32 317 JBZ-Raad

Nr. 114 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 maart 2012

Op 13 maart 2012 verzocht het lid Schouw om een nadere toelichting op de Nederlandse positie in de lopende onderhandelingen over de hervormingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: «EHRM») naar aanleiding van de weerstand die bestaat tegen het invoeren van griffierechten bij het EHRM.

De kern van de Nederlandse inbreng in de onderhandelingen is neergelegd in het kabinetsstandpunt van 3 oktober 2011 (Kamerstuk 32 735, nr. 32). Tijdens het Algemeen Overleg op 1 februari jl. (Kamerstuk 32 317, nr. 108) met uw Kamer heb ik reeds melding gemaakt van veranderde omstandigheden sinds het verschijnen van dit kabinetsstandpunt. Ik verwijs in dit verband ook naar mijn brief aan de Eerste Kamer van 5 maart jl. (Kamerstuk 33 000 V, M). Voor de goede orde ga ik in op alle aspecten van de onderhandelingen waar sprake is van veranderde omstandigheden, waaronder de invoering van griffierechten.

Noodzaak van een nieuw filtermechanisme

In december 2011 zijn bemoedigende signalen ontvangen van het Hof. Op basis van de laatste statistieken kan voorzichtig worden geconcludeerd dat filtering niet meer het grootste probleem is voor het Hof. De werklast van het Hof is sinds de zomer 2011 voor het eerst gekrompen met een paar duizend zaken. De reden hiervoor is grotendeels gelegen in (a) het op stoom komen van de alleenzittende rechter, op 1 juni 2010 ingevoerd door Protocol 14 om als enkelvoudige rechter dit soort ongegronde klachten af te doen; (b) de oprichting in de griffie van een speciale filtering unit, waardoor een soort lopende band proces van afdoening van eenvoudige zaken op gang is gekomen; en (c) het feit dat de griffie kan rekenen op tijdelijke detacheringen van zo’n 40 à 45 juristen uit de lidstaten. Op basis van deze nieuwste ontwikkelingen geeft de griffie van het Hof aan dat men verwacht eind 2015 de werkvoorraad van momenteel 90 000 kennelijk niet-ontvankelijke zaken geheel weggewerkt te kunnen hebben, mits de capaciteit van de griffie tijdelijk wordt uitgebreid. Om die reden is het vinden van een oplossing voor een filtermechanisme niet meer de grootste prioriteit voor Nederland.

Voorstel inzake verplichte procesvertegenwoordiging

In een notitie van 21 oktober 2011 is het Hof teruggekomen op het zelf ingediende voorstel. Het voorstel krijgt ook nagenoeg geen steun bij de onderhandelingen op ambtelijk niveau. Ook het kabinet is na verdere bestudering van het voorstel niet meer overtuigd van nut en noodzaak van het voorstel. Uit de statistieken van het Hof blijkt immers dat er geen duidelijk verband is tussen procesvertegenwoordiging en de kwaliteit en/of de ontvankelijkheid van de klachten. Voor Nederland geldt dat klachten die kennelijk ongegrond worden verklaard in grofweg 80% van de gevallen worden vertegenwoordigd door een raadsman. In het geval van Turkije ligt dat cijfer zelfs bij 91%. Om die reden zal Nederland het voorstel niet langer steunen.

Inmiddels is meerdere malen onderhandeld over concept-teksten van een «Brighton Verklaring». Op grond van die onderhandelingen heb ik moeten constateren dat geen (althans onvoldoende) steun te vinden is voor een tweetal andere voorstellen: de invoering van griffierechten en het beboeten van klagers die meermaals een kennelijk ongegronde klacht indienen. Nederland ziet derhalve geen mogelijkheden om zich nog langer met kans op succes in te zetten om deze maatregelen alsnog opgenomen te krijgen in de Verklaring.

De minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

Naar boven