32 201 Herziening van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid

Nr. 76 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 mei 2015

Met de kwartaalrapportage houd ik u, naast de geannoteerde agenda voor en het verslag van de Landbouw- en Visserijraad (de Raad), periodiek op de hoogte van de ontwikkelingen in EU-verband over het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB).

Omnibusverordening/aanlandplicht

Tijdens de besluiten over de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid in 2013 is door de Raad en het Europees parlement de ingangsdatum van de aanlandplicht voor de pelagische visserij vastgesteld op 1 januari 2015. Voorafgaand aan die datum zou door het aannemen van de Omnibusverordening een aantal wijzigingen in andere EU-verordeningen worden aanbracht om de introductie van de aanlandplicht in de praktijk ook werkbaar te maken.

Zoals vermeld in mijn brief van 30 januari (Kamerstuk 21 501-32, nr. 828) hebben de Raad en het Europees parlement echter niet eerder dan op 29 januari jl. in triloog een politiek akkoord bereikt over de Omnibusverordening. Definitieve instemming met de verordening door het Europees parlement en de Raad is respectievelijk voorzien eind april en medio mei 2015.

Gelet op het feit dat de Omnibusverordening 1 januari jl. niet van kracht was, heb ik tot op heden geen uitvoering gegeven aan de implementatie van de aanlandplicht. Immers zonder een geldende Omnibusverordening is er sprake van tegenstrijdige Europese regelgeving. Zo kan er bijvoorbeeld voor vissoorten die onder de aanlandplicht vallen niet tegelijk gelden dat er een verbod op het aanlanden van ondermaatse vis van kracht is. Voor vissers en overheden acht ik dit een niet werkbare situatie.

Een aantal landen heeft vanaf 1 januari wel invulling aan de aanlandplicht gegeven. Omdat de Nederlandse pelagische sector voornamelijk vist in wateren van lidstaten die wel uitvoering geven aan de aanlandplicht, heeft de Nederlandse pelagische sector zelf een start met de aanlandplicht gemaakt. Ook is er een monitoringsgroep opgericht waarin de pelagische sector, samen met het Ministerie van Economische Zaken, waaronder de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, de invoering van de aanlandplicht voorbereidt en uitwerkt.

Implementatie in de demersale visserijsector

Vanaf 1 januari 2016 start ook de demersale visserijsector met de eerste fase van de aanlandplicht. In 2016 moeten in de demersale visserijen allereerst de doelsoorten worden aangeland en uiterlijk 2019 alle bijvangstsoorten.

Ik ben in zeer frequent overleg met zowel de Nederlandse kottersector als met de regionale groepen waarin lidstaten samenwerken om de invoering vanaf 1 januari 2016 zo goed mogelijk te laten verlopen. Met de sector ben ik in overleg om een gezamenlijke strategie op te stellen voor de Nederlandse inzet in de internationale onderhandelingen. Onderdeel van deze strategie is een plan van de sector met reductiedoelstelling voor de bijvangsten en voorstellen voor de wijze waarop deze doelstellingen in de periode tussen nu en 2019 te bereiken zijn. Met deze aanpak wordt, binnen de kaders van de Verordening, de maximale rek en ruimte gezocht om de aanlandplicht in de praktijk ook uitvoerbaar te maken.

Het is mijn inzet om deze gezamenlijke strategie in te brengen in de regionale groepen waarin lidstaten samenwerken aan gezamenlijke aanbevelingen voor discardplannen. Voor Nederland zijn dat respectievelijk de Scheveningengroep voor de Noordzee en de Noordwestelijke waterengroep voor de Noordwestelijke wateren. De besprekingen tussen lidstaten in deze groepen, die zich ook laten adviseren door de Adviesraden waarin de visserijsectoren en NGO’s samenwerken, zijn in volle gang.

Zoals gesteld brengt de Omnibusverordening zowel de Technische Maatregelenverordening (EU 850/98) als de Controleverordening (EU 1224/2009) in lijn met de regels rond de aanlandplicht. Dit betekent onder meer dat het verbod op het aanlanden van ondermaatse vis wordt opgeheven voor soorten die onder de aanlandplicht vallen. Ook zullen, wanneer een visserij onder de aanlandplicht valt, de vangstsamenstellingsregels – de regels die eisen stellen aan de omvang van de bijvangst die aan boord mag zijn – buiten werking worden gesteld. Voor de sector een belangrijk voordeel voor de praktijk aan boord. Om te voorkomen dat er gericht op bijvangsten zal worden gevist, is tegelijk bepaald dat vaartuigen niet gericht mogen vissen met tuigen die voorheen verboden waren voor een bepaalde visserij.

Wat betreft de wijzigingen die in de Controleverordening worden doorgevoerd, is belangrijk dat de geldende 50kg grens, waarboven het verplicht is de gevangen en aan boord gehouden soorten in het logboek te registeren, wordt behouden. Daarnaast is van belang dat vissers ondermaatse vis niet afzonderlijk per soort hoeven op te slaan. Dit betekent dat het sorteren van de bijvangst in principe aan de wal kan plaatsvinden. Wel moet deze ondermaatse vis strikt worden gescheiden van de maatse vis.

Aanpassing vangsthoeveelheden 2014 en 2015

Op 25 maart 2015 heeft de Raad ingestemd met een voorstel met betrekking tot de aanpassing van de vangstmogelijkheden voor 2014 en 2015. U bent reeds geïnformeerd over het voorstel van de Europese Commissie middels het BNC fiche over de bag limit voor recreatieve vissers van zeebaars1 en de geannoteerde agenda voor de Landbouw- en Visserijraad van 16 maart 2015 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 833).

Naast de bag limit van zeebaars, de Total Allowable Catches (TACs) voor zandspiering, roggen, makreel, atlanto scando haring, chileense horsmakreel en een verheldering over de omgang met soorten waarvoor de aanlandplicht geldt, bevat dit besluit een aanpassing van het verbod voor de golfrog. Het Wetenschappelijke, Technische en Economische Raad voor de Visserij van de Europese Commissie was van oordeel dat een opheffing van het verbod in het Kanaal en de westelijke wateren en de instelling van een lage TAC gerechtvaardigd en duurzaam is. Ik kan daar mee instemmen. De verordening is via een schriftelijke procedure vastgesteld en gepubliceerd op 28 maart 2015 (EU 523/2015).

Pulsvisserij

In februari 2014 is Nederland een pilotproject pulsvisserij gestart, in het kader waarvan 42 extra toestemmingen zijn verleend. Hiervan zijn momenteel 37 toestemmingen geëffectueerd. Het doel van het project is om te onderzoeken hoe pulsvisserij kan bijdragen aan een selectievere Noordzeevisserij, en daarmee kan bijdragen aan de implementatie van de aanlandplicht.

Ook is het de bedoeling dat in het kader van dit pilotproject de resterende kennislacunes rondom de pulsvisserij worden opgevuld. Vanwege de zorgen en gevoeligheid bij andere lidstaten is de afgelopen periode nadrukkelijk het gesprek met hen opgezocht, om op die manier hun vragen te adresseren in het onderzoekprogramma dat bij deze pilot hoort.

Op 8 juli 2014, 17 november 2014 en 5 maart 2015 hebben er bijeenkomsten met de North Sea Advisory Council (NSAC) plaatsgevonden. Hier hebben het Ministerie van Economische Zaken en Nederlandse en Vlaamse wetenschappers de stand van zaken geschetst en het pilotproject toegelicht. Zodra de NSAC een opinie heeft vastgesteld zal ik opdracht geven om het onderzoekprogramma uit te voeren. Ik ben voornemens hiervoor middelen uit het Europees Fonds Maritieme Zaken en Visserij beschikbaar te stellen.

Ook zal Nederland een internationale bijeenkomst plannen voor beleidsmakers, wetenschappers en andere stakeholders zodra het onderzoeksprogramma van start gaat.

Naast het verkrijgen van draagvlak bij de verschillende internationale partijen is het mijn inzet om met de Europese Commissie te verkennen op welke manier pulsvisserij een duidelijke en bestendige plek kan krijgen in de nieuwe Verordening Technische Maatregelen. De ruimte om deze innovatieve vismethode verder te ontwikkelen zou hierbij voorop moeten staan.

Europees Visserijfonds

Met deze kwartaalrapportage bied ik u tevens het jaarverslag van het Europees Visserij Fonds over 2013 aan2. Dit is conform de toezegging uit 2013 dat de jaarverslagen van alle Europese fondsen naar uw Kamer worden gestuurd.

Dit jaarverslag is op 2 oktober 2014 goedgekeurd door de Europese Commissie.

Nederland heeft er, met instemming van de Europese Commissie, voor gekozen het Europees Visserijfonds in te zetten op innovatie- en samenwerkingsprojecten in plaats van op de meer gangbare sanerings- of investeringsprojecten. Een aanpak die succesvol is geweest en Europees tot voorbeeld dient. Onmiskenbaar is tegelijk dat dit een complexere aanpak is met inherent grotere kansen op fouten en interpretatieverschillen.

De Auditdienst Rijk heeft geconstateerd dat de totale fout over 2013 10,4%, bedraagt en daarmee hoger is dan de tolerantie van 2%. De fouten hebben grotendeels betrekking op subsidiabele kosten, goedkeuring van aanvragen buiten de openstellingstermijn en niet-naleving van de instandhoudingsplicht voor investeringen. In overleg met de Auditdienst Rijk werden herstelmaatregelen ingezet.

Op grond van de te hoge foutscore heeft de Europese Commissie een betalingsonderbreking ingesteld waardoor reeds door Nederland gedane uitgaven uit het EVF tijdelijk niet door de Europese Commissie aan Nederland worden uitbetaald. Op dit moment is intensief overleg met de Europese Commissie gaande om de knelpunten op te lossen.

Etikettering

Op 14 december zijn de regels over etikettering in de Gemeenschappelijke marktordening voor visserij- en aquacultuurproducten van kracht geworden (Verordening 1379/2013). Dat gebeurde tegelijk met de algemene EU-regels voor informatie over levensmiddelen aan consumenten (Verordening 1169/2011). Het doel is te zorgen voor meer transparantie, zodat de consument met kennis van zaken kan kiezen.

Op advies van Nederland heeft de Europese Commissie voor alle EU-talen de namen van de te vermelden vangstgebieden verzameld en gepubliceerd. Ook geeft de Europese Commissie in een pocketgids uitleg wat er op het etiket moet staan. Beide zijn beschikbaar en in te zien via de website van de Europese Commissie/ DG Mare.

Vraag VVD inzake innovaties

Tijdens de begrotingsbehandeling op 30 oktober 2014 heeft de fractie van de VVD gevraagd hoe de visserij-innovatiesubsidies uit het Europees Visserijfonds in Nederland zich verhouden tot de andere lidstaten (Handelingen II 2014/15, nr. 18, item 10). Ik ben hierover in overleg getreden met de Europese Commissie. Hieruit komt naar voren dat van het totaal aan innovatieprojecten dat in de gehele EU met middelen uit het EVF is gefinancierd, Nederland er 12% voor zijn rekening neemt.

Tot slot

Over de stand van zaken met betrekking tot het Europees Fonds Maritieme zaken en Visserij bent u onlangs separaat geïnformeerd. (Kamerstuk 32 201, nr. 75) Ingeval er met betrekking tot visserijovereenkomsten met derde landen besluitvorming aan de orde is over het onderhandelingsmandaat of het onderhandelingsresultaat van een protocol en/of nieuwe overeenkomst, wordt uw Kamer hierover separaat of in de kwartaalrapportage geïnformeerd. In reactie op de toezegging aan de fractie van de PvdA zal ik in geval tijdens de uitvoering van visserijprotocollen blijkt dat gemaakte afspraken over bijvoorbeeld de inzet van sectorale steun niet worden nagekomen, dit aan de orde stellen in het overleg met Europese Commissie en de EU-lidstaten en uw Kamer hierover informeren.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma


X Noot
1

Fiche: Wijziging verordening bepaalde vangstmogelijkheden zeebaars – Kamerstuk 22 112, nr. 1946 (dd 10 maart, 2015)

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven