het kabinet zou volkomen ongeloofwaardig zijn als het zich zou bezighouden met ingewikkelde nationale regelgeving waarvan toch al vaststaat dat deze linea recta in de prullenbak belandt.

c) Voortgangsoverzicht EU dossiers Veiligheid en Justitie, Asiel en Migratie

De leden van de PVV-fractie blijven erop hameren tegenstander te zijn van een steeds verdergaande overdracht van nationale bevoegdheden. Europa is uit op één groot Europees justitieel apparaat, en dat is heel verontrustend. Europa hoort zich niet met de waarborgen van bevoegdheden van kwetsbare verdachten te bemoeien. Bepaalt Europa dan ook wanneer iemand «kwetsbaar» is? De rechten van verdachten zijn voldoende in de Nederlandse wetgeving verankerd. Hetzelfde geldt voor de richtlijn schadevergoeding voor slachtoffers van misdrijven. De leden van de PVV-fractie vinden dat grensoverschrijdende criminaliteit in Europees verband hard aangepakt moet worden. Maar dit hoeft niet te gebeuren door middel van een Europees Openbaar Ministerie om de financiële belangen van de EU te beschermen. De leden van de PVV-fractie vinden dat nationale lidstaten zelf zorg moeten dragen en verantwoordelijk zijn voor hun financiële belangen. Deze leden vragen daarom wat precies de gevolgen zijn van al deze Europese ambities voor Nederland. Kan het kabinet bevestigen dat de soevereiniteit van Nederland gewaarborgd blijft? Is aanpassing van het wetboek van strafrecht hiervoor niet nodig? Kan het kabinet bevestigen dat de richtlijnen en verordeningen op het gebied van Europees strafrecht geen extra administratieve lasten opleggen?

Ten aanzien van de richtlijn «aanvallen op informatiesystemen» vragen de leden van de PVV-fractie nadrukkelijk of het kabinet na afloop van de eerstvolgende JBZ-Raad de Kamer goed wil informeren ten aanzien van de implicaties wanneer deze richtlijn wordt aangenomen. Tevens vragen zij dat hierbij wordt toegelicht hoe andere lidstaten tegenover deze richtlijn staan. Ten aanzien van de «Europese strategie voor veilig internet (wetgevend/niet-wetgevend)» vinden leden van de PVV-fractie dat er te veel naar een «Europese oplossing» wordt toegewerkt aangezien het omschreven doel is: «Doel van dit initiatief is de belangrijkste risico’s en uitdagingen te beschrijven, alsmede de economische en geopolitieke kansen; maar ook duidelijk aan te geven waar meer EU initiatief nodig is.» Er wordt dus niet onderzocht hoe een veilig internet geborgd kan worden maar er wordt onderzocht hoe er méér EU doorheen gedrukt kan worden. De leden van de PVV-fractie vinden deze opzet niet verstandig en methodologisch onjuist. Middels deze doelredenering zal er niet voor meer veiligheid gezorgd worden maar wel voor méér macht bij de EU. De leden van de PVV-fractie zien dan ook graag dat de opzet herzien wordt. Ten aanzien van het Europese gegevensbeschermingspakket benadrukken de leden van de PVV-fractie dat zij niet staan te wachten op Europese wet- en regelgeving en vinden dat het kabinet dient aan te geven dat deze regelgeving een brug te ver is. Alle lidstaten staan kritisch tegenover deze regelgeving en er zijn meerdere behandelvoorbehouden gemaakt. Het kabinet kan wat dat aangaat gerust een duidelijk standpunt innemen.

B. Verslag van de bijeenkomst van het Gemengd Comité en de JBZ-Raad d.d. 7–8 juni 2012

a) Gemengd Comité

De leden van de VVD-fractie vinden het goed om te zien dat het kabinet wederom het belang onderstreept van het uitvoeren van de maatregelen om illegale immigratie te voorkomen. Deze leden vragen wel hoe het er nu voor staat met de Nederlandse punten van kritiek. Hoe werd hierop gereageerd door andere lidstaten en wat gaat er concreet hieraan gebeuren? Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie of er ook gesproken is over de mogelijkheid om landen uit de Schengenzone te zetten als zij voortdurend laten zien niet te voldoen aan de afspraken, zoals ook besproken is tijdens het Algemeen Overleg van 6 juni 2012 over de laatste JBZ-Raad14. Volgens deze leden is de mogelijkheid tot een gedwongen Schengen-exit onmisbaar bij handhaving van de afspraken die ervoor moeten zorgen dat de Schengen-overeenkomst werkbaar blijft. Deelt het kabinet deze opvatting?

De leden van de CDA-fractie vragen wat de laatste stand van zaken is betreffende de voorstellen inzake het Schengenbestuur en het Schengen-evaluatiemechanisme. De leden van de CDA-fractie vragen wat de laatste stand van zaken is betreffende de onderhandelingen over Eurosur. Ook vragen deze leden wat concreet wordt ondernomen om Malta te ondersteunen bij het tegengaan van migratiestromen naar dit land.

De leden van de PVV-fractie stellen dat Duitsland van mening is dat Schengen uitsluitend ziet op zaken betreffende grenscontroles en derhalve niet op de uitoefening van politietaken betreffende wetshandhaving en handhaving van de binnenlandse veiligheid op het grondgebied van de lidstaten zelf. Deelt het kabinet het Duitse standpunt dat de Commissie zich niet onder het mom van Schengen heeft te bemoeien met de interne uitoefening van politietaken door de diverse betrokken landen omdat Schengen daar niet op ziet?

De leden van de PVV-fractie constateren dat door Malta is aangegeven dat het wederom te maken heeft met een grote instroom van immigranten. Deze instroom zal naar verwachting tot september 2012 blijven groeien. De Maltese autoriteiten hebben te kennen gegeven de instroom niet aan te kunnen en hebben lidstaten opgeroepen tot solidariteit. De leden van de PVV-fractie vragen of toegelicht kan worden om hoeveel immigranten het hier gaat en welke nationaliteiten het hier betreft. Kan toegezegd worden dat er niet opnieuw, zoals vorig jaar in Italië, massaal toe wordt overgegaan om dergelijke vluchtelingen van een visum te voorzien waarmee zij op eenvoudige wijze verder Europa in kunnen reizen, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie vragen of het kabinet met hen van mening is dat Bulgarije en Roemenië niet alleen kunnen toetreden tot Schengen wanneer sprake is van een goed werkende rechtsstaat, maar ook wanneer het conflict tussen de lidstaten en het Europees Parlement omtrent de binnengrenzen is opgelost. Zal het kabinet deze argumenten ook naar voren brengen? Hoe staat het op dit moment met bewaking van de grenzen van Roemenië en Bulgarije, die na toetreding tot Schengen buitengrenzen zullen worden?

b) Binnenlandse Zaken/Immigratie en Asiel

De leden van de CDA-fractie vragen wat de laatste stand van zaken is betreffende de (onderhandelingen over de) richtlijn seizoensarbeiders sinds februari 2012. Ook vragen zij waarom de onderhandelingen met Marokko over een terug- en overnameovereenkomst stil zijn komen te liggen.

c) Veiligheid en Justitie, Grondrechten en Burgerschap

De leden van de VVD-fractie constateren dat in het verslag staat dat veel van de zorgen die Nederland bij het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht op toegang tot een advocaat in de strafprocedures en betreffende het recht op communicatie bij aanhouding had zijn weggenomen en dat de voordelen nu groter zijn dan de nadelen. Deze leden vragen welke zorgen van Nederland precies zijn weggenomen en hoe. Ook vragen zij welke zorgen er nog overblijven en waarom deze niet zijn weggenomen en wat de voordelen en nadelen van het op dit moment voorliggende voorstel zijn.

De leden van de CDA-fractie vragen wat het standpunt van het kabinet is over «non-conviction based» confiscatie.

C. A-Punt WSBVC-Raad d.d. 21 juni 2012

De leden van de VVD-fractie vragen of er vooruitgang is geboekt bij het ondertekenen van de overnameovereenkomst. Dit is een absolute voorwaarde voor verdere samenwerking met Turkije. Daarnaast vragen deze leden wat er de afgelopen maand voor een vooruitgang is geboekt bij de bewaking van de Grieks-Turkse grens in verband met illegale immigratie.

De leden van de CDA-fractie vragen wat de laatste stand van zaken is betreffende de terug- en overnameovereenkomst met Turkije.

De leden van de PVV-fractie wijzen op de volgende citaten uit de brief:

«De Raadsconclusies benoemen een pakket aan thema’s waarop verdere samenwerking plaats dient te vinden, zoals veiligheid, terrorismebestrijding, grensoverschrijdende criminaliteit, migratie, grensbeheer en terugkeerbeleid.» «Deze Raadspositie komt overeen met het Nederlandse standpunt, zoals neergelegd in de kabinetsbrief d.d. 7 oktober 2011 «EU-visumbeleid voor de naaste buren van de Unie» (Kamerstuk II, vergaderjaar 2011–2012, 21 501-02, nr. 1096).» De leden van de PVV-fractie vinden niet dat er op Europees niveau samenwerking dient plaats te vinden op bovenstaande thema’s: bilaterale of multilaterale verdragen zijn prima, maar géén Europese wet- en regelgeving.

De leden van de SP-fractie stellen dat het kabinet heeft aangegeven dat visumliberalisatie zal plaatsvinden als Turkije de overnameovereenkomst tekent. Wat betekent dit concreet? Hoe staat dit in verhouding tot de mensenrechten die daar nog steeds op grote schaal worden geschonden?15 Worden deze schendingen ook bij de onderhandeling betrokken? Zo nee, waarom dan niet? Worden deze dan op een andere manier aangekaart?

II. REACTIE VAN DE MINISTERS

a) Immigratie en Asiel

1. Derde jaarverslag over immigratie en asiel (2011)

In reactie op de vragen van de CDA- en PVV-fracties over het derde jaarverslag over immigratie en asiel kan ik u het volgende melden. Zodra de Commissie een consultatieproces lanceert zal het kabinet aan de hand van de inhoud van de consultatie overwegen om te reageren. Als het kabinet reageert, zal de Kamer daar vanzelfsprekend tijdig over worden geïnformeerd. De Commissie vraagt aandacht voor de economische migratie van derdelanders vanwege de demografische ontwikkelingen – een voorziene daling in de grootte van de beroepsbevolking – in een groot deel van de Europese lidstaten, waardoor in de toekomst immigratie nodig zou zijn om te kunnen voldoen aan de vraag naar arbeidskrachten in bepaalde sectoren van onze economieën.

In het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is vastgelegd dat op het terrein van arbeidsmigratie de lidstaten zelf bevoegd zijn om te bepalen hoeveel arbeidsmigranten uit derde landen zij toelaten tot hun grondgebied. Ook bepalen lidstaten zelf aan welke voorwaarden deze arbeidsmigranten dienen te voldoen. Het is de opvatting van dit kabinet dat, gelet op de huidige economische situatie, de prioriteit moet liggen bij het activeren van mensen met een uitkering in Nederland en op intra-EU-mobiliteit. Het toelatingsbeleid voor arbeidsmigranten uit derde landen, voor zover het geen kennismigranten betreft, moet restrictief zijn, mede gelet op de omvang van het aantal werknemers dat vanuit andere EU-landen naar Nederland komt. Dit aanbod zal in het algemeen voldoende zijn om eventuele tekorten op de arbeidsmarkt op te vullen.

Vrij verkeer van werknemers binnen de EU is een gegeven. Het levert een positieve bijdrage aan onze economie, maar kent ook negatieve effecten. Dit kabinet heeft een groot aantal maatregelen genomen om de arbeidsmigratie uit de EU in goede banen te leiden, en spant zich in om de negatieve effecten ook op Europees niveau bespreekbaar te maken.

Leden van de CDA-fractie hebben mij tevens verzocht een reactie te geven op het voornemen van de Europese Commissie om de richtlijnen betreffende een gecombineerde vergunning en de richtlijn inzake de Europese blauwe kaart samen te voegen. Het kabinet is niet bekend met dit voornemen.

In antwoord op een vraag van de SP-fractie over het gemeenschappelijk Europees asielstelsel kan ik u melden dat het mijn inzet is dat nog gedurende dit kalenderjaar overeenstemming wordt bereikt over de onderscheiden onderdelen van het GEAS. Dit streven wordt, zo is mijn stellige indruk, gedeeld door alle deelnemers aan de onderhandelingen. Onder het Cypriotische voorzitterschap zijn de onderhandelingen onverkort voortgezet.

2. Lunchbespreking «Situatie in Syrië»

In reactie op de vraag van leden van de VVD-fractie over het doel van het bespreken van de situatie in Syrië tijdens de lunch van de informele Raad, kan ik u mededelen dat het thema op initiatief van het Cypriotisch voorzitterschap is geagendeerd. Doel van de bespreking van dit thema is onder meer te bekijken wat de stand van zaken is van de migratiestromen van Syrische vluchtelingen richting de buurlanden van Syrië en richting de EU. Syrische vluchtelingen verlaten Syrië met name naar de buurlanden van Syrië zoals Jordanië, Libanon, Irak en Turkije. De totale instroom van Syrische vluchtelingen richting EU is tot nu toe beperkt. De Nederlandse inzet is er primair op gericht om Syrische vluchtelingen te ondersteunen en op te vangen in de regio.

Leden van de CDA-fractie vragen om een toelichting van het Nederlandse standpunt dat er een meer uniform beleid in de EU nodig is voor de behandeling van asielaanvragen van Syrische asielzoekers. Nederland is van mening dat het belangrijk is dat de EU-lidstaten voorkomen dat er te grote verschillen bestaan tussen de behandeling van Syrische asielverzoeken waardoor er «asielshopping» kan ontstaan. Dat is in het belang van alle lidstaten. Ten aanzien van de wens van de CDA-fractie om geïnformeerd te worden over de behandeling van Syrische asielverzoeken in andere lidstaten, wil ik verwijzen naar de brief die de minister van Buitenlandse Zaken 1 juni jl. aan mij heeft gestuurd16. Hierin wordt ingegaan op het beleid ten aanzien van Syrische asielaanvragen in België, Denemarken, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Zweden. Een kopie van deze brief is toegevoegd.

Ten slotte vragen leden van de CDA-fractie of het juist is dat de UNHCR € 193 miljoen nodig heeft om de circa 100 000 naar de buurlanden gevluchte Syriërs te kunnen helpen en of dit bedrag naar verwachting voor UNHCR beschikbaar zal komen. UNHCR verzocht in maart jl. om USD 84 miljoen voor de noden van gevluchte Syriërs. Dit bedrag was gebaseerd op «contingency planning» en zou hulpverlening aan 100 000 Syriërs gedurende 6 maanden mogelijk maken. Begin juni jl. herzag UNHCR het hulpverzoek. Het bedrag is toen opgehoogd naar USD 193 miljoen bestemd voor hulpverlening tot eind 2012 aan naar schatting 185 000 Syriërs in de buurlanden. Tot op heden heeft UNHCR ruim 105 000 Syriërs in buurlanden geregistreerd.

Of het bedrag beschikbaar komt voor UNHCR is onbekend. Dit zal afhangen van de bijdragen van donoren. In juni had UNHCR USD 50 miljoen ontvangen ten behoeve van Syriërs in buurlanden. Nederland vindt het van groot belang om ondersteuning in de regio te bieden. In aanvulling op de bestaande jaarlijkse bijdragen aan de UNHCR heeft Nederland ongeveer 3,8 miljoen euro extra bijgedragen aan de UNHCR-programma’s ten behoeve van de opvang van en de humanitaire hulpverlening aan Syrische vluchtelingen in de regio.

b) Veiligheid en Justitie, Grondrechten en Burgerschap

1. Cybercrime

Stand van zaken internationaal kader voor de aanpak van cybercrime

De leden van de PVV-fractie stellen de vraag of Nederland momenteel verdragen heeft ondertekend voor de aanpak van cybercrime en of er sprake is van overkoepelende regelgeving. Nederland is partij bij het Cyber Crime Verdrag van de Raad van Europa (Raad van Europa, ETS 185, Verdrag van Boedapest, 2001). Met de Wet Computercriminaliteit II uit 2006 zijn verschillende bepalingen van het verdrag in de Nederlandse wet verwerkt. Na ratificatie is het verdrag voor Nederland in werking getreden op 1 maart 2007. Overigens zijn er op dit moment – 17 juli 2012 – zevenendertig landen die het verdrag hebben geratificeerd en tien landen die wel hebben getekend, maar (nog) niet geratificeerd. Er is een apart Aanvullend Protocol bij het Cybercrime Verdrag over racisme en xenofobie (ETS 189 van 2003) en een apart Verdrag over seksueel misbruik en exploitatie van kinderen (ETS 201 van 2007). Nederland is ook daarbij partij. Het Cybercrime Verdrag bevat geharmoniseerde bepalingen van materieel en formeel strafrecht en een regeling voor internationale samenwerking, zonder boven rechtshulpverdragen uit te gaan.

In de richtinggevende «mededeling van de Commissie: Naar een gemeenschappelijk beleid voor de aanpak van cybercrime» van 22 mei 2007, (COM (2007) 267 final) roept de Commissie de EU lidstaten op om het Cyber Crime Verdrag te ratificeren en als juridisch kader te gebruiken. Het Cybercrime Verdrag is de basisreferentie voor het juridisch kader van de EU. Tevens is er een kaderbesluit over fraude met niet-chartaal geld (2005/222/JHA). Verder is recent een Richtlijn voor bescherming van kinderen tegen seksueel geweld en exploitatie aangenomen (2011/92/EU) en is het voorstel voor een richtlijn Aanvallen op informatiesystemen in behandeling.

De leden van de PvdA-fractie hebben gevraagd of er wereldwijde afspraken worden gemaakt. In antwoord daarop bericht ik u dat het Cyber Crime verdrag open staat voor staten buiten het verband van de Raad van Europa. Zo heeft de VS al vanaf het begin als partij meegedaan, evenals Canada, Japan en Zuid Afrika. De VS en Japan hebben inmiddels ook geratificeerd. Verder zijn landen zoals Australië, Argentinië, Costa Rica, Mexico Chili, Senegal en de Filippijnen op grond van artikel 37 van het Verdrag toegetreden. Daarnaast wordt er in het verband van het UNODC onderzocht of er behoefte is aan een VN verdrag over de aanpak van cybercrime.

Grensoverschrijdend optreden

De leden van de VVD- en van de PvdA-fractie hebben gevraagd naar stand van zaken bij het opsporen van de vrijwel per definitie grensoverschrijdende cybercriminaliteit. Het hiervoor weergegeven internationale kader betreft vooral een poging om de verschillende nationale wetgevingen te harmoniseren. Het internationaalrechtelijk beginsel van nationale soevereiniteit op het gebied van strafrecht is uitgangspunt, ook in het Cyber Crime Verdrag en de EU richtlijnen. Dit betekent dat maar op bescheiden schaal sprake is van internationaal dwingende regelgeving voor samenwerking. Cybercrime wetgeving institutionaliseert vooral samenwerking tussen staten door waar mogelijk nationale materiële en procedurele wetgeving af te stemmen. Daarnaast wordt vooral praktische rechtshulp gestimuleerd op grond van algemeen geldende internationale regels daarover. In de artikelen 19, 22 en 32b van het Cybercrime Verdrag worden beperkte mogelijkheden geopend om tussen de verdragspartijen hierbuiten te treden. Zo opent artikel 32 b de mogelijkheid om grensoverschrijdend op te sporen zonder toestemming van een andere staat, maar alleen dan als het gaat om publiek toegankelijke gegevens of na toestemming van de rechthebbende van de onderhavige gegevens.

De leden van de VVD-fractie vragen om nadere uitleg over de problemen bij grensoverschrijdend optreden in cybercrime zaken. Inmiddels, na ruim 10 jaar praktijkervaring met de opsporing van cybercriminaliteit, signaleren politie en OM dat zij over onvoldoende juridisch gedekte opsporingsmogelijkheden beschikken om onderzoek naar cybercrime te doen. Conform mijn toezegging gestand uw Kamer ontvangt u deze zomer een brief die nader in zal gaan op noodzakelijke, nieuwe strafrechtelijke opsporingsbevoegdheden op het internet (Kamerstukken II 2011/12, 26 643, nr. 220).

De leden van de PvdA-fractie hebben gevraagd hoe lang het duurt om zo een rechtshulpverzoek te behandelen. In het algemeen duurt afhandeling van de rechtshulpverzoeken een aantal weken of maanden.

De leden van de VVD- en de PvdA-fractie hebben verder gevraagd in hoeverre nadere afspraken tussen staten en nieuwe regelgeving problematiek omtrent grensoverschrijdend optreden kunnen oplossen. De leden van de PVV-fractie geven aan dat zij het verstandig vinden vanuit een behoeftestelling afspraken te maken met andere lidstaten. Allereerst merk ik op dat het grenzeloos karakter van cyber crime versus de territoriaal gestuurde opsporing geen vrijbrief voor cybercriminelen mag opleveren. Gegeven de specifieke problematiek van de opsporing in cyberspace ben ik, maar zijn ook andere EU lidstaten, voorstander van het herijken en, zo mogelijk, verbeteren van het juridisch kader bij grensoverschrijdende criminaliteit. Ik acht het van groot belang dat enigerlei bevoegdheid tot grensoverschrijdende opsporing internationaal geborgd wordt. Dit is een traject dat vele jaren zal kosten. Nederland zal daar actief in participeren.

Europees Cybercrime Centrum (EC3)

Ten aanzien van de aanpak van cybercrime verwelkomt Nederland het initiatief van de Commissie om te komen tot een Europees Centrum voor de bestrijding van cybercriminaliteit (EC3), dat een centrale regisserende, aanjagende en faciliterende rol moet spelen zodat lidstaten zelfstandig of gezamenlijk kunnen optreden tegen cybercriminaliteit.

De leden van de PvdA-fractie hebben gevraagd naar de mate waarin de Europese regels de bescherming van de persoonsgegevens raakt. In antwoord daarop wijs ik op de doelstellingen van het centrum. Het EC3 zal lidstaten ondersteunen bij het uitwisselen van informatie en expertise op het terrein van cybercrime. Tevens zal EC3 concrete hulp bieden bij onderzoek, door promotie van en hulp bij JITs, en door forensische expertise. Europol zal geen persoonsgegevens vergaren, geen eigenstandig onderzoek doen, en geen rechtshulp aanvragen. Dit is een specifieke bevoegdheid van de lidstaten. De verstrekking van persoonsgegevens vanuit bijvoorbeeld de Nederlandse politie valt kortom onder de werking van de bescherming van persoonsgegevens conform Nederlandse regelgeving.

De leden van CDA- en van de VVD-fractie hebben vragen gesteld over de financiering van het EC3. Ik ben van mening dat fondsen voor het centrum volledig binnen de EU-begroting moeten worden gevonden. Voor de periode 2014–2020 maakt de financiering integraal onderdeel uit van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2014–2020. Andere lidstaten delen deze opvatting. Voor 2013 zal Europol de eerste opzet van EC3 binnen de eigen begroting financieren en indien nodig een aanvullende begrotingsaanvraag bij de Commissie indienen.

Nationale Cyber Security Strategie

De leden van de PvdA-fractie stellen vragen over de achterstand in kennis die, over het algemeen, de overheden hebben. Binnen de Nationale Cyber Security Strategie (NCSS) staat publiek private samenwerking centraal. Op strategisch niveau is een publiek private Cyber Security Raad ingericht en op operationeel niveau is een publiek privaat Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) ingericht. Recent is vanuit de Nationale Cyber Security Research Agenda 6,3 miljoen euro ter beschikking gesteld voor publiek-privaat en wetenschappelijk onderzoek. Hiermee dragen wij bij aan een state-of-the-art kennisniveau in Nederland.

Hoogwaardige kennis is schaars. Zowel bij het NCSC als bij het High Tech Crime Team van het KLPD wordt op dit moment flink geworven om die kennis uit te breiden. Het Team High Tech Crime zal groeien van 30 naar 120 mensen en recent zijn de eerste 60 vacatures vervuld. Ook voor het Nationaal Cyber Security Centrum geldt dat de invulling van de vacatures volgens planning verloopt. Daarnaast maakt het NCSC gebruik van kennis en kunde van hackers. Een voorbeeld hiervan is het versterken van de praktijk van verantwoordelijke openbaarmaking waarbij de hacker wacht met openbaarmaking van het lek tot dat het beveiligingslek is gedicht.

Mede in reactie op de opmerking van de leden van PVV-fractie wijs ik erop dat het waarborgen van cyber security een prioriteit is van het kabinet. Hierbij is erkend dat gezien het grensoverschrijdende karakter van de dreigingen het noodzakelijk is sterk in te zetten op internationale samenwerking. Uitgangspunt is een internationaal «level playing field». Veel maatregelen zullen pas effect sorteren als ze internationaal worden afgestemd dan wel getroffen. Nederland steunt en draagt actief bij aan de inspanningen van de EU en zoekt tevens bilaterale samenwerking. Zo draagt Nederland onder meer bij aan de totstandkoming van de Europese Cyber Security Strategie, die vorm geeft aan deze integrale, gecoördineerde aanpak van digitale veiligheid en interne en externe aspecten van digitale veiligheid met elkaar verbindt. Het NCSC is actief in het uitstekende internationale Computer Emergency Response Team (CERT) netwerk.

Terrorisme en internet

De leden van de CDA-fractie vragen of kan worden aangegeven of en in hoeverre andere EU lidstaten de Nederlandse gedragscode «Notice-and-Take-Down» hebben overgenomen. Daarover kan worden gezegd dat er geen registratie wordt bijgehouden van bedrijven die de gedragscode Notice-and-Take-Down implementeren. Ook niet in het buitenland. Dat betekent echter niet dat de gedragscode onbekend is of in individuele gevallen niet is overgenomen, voor zover men nog geen eigen regeling had. Het gedachtegoed van de gedragscode is goed bekend bij de Europese Commissie en speelt een belangrijke rol in het «Clean IT project» (www.cleanITproject.eu). In dit project werken momenteel 8 lidstaten samen teneinde het gebruik van internet voor terroristische doeleinden te beperken.

2. Security Industrial Policy and Security Related Research

Voor de beantwoording van de vragen die onder deze noemer zijn gesteld, zij verwezen naar paragraaf met betrekking tot cybercrime (en cyber security).

3. Gegevensbescherming

De leden van de PvdA-fractie hebben een aantal vragen gesteld over de wenselijkheid van een stelsel van bestuurlijke boetes voor toezichthouders op de gegevensbescherming. In het kader van aankomende informele JBZ-Raad staat de bestuurlijke boetebevoegdheid niet geagendeerd. Er is dus geen aanleiding om dit onderwerp in dat verband te bespreken.

Verder maak ik de leden van de PvdA-fractie er, wellicht ten overvloede, op attent dat het voorstel voor een Algemene verordening gegevensbescherming (COM (2012) 11 final), dat de Commissie op 25 januari 2012 heeft ingediend, een nogal omvangrijke bepaling bevat (artikel 79) waarin die bestuurlijke boete is geregeld.

Het lijkt mij dan ook dan van mijn kant geen inspanning gepleegd hoeft te worden om die bestuurlijke boetebevoegdheid in de ontwerpverordening te krijgen. Die bevoegdheid is overigens op zichzelf genomen noch op de Raad, noch op technisch niveau in de werkgroepen al aan de orde geweest. Dat komt nog aan de orde in de tweede helft van 2012.

Ik heb tot dusverre niet de indruk dat tegen het principe van de bestuurlijke boete bij de andere lidstaten overwegende bezwaren bestaan. Wel verwacht ik nog een discussie over de hoogte van de diverse boetemaxima, zowel afzonderlijk, als in relatie tot de zwaarte van de onderliggende overtreding, over de vraag of de sancties verplichtend zijn, dan wel ter discretie aan de toezichthouder staan, en de verhouding van de verordening tot de procedurele waarborgen uit het nationale recht.

De leden van de PVV-fractie benadrukken dat zij niet staan te wachten op Europese wet- en regelgeving en dat zij van oordeel zijn dat de regering moet aangeven dat dit een brug te ver is. Zij stellen dat alle lidstaten kritisch staan tegenover deze regelgeving en dat er meerdere behandelvoorbehouden zijn gemaakt. Nederland kan wat deze leden betreft gerust een duidelijk standpunt innemen. Ik wijs de leden van de PVV-fractie erop dat de aanneming van de Algemene verordening gegevensbescherming te zijner tijd zowel voor het Nederlands bedrijfsleven als voor de Nederlandse overheid grote voordelen zal bieden. Daarop zijn deze leden reeds gewezen met behulp van het BNC-fiche (Kamerstukken II 2011/12, 22 112, nr. 1372). Het is zeker zo dat veel lidstaten kritische opmerkingen en behandelvoorbehouden hebben gemaakt, maar die voorbehouden en kritiek richt zich – uitzonderingen daargelaten – niet tegen de instrumenten als zodanig. Het gaat daarbij steeds om afzonderlijke punten die de desbetreffende lidstaten als belangrijke kernpunten aanmerken. Ook de regering laat zich niet onbetuigd. Uit mijn brief van 29 juni jl. aan Uw Kamer (op dit moment nog niet als Kamerstuk beschikbaar) blijkt voldoende dat ook ik niet aarzel in Brussel stevige standpunten in te nemen op de punten die voor Nederland belangrijk zijn.

4. Bevriezing en confiscatie van criminele opbrengsten in de EU

De leden van de VVD-fractie vragen naar de verschillen tussen de lidstaten in de nationale wetgeving op het gebied van bevriezing en confiscatie. Bij de huidige stand van de besprekingen kan ik over de kennelijke verschillen in de zevenentwintig lidstaten slechts in het algemeen uitspraken doen. Het gaat om verschillen die juist liggen op de terreinen die ook de deelonderwerpen van de voorgestelde richtlijn vormen. Ik geef deze leden daarvan graag enkele voorbeelden. Het voorgestelde artikel 3 regelt dat de lidstaten moeten voorzien in zowel de confiscatie van voorwerpen afkomstig uit misdrijven (object-confiscatie) als in de confiscatie van een equivalente waarde van dergelijke voorwerpen (waardeconfiscatie). De eerste vorm van confiscatie is dan vergelijkbaar met hetgeen in Nederland bekendstaat als de verbeurdverklaring. De andere vorm van confiscatie is de vorm die in Nederland bekendstaat als de maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (artikel 36e Sr). De lidstaten verschillen in de mate waarin het stelsel uitgaat van de confiscatie van voorwerpen of juist van de waardeconfiscatie. In verband hiermee staat ook de waardering in de lidstaten van de voorstellen voor een uitgebreidere confiscatie (extended confiscation; artikel 4 van de richtlijn). Dat wil zeggen, dat bij de confiscatie ook winsten kunnen worden betrokken uit andere strafbare feiten dan de strafbare feiten waarvoor je bent veroordeeld. Artikel 36e Sr, dat met de recente wet van 31 maart 2011 tot verruiming mogelijkheden voordeelontneming (Stb. 2011, 171) nog uitbreiding heeft ondergaan, laat hierover geen twijfel bestaan. Ook andere lidstaten kennen dergelijke voorzieningen. Dat laat onverlet dat bij de beoordeling van het voorstel discussie kan bestaan over de in dit verband aan een procedure te stellen voorwaarden. De richtlijn kan eraan bijdragen dat de wettelijke voorzieningen in dit verband meer op elkaar gaan lijken.

In antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie naar de praktische gevolgen en problemen van de genoemde verschillen, merk ik op dat het wegnemen hiervan aan de internationale samenwerking tussen de lidstaten ten goede zal komen. Dit heeft ook gevolgen voor het voorbeeld dat deze leden hebben uitgekozen. In dit voorbeeld zijn de criminele winsten van misdadigers in Nederland weggesluisd naar een andere lidstaat of is juist de misdadiger naar een andere lidstaat verhuisd. Wanneer in deze andere lidstaat beslag moet worden gelegd op de criminele winsten, is van belang dat er adequaat met de justitiële autoriteiten van laatstgenoemde lidstaat kan worden samengewerkt. De harmoniserende voorschriften in deze richtlijn dragen hieraan bij. Het is voor deze situatie immers van belang dat men ook in die andere lidstaat voorzieningen kent voor het leggen van beslag (het bevriezen van vermogen) zodat een Nederlands verzoek daartoe eenvoudiger zal kunnen worden erkend en tenuitvoergelegd.

Ik herken mij in de vraagtekens die de leden van de VVD-fractie, ten slotte, plaatsten bij de informatieverplichting richting Europese Commissie. Ik heb dit punt bij de onderhandelingen over de richtlijn ook aan de orde laten stellen, geheel in lijn met de overwegingen die daaraan ook in het BNC-fiche over dit voorstel zijn gewijd (Kamerstukken II 2011/12, 22 112, nr. 1398). Ik zie in de informatieverplichting geen voordelen die opwegen tegen de nadelen. Wel begrijp ik de behoefte van de Commissie om de effectiviteit van het voorstel op termijn te kunnen beoordelen. Het negatieve oordeel over de informatieverplichting heeft dan ook in het bijzonder betrekking op de mate waarin deze verplichting een gedetailleerde is.

Ik ben verheugd over de steun die de leden van de PvdA-fractie uitspreken voor de lijn van dit kabinet voor de aanpak van crimineel vermogen. Deze leden constateren terecht dat de internationale samenwerking van essentieel belang is. Een effectieve aanpak kan de prikkel om lucratieve strafbare feiten te plegen wezenlijk terugdringen. Het gaat daarbij in het Nederlandse beleid inzake het afnemen van crimineel vermogen inderdaad niet enkel om het crimineel vermogen dat uit zware misdrijven is verkregen. De Nederlandse oriëntatie is een ruimere en gaat uit van alle feiten die tot crimineel voordeel hebben geleid.

Ook de leden van de CDA-fractie vragen hiernaar. Zij willen weten welke lidstaten dit uitgangspunt niet delen. Naar het zich bij de huidige stand van zaken laat aanzien, kunnen veel lidstaten juist de keuze van de Commissie onderschrijven. Deze lidstaten zien wel iets in een verruiming van de werkingssfeer maar constateren dat de gekozen institutionele basis voor de richtlijn – artikel 83, lid 1, VWEU – een dergelijke uitbreiding niet toelaat. De leden van de PvdA-fractie vragen overigens naar de verhouding van het Commissievoorstel met internationale grondrechten en de rechtspraak van het EHRM. Het kabinet is van oordeel dat het commissievoorstel hiermee in lijn is. Ik merk daarbij overigens op dat het Commissievoorstel op onderdelen behoudend is en dat ook hier in de onderhandelingen op ambtelijk niveau blijkt dat de richtlijn ambitieuzer zou kunnen zijn. De uiterste grens wordt daarbij gevormd door de rechtspraak van het EHRM, waarnaar deze leden vragen. Het gaat daarbij onder meer om de hiervoor reeds genoemde «extended confiscation». Op deze materie had ook de wetenschappelijke discussie betrekking waarop de leden van de PvdA-fractie hebben gewezen. Deze discussie houdt verband met de meest recente ontnemingswetgeving.

Nederland staat welwillend tegenover het voorgestelde artikel 5, dat betrekking heeft op de «non conviction based confiscatie», zo beantwoord ik de vraag hiernaar van de leden van de CDA-fractie. Nederland onderkent het belang om in de door het Commissievoorstel bestreken gevallen de hand op de criminele winsten te leggen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om gevallen waarin een vervolging niet mogelijk is omdat de verdachte is overleden, terwijl wel reeds beslag is gelegd op criminele winsten. Het voorstel wil bereiken dat deze winsten dan toch voor confiscatie in aanmerking komen.

5. Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen

In antwoord op de vragen van de leden van de VVD-fractie ten aanzien van de praktische uitvoerbaarheid, merk ik op dat een Europees beslagbevel alleen door een rechter kan worden afgegeven als aan de voorwaarden is voldaan die in het voorstel voor de verordening zijn genoemd. De rechter moet het verzoek toetsen op de materiële voorwaarden die luiden dat (1) de vordering gegrond lijkt en (2) er een reëel gevaar is voor verduistering van de tegoeden. Vervolgens wordt dat beslagbevel in de lidstaat of de lidstaten waarop het bevel betrekking heeft, ten uitvoer gelegd door betekening van het bevel door de deurwaarder bij de bank. Dit gebeurt overeenkomstig de Europese betekeningsverordening nr. 1393/2007 (PbEU 2007 L 324/79). Daarna wordt degene op wiens geld beslag is gelegd van het beslag op de hoogte gebracht. De Nederlandse rechter is niet betrokken bij een verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van een Europees beslagbevel. Is er ten onrechte beslag gelegd, dan is het aan de beslagene (de verweerder) om daartegen een rechtsmiddel in te stellen teneinde het beslag te beperken of te beëindigen. Ik verwijs ook naar hetgeen ik hieronder heb geantwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de PvdA-fractie. Het is belangrijk te constateren dat de materiële voorwaarden die aan een Europees beslagbevel worden gesteld stringenter zijn dan de voorwaarden die aan een op Nederlandse leest geschoeid conservatoir beslag.

Daarnaast geven de leden van de VVD-fractie aan dat beslaglegging zonder rechterlijke tussenkomst niet wenselijk te vinden en vragen in dat verband of er meer lidstaten zijn die een dergelijk systeem hebben en die het, daarnaast, met Nederland op dit punt eens zijn. In antwoord hierop kan ik deze leden melden dat de in de onderhandelingen is gebleken dat er diverse andere landen zijn die met Nederland van mening zijn dat alleen een rechter kan beslissen of er conservatoir beslag mag worden gelegd.

Voorts vernemen deze leden graag hoe dit voorstel in de praktijk wordt uitgevoerd. De eiser kan in zijn verzoek om een beslagbevel tevens de benodigde rekeninginformatie vragen. Als het beslagbevel wordt toegewezen, wordt het verzonden naar de bevoegde autoriteit van de lidstaat of lidstaten waar het betrekking op heeft. Het voorstel verplicht de lidstaten vervolgens een mechanisme vast te stellen dat de verkrijging van informatie over de rekeningen van een schuldenaar ten behoeve van de beslaglegging vergemakkelijkt (artikel 17). Het voorstel laat de lidstaten de keuze tussen twee mechanismen:

  • de lidstaten kunnen voorzien in een bevel tot bekendmaking op grond waarvan alle banken op hun grondgebied verplicht worden te melden of de schuldenaar bij hen een rekening aanhoudt;

  • de lidstaten kunnen hun tenuitvoerleggingsautoriteiten (voor Nederland is dat de deurwaarder) toegang verlenen tot informatie waarover de overheid, onder meer in registers, beschikt.

Is volgens een van deze twee mechanismen de rekening van verweerder gevonden, dan wordt daar vervolgens beslag op gelegd.

Tijdens raadswerkgroepen bleek dat verschillende lidstaten bezwaren hebben tegen deze mechanismen. Zij zien, net als Nederland, onder andere problemen met de bescherming van de privacy en met de lastenverzwaring voor de banken. Dit onderwerp is dan ook een van de zorgpunten voor Nederland in de onderhandelingen. Voor de vraag hoe de beslaglegging verder wordt uitgevoerd, verwijs ik de leden van de VVD-fractie naar mijn antwoord op hun eerste vraag.

In antwoord op de vragen van de leden van de PvdA-fractie ten aanzien van de adviezen, kan ik deze leden melden, dat adviezen inderdaad doorgaans ter gelegenheid van het uitvoeringswetsvoorstel openbaar worden gemaakt. De gang van zaken bij onderhandelingen is informeler. In het geval van deze verordening heeft de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht geen advies opgesteld. Er is enkele malen vergaderd. Daarnaast is advies ontvangen van resp. de Raad voor de rechtspraak, de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders en de Nederlandse Vereniging van Banken. Ik zal bij deze organisaties navragen of zij bezwaar hebben tegen openbaarmaking van hun adviezen en is dat niet het geval, zal ik ze uw Kamer doen toekomen.

De algemene indruk is dat deze organisaties de zorgen delen die het kabinet als aandachtspunten in de onderhandelingen heeft benoemd. Het gaat daarbij vooral om de procedure waarbij een conservatoir beslagbevel gevraagd kan worden terwijl er al een uitvoerbare titel is in de lidstaat van tenuitvoerlegging en executoriaal beslag meer in de rede ligt (artikelen 14–15). Verder is de rechtsbescherming van de beslagene een aandachtspunt in de commentaren, evenals het mechanisme om informatie over bankrekeningen te verkrijgen.

De leden van de PvdA-fractie uiten hun zorgen over minder doorontwikkelde rechtssystemen in andere EU landen. In reactie op de vragen die deze leden in dat verband stellen, merk ik op dat wanneer een beslag ten onrechte is gelegd, het aan de beslagene (de verweerder) is om daartegen een rechtsmiddel in te stellen teneinde het beslag te beëindigen. De wijze waarop dit in de verordening is opgenomen, is een van de Nederlandse aandachtspunten in de onderhandelingen. Zo hecht het kabinet eraan dat onrechtmatige beslagen altijd moeten kunnen worden aangevochten en dat de grond daarvoor in de verordening moet worden opgenomen. Op basis van die toetsingsgrond kunnen dan beslagen die zijn gelegd ten gevolge van corruptie bij het verkrijgen van het beslagbevel, worden opgeheven. Corruptie en de bestrijding door Europese landen van dit fenomeen worden door verschillende internationale organisaties geëvalueerd. Het Kabinet heeft u de rapporten van de Europese Commissie inzake Bulgarije en Roemenië, opgesteld in het kader van het EU Coöperatie- en Verificatiemechanisme en verschenen op 18 juli 2012, toegestuurd. In die rapporten wordt ook ingegaan op de corruptiebestrijding in beide landen inclusief de onafhankelijkheid en integriteit van de rechterlijke macht. Voorts onderneemt de Raad van Europa via de Groep van Staten tegen Corruptie (GRECO) momenteel een vierde evaluatieronde langs de Raad van Europa lidstaten gericht op corruptiepreventie bij parlementsleden, rechters en officieren van justitie.

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre voorstel toegevoegde waarde heeft voor Nederland. Omdat een beslag op grond van het nationale recht in Nederland waarschijnlijk eenvoudiger te leggen is dan het verkrijgen van een Europees beslagbevel, is het voor beslaglegging in Nederland door een buitenlander uit de EU niet altijd voordelig om gebruik te maken van het Europese bevel. Voor beslag door Nederlanders op rekeningen in het buitenland kan het Europese bevel wel voordelig zijn, omdat het in sommige andere landen thans moeilijk is om beslag te leggen. Bovendien kunnen Nederlanders voor een Europees bevel naar de rechter in Nederland gaan in plaats van naar een buitenlandse rechter, hetgeen eenvoudiger is voor hen.

Naar aanleiding van de vragen van de leden van de PVV-fractie merk ik op dat het Europees bankbeslag nevengeschikt is aan het op nationale leest geschoeide conservatoir beslag. Het treedt daarvoor dus niet in de plaats. Het conservatoir beslag waarop deze leden doelen speelt in het strafrecht en wordt gelegd ten behoeve van het slachtoffer van een misdrijf (wetsvoorstel tot aanpassing van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de uitvoeringswet Internationaal Strafhof in verband met de introductie van de mogelijkheid conservatoir beslag te leggen op het vermogen van de verdachte ten behoeve van het slachtoffer, Kamerstukken II 2011/12, 33 295, nrs. 1–3).

c) Voortgangsoverzicht EU dossiers Veiligheid en Justitie, Asiel en Migratie

Naar aanleiding van vragen van de leden van de PVV-fractie merk ik op, dat voorstellen voor richtlijnen over strafrecht worden genomen door de Commissie of door groepen van lidstaten. Nederland beoordeelt elk voorstel op zijn merites en welke consequenties een voorstel kan hebben voor de nationale wetgeving en de nationale financiën en heeft daarbij ook uitdrukkelijk oog voor de administratieve lasten. Dit is tot nu toe gebeurd en dit zal ook in de toekomst gebeuren in BNC-fiches. Aldus is het parlement vanaf het begin van de onderhandelingen op de hoogte van de mogelijke gevolgen van een voorstel. Dit geldt ook wanneer de Commissie met het in de Routekaart inzake procedurele rechten aangekondigde voorstel over waarborgen voor kwetsbare verdachten komt.

In antwoord op de vraag van de leden van de PVV-fractie over het voorstel voor een richtlijn over aanvallen op informatiesystemen deel ik mede dat de Tweede Kamer op de gebruikelijke wijze zal worden ingelicht over het voorstel wanneer het na afronding van de trilogen in de Raad wordt geagendeerd.

B. Verslag van de bijeenkomst van het Gemengd Comité en de JBZ-Raad d.d. 7–8 juni 2012

a) Gemengd Comité

Leden van de VVD-fractie hebben vragen gesteld over de uitvoering van maatregelen om illegale immigratie te voorkomen en de posities van lidstaten in deze. Tijdens de Raad van 26 april jl. is de routekaart voor het tegengaan van de toegenomen migratiedruk aangenomen. In de Raad heb ik het belang benadrukt om de in de routekaart genoemde maatregelen uit te voeren en te monitoren. Daarbij is met name gewezen op de bestrijding van illegale immigratie via de Grieks-Turkse grens, het misbruik van de reguliere procedures, de samenwerking met derde landen (in het bijzonder op het terrein van terugkeer) en het misbruik van visumvrij reizen. Deze onderwerpen en bijbehorende actiepunten zijn allen opgenomen in de routekaart, waarmee alle lidstaten akkoord zijn gegaan. De in de routekaart beschreven actiepunten zullen de komende tijd uitgevoerd gaan worden. De Raad zal de voortgang hierop periodiek blijven monitoren. In de Raad van 7 en 8 juni jl. hebben de Lidstaten het belang van de implementatie van de routekaart nogmaals bevestigd (zie ook het verslag van de JBZ-Raad dat op 20 juni jl. aan uw Kamer is gezonden, Kamerstukken II 2011/12, 32 317 nr. 124).

De leden van de VVD-fractie vragen of er in de laatste Raad gesproken is over de mogelijkheid om landen uit de Schengenzone te zetten als zij langdurig in gebreke blijven in de uitvoering van het Schengenacquis. Daarnaast heeft de fractie gevraagd naar mijn standpunt in deze.

In de Raad is uitvoerig gesproken over de Schengenvoorstellen. Zoals ik ook tijdens de verschillende debatten heb aangeven, acht ik het van belang dat de nodige maatregelen worden getroffen als een lidstaat langdurig in gebreke blijft in het beheer van zijn deel van de buitengrenzen en deze situatie een gevaar vormt voor de openbare orde en nationale veiligheid van de andere lidstaten. Als deze extra maatregelen onvoldoende blijken te zijn, acht ik het van belang dat de controles aan de binnengrenzen weer worden ingevoerd. Door het tijdelijk herinvoeren van de binnengrenscontroles wordt de uitoefening van het vrij verkeer van personen en goederen vanuit en naar het betreffende land beperkt.Uitsluiten van lidstaten tot het Schengenacquis vind ik vooralsnog een stap te ver gaan en vergt aanpassing van het verdrag. In de Raad heb ik aangegeven dat Nederland ervan uitgaat dat de Commissie, conform het Verdrag, erop zal toezien dat de lidstaat zijn verplichtingen alsnog nakomt.

De leden van de CDA-fractie vragen naar de laatste stand van zaken betreffende de voorstellen voor tijdelijke herinvoering van grenstoezicht aan de binnengrenzen en het Schengenevaluatiemechanisme. In mijn brief van 9 juli jl. (kenmerk: 2012–0000379531) en het verslag van de Raad van 20 juni jl heb ik u geïnformeerd dat tijdens de Raad van 7-8 juni jl. de EU-lidstaten een principeakkoord over deze beide voorstellen hebben bereikt. Zoals bij u bekend, kan het Europees Parlement zich niet goed vinden in het besluit van de Raad om de rechtsgrondslag voor het voorstel betreffende het Schengenevaluatiemechanisme te wijzigen in artikel 70 VWEU. Het Europees Parlement heeft in reactie hierop de behandeling van zeven dossiers op het terrein van Justitie en Binnenlandse Zaken voor onbepaalde tijd opgeschort, inclusief de behandeling van beide Schengenvoorstellen. De Raad heeft besloten het Europees Parlement voorafgaand aan definitieve besluitvorming te consulteren met betrekking tot het voorstel inzake het Schengenevaluatiemechanisme in overeenstemming met artikel 19 (h) van het reglement van orde van de Raad. Voor het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van verordening voor tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen in uitzonderlijke omstandigheden geldt de gewone wetgevingsprocedure met het Europees Parlement als medewetgever.

Deze leden vragen voorts naar de laatste stand van zaken met betrekking tot de onderhandelingen inzake Eurosur. De onderhandelingen bevinden zich op dit moment op ambtelijk niveau in de Raadswerkgroep «grenzen». Op basis van de afgelopen discussies over het voorstel voor de Eurosur-verordening heeft het Deens voorzitterschap eind juni een compromistekst gepresenteerd. Het Cypriotisch voorzitterschap zal verder gaan op basis van deze tekst en heeft de hoop uitgesproken snel tot een gemeenschappelijke Raadspositie te kunnen komen, en zodoende nog tijdens het Cypriotisch voorzitterschap te kunnen starten met de onderhandelingen met het Europees Parlement.

De leden van de CDA en PVV-fractie vragen naar de toegenomen migratiestromen naar Malta. Tijdens de laatste JBZ-Raad heeft Malta aangegeven de instroom van immigranten vanwege geografische en demografische beperkingen niet aan te kunnen. In 2012 ging het tot nu toe volgens het ministerie van Binnenlandse Zaken van Malta om een instroom van ongeveer 1 100 personen die voornamelijk uit Somalië afkomstig zijn en via Libië naar Malta reizen. Overigens is de stroom immigranten inmiddels weer afgenomen. In absolute aantallen is deze instroom niet te vergelijken met de stroom van duizenden Tunesische immigranten vorig jaar naar Italië. Tijdens de JBZ-Raad van 8 maart jl. is een gezamenlijk kader aangenomen voor praktische solidariteit met lidstaten die onder verhoogde migratiedruk staan. In dit kader zijn alle instrumenten verzameld die de EU en haar lidstaten ter beschikking staan bij het ondersteunen van lidstaten die onder verhoogde migratiedruk staan. Al deze instrumenten staan Malta ook ter beschikking, zoals ondersteuning bij grensbewaking van Frontex en assistentie bij het behandelen van asielaanvragen door EASO. Ook staan Malta EU-middelen uit de solidariteitsfondsen (zoals het vluchtelingenfonds en het grenzenfonds) ter beschikking.

De leden van de PVV-fractie willen weten of het kabinet het standpunt van Duitsland met betrekking tot het toezicht in de binnengrenszone ondersteunt. Het kabinet onderschrijft het standpunt dat het domein van de openbare orde en binnenlandse veiligheid en toezicht een nationale aangelegenheid is en buiten de kaders van het Schengenevaluatiemechanisme valt. In het BNC-fiche over het Schengenevaluatiemechanisme (Kamerstukken II 2011/12, 22 112, nr. 1238) heeft het kabinet dit standpunt ook ingenomen. Slechts in die gevallen dat een lidstaat tijdelijk een grenscontrole aan de binnengrenzen heeft ingevoerd of activiteiten verricht in de binnengrenszone en er vraagtekens zijn of de uitvoering hiervan past binnen de wettelijke kaders, zal er een meerwaarde zijn van een controle in het kader van het Schengenevaluatiemechanisme.

De leden van de SP-fractie willen weten hoe het staat met de bewaking van de grenzen van Roemenië en Bulgarije. Roemenië en Bulgarije voldoen formeel aan de technische criteria voor de toetreding tot de Schengenzone en hebben alle elementen van het Schengenacquis geïmplementeerd, zoals ook door de Raad op 9 juni 2011 is vastgesteld op basis van de evaluaties die zijn uitgevoerd in 2009 en 2010. Echter, het kabinet is van mening dat ook de tweejaarlijkse voortgangsrapportage over corruptie en juridische hervormingen in deze landen (de CVM-rapporten) betrokken moet worden bij de beslissing over hun toetreding tot de Schengenzone. Het kabinet vindt dat Roemenië en Bulgarije pas kunnen toetreden tot de Schengenzone wanneer de hervormingen op het gebied van de rechtsstaat duurzaam en onomkeerbaar zijn. Dit is noodzakelijk voor het vertrouwen dat ten grondslag moet liggen aan het opheffen van de binnengrenscontroles. Ook vanuit die noodzaak heeft het Kabinet geijverd voor het opnemen van rechtstatelijke elementen in het Schengenevaluatiemechanisme. Het kabinet acht het niet wenselijk dat de specifieke discussie tussen de Raad en het Europees Parlement over de rechtsgrondslag voor het voorstel betreffende het Schengenevaluatiemechanisme bij de besluitvorming over de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Schengenzone wordt betrokken. De Commissie heeft de CVM-rapporten over Bulgarije en Roemenië op 18 jl. gepubliceerd. Zoals recent aan uw Kamer is gemeld, zal de regering de CVM-rapportages met u delen zodra deze beschikbaar zijn.

b) Binnenlandse Zaken/Immigratie en Asiel

Leden van de CDA-fracties verzoeken mij informatie te geven over de stand van zaken betreffende de onderhandelingen over de richtlijn seizoensarbeiders. De onderhandelingen over deze richtlijn verlopen uiterst moeizaam en vinden vooralsnog plaats op ambtelijk niveau. Het belangrijkste juridische knelpunt in de onderhandelingen betreft de vraag of de richtlijn ook van toepassing moet zijn bij verblijf van korter dan drie maanden.

De vijf kernpunten die op 14 oktober 2010 zijn geformuleerd in overleg met de Tweede Kamer – de handhaving van de tewerkstellingsvergunningsplicht bij een verblijf korter dan drie maanden, de maximale termijn van seizoenswerk van vierentwintig weken, een bepaling inzake de voorwaarden van passende huisvesting en arbeidvoorwaarden, de eenmaligheid van toelating (geen «multiple-entry») en de mogelijkheid van een aanvullend document met arbeidsmarktgegevens als bijlage bij de verblijfsvergunning om een adequate handhaving mogelijk te maken – zijn verwerkt in de laatste versie van het voorstel. Het kabinet zal zich ervoor blijven inzetten om deze vijf punten in het voorstel te behouden.

De leden van de CDA-fractie hebben tevens gevraagd waarom de onderhandelingen met Marokko over een terug- en overnameovereenkomst stil zijn komen te liggen. Deze onderhandelingen zijn in 2010 tot stilstand gekomen. Er kon met Marokko geen overeenstemming worden bereikt over de termijnen, de bewijsmiddelen en de relatie tussen bestaande bilaterale overeenkomsten en de voorliggende terug- en overnameovereenkomst. De inzet is om in de context van het voorgenomen mobiliteitspartnerschap ook de terug- en overnameovereenkomst tot stand te brengen.

c) Veiligheid en Justitie, Grondrechten en Burgerschap

In antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie met betrekking tot het voorstel van de Europese Commissie voor een richtlijn over het recht op toegang tot een raadsman merk ik op, dat de zorgen die Nederland had bij genoemd voorstel zijn weergegeven in de BNC-fiche betreffende dit voorstel (Kamerstukken II 2011/12, 22 112, nr. 1234). De onderhandelingen hebben ertoe geleid dat in het voorstel waarover in de Raad een algemene oriëntatie is bereikt (verder: het voorstel) een aantal van deze zorgen is weggenomen of verminderd.

In het voorstel zijn onder meer de volgende positief te waarderen elementen voorzien. Bij lichte strafbare feiten waarvoor geen vrijheidsstraf kan of in de praktijk zal worden opgelegd is het recht op toegang tot een raadsman niet van toepassing in de fase van het vooronderzoek. In lijn met de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) mag op het recht op toegang tot een raadsman in geval van dringende redenen – bijvoorbeeld in het belang van het onderzoek – een tijdelijke uitzondering worden gemaakt. Voorts is het recht op toegang tot een raadsman in verband met onderzoekshandelingen tot werkbare proporties teruggebracht. In overleveringsprocedures wordt geen recht op toegang tot een raadsman opgenomen in de lidstaat die het aanhoudingbevel heeft uitgevaardigd. De bewijsuitsluitingsregels zijn in het voorstel niet gehandhaafd. De implementatietermijn is verruimd van twee naar drie jaar.

Hier staat tegenover dat er in het voorstel een algemeen recht op toegang tot een raadsman tijdens het politieverhoor is opgenomen. Nederland wilde dat recht aanvankelijk beperken tot zware zaken, maar stond daarin alleen. Verder wilde Nederland, aansluitend bij onze wetgeving op dit punt, dat voor verdachten die van hun vrijheid zijn beroofd in het voorstel een verplichting zou worden opgenomen om ervoor te zorgen dat deze verdachten ook daadwerkelijk in de gelegenheid zijn om zich door een raadsman te laten bijstaan. Op dit punt is in het voorstel echter volstaan met de minder dwingende formulering dat lidstaten de «necessary arrangements» moeten treffen om de van zijn vrijheid beroofde verdachte zijn recht op toegang tot een raadsman te laten uitoefenen.In de balans tussen de voordelen en de nadelen gaven de voordelen van het in de Raad besproken voorstel voor Nederland de doorslag. Daarbij moet worden aangetekend dat het algemene uitgangspunt dat de verdachte recht heeft op toegang tot een raadsman tijdens het politieverhoor in zowel de Raad als het Europees Parlement niet ter discussie staat.

Nederland staat welwillend tegenover het voorgestelde artikel 5, dat betrekking heeft op de «non conviction based confiscatie», zo beantwoord ik de vraag hiernaar van de leden van de CDA-fractie. Nederland onderkent het belang om in de door het Commissievoorstel bestreken gevallen de hand op de criminele winsten te leggen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om gevallen waarin een vervolging niet mogelijk is omdat de verdachte is overleden, terwijl wel reeds beslag is gelegd op criminele winsten. Het voorstel wil bereiken dat deze winsten dan toch voor confiscatie in aanmerking komen.

C. A-Punt WSBVC-Raad d.d. 21 juni 2012

Leden van de fracties van de VVD, PVV, CDA en de SP stellen vragen over de situatie aan de Grieks-Turkse grens en de Raadsconclusies over de samenwerking met Turkije op JBZ-terrein. Zoals ik in mijn brief (kenmerk: 2012–0000380772) van 27 juni jl. aan uw Kamer heb gemeld, hecht het kabinet veel waarde aan samenwerking met Turkije op JBZ-terrein, inclusief de spoedige ondertekening en implementatie van de terug- en overnameovereenkomst. Samenwerking op dit gebied is essentieel voor Griekenland omdat via de Turks-Griekse grens jaarlijks duizenden illegale migranten de EU binnenkomen. Inperking van deze illegale migratiestroom is hiermee ook in het belang van Nederland en de overige lidstaten.

Door verbetering van de samenwerking met Turkije zal de druk van illegale immigratie richting de Europese Unie afnemen en de feitelijke uitzetting van illegaal verblijvende vreemdelingen uit Nederland en andere Europese lidstaten naar Turkije beter geregeld kunnen worden. Voorts wordt ook Griekenland door de lidstaten in 2012 ondersteund bij bewaking van de Grieks-Turkse grens en het verbeteren van het terugkeerbeleid. De Frontex-operaties in dit land zijn in 2012 versterkt en uitgebreid. Nederland blijft een actieve bijdrage leveren aan deze operaties.

Om de brede samenwerking tussen Turkije en de EU op JBZ-terrein te bevorderen, waaronder op het terrein van terug- en overname, zijn raadsconclusies opgesteld en in de Raad Sociale Zaken van 21 juni aangenomen. De aangenomen raadsconclusies komen overeen met het Nederlandse standpunt zoals neergelegd in de kabinetsbrief d.d. 7 oktober 2011 «EU-visumbeleid voor de naaste buren van de Unie» (Kamerstuk II, vergaderjaar 2011–2012, 21 501-02, nr. 1096).

In deze conclusies stelt de Raad een aantal stevige voorwaarden waaraan Turkije moet voldoen om het perspectief op visumliberalisatie op de lange termijn nader in te vullen:

  • ondertekening en implementatie van de terug- en overnameovereenkomst,

  • samenwerking bij het tegengaan van illegale migratie,

  • effectieve beheersing van migratiestromen aan de Turks/Griekse grens,

  • het in lijn brengen van het Turkse visumbeleid met dat van de EU (met name ten aanzien van bronlanden van illegale migratie richting de EU).

Op 21 juni jl. is een eerste stap gezet en is de terug- en overnameovereenkomst door Turkije geparafeerd. Het kabinet acht het van groot belang dat deze overeenkomst zo snel mogelijk wordt geratificeerd en geïmplementeerd.

Naast de door de Raad vastgestelde voorwaarden zal Turkije ook moeten voldoen aan reguliere voorwaarden voor eventuele visumliberalisatie. Het gaat hierbij om o.a. overnemen en implementeren van voorwaarden op het terrein van documentenveiligheid, het tegengaan van illegale migratie en voorwaarden op het gebied van openbare orde en veiligheid. Daarnaast moet Turkije tevens voldoen aan voorwaarden betreffende externe betrekkingen en fundamentele rechten. Nederland hecht grote belang aan voorwaarden op dit terrein en spreekt, zowel bilateraal als in EU verband, Turkije regelmatig aan op het respecteren van fundamentele rechten. Voortgang op het visumdossier zal afhangen van de prestaties die Turkije zal leveren.


X Noot
1

Hierna: EU.

X Noot
2

Hierna: Commissie

X Noot
3

Imhoff, Evert van en Nico van Nimwegen (2000), Migratie GEEN remedie tegen vergrijzing. DEMOS, 16, februari 2000.

X Noot
5

Hierna: GEAS.

X Noot
6

Hierna: UNHCR.

X Noot
7

Hierna: EC3.

X Noot
8

Hierna: CBP.

X Noot
9

Hierna: CTC.

X Noot
10

Kamerstukken II, 2011/12, 32 761 ter vervanging van het gedrukte onder nr. 35.

X Noot
11

Hierna: AFM.

X Noot
12

Hierna: EHRM.

X Noot
13

Hierna: EVRM.

X Noot
14

Kamerstukken II, 2011/12, 32 317 nr. 128.

X Noot
16

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven