Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 januari 2011
Op 18 januari jl. vond het debat plaats over het wetsvoorstel Goedkeuring van het op 30 mei 2008 te Dublin tot stand gekomen
Verdrag inzake Clustermunitie.1 Tijdens dit debat heeft minister Rosenthal toegezegd dat uw Kamer nader geïnformeerd zou worden over de mogelijkheid van
een verbod op aantoonbare directe investeringen in clustermunitie, zoals voorgesteld in de voorlopig aangehouden motie Haubrich-Gooskens.2 Met deze brief wil ik, mede namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de minister van Buitenlandse Zaken,
aan die toezegging gehoor geven. Hierbij informeer ik u over ons standpunt ten aanzien van een verbod en de manier waarop
de regering uw verzoek via een convenant wil realiseren.
Dat clustermunitie onaanvaardbaar humanitair leed veroorzaakt is onbetwist. Het kabinet is daarom verheugd met de goedkeuring
van het Verdrag door uw Kamer. De motie Haubrich-Gooskens verzoekt de regering om een verbod op aantoonbare directe investeringen
in de productie, verkoop en distributie van clustermunitie te introduceren. De vraag of een verbod rechtstreeks uit de tekst
van het Verdrag is af te leiden, wordt door het kabinet ontkennend beantwoord.
Dit neemt niet weg dat een aantal staten tot de introductie van een dergelijk verbod is overgegaan. Aan de beslissing van
het kabinet om daarin niet te volgen, liggen zwaarwegende argumenten ten grondslag, die eerder genoemd zijn in de brief van
31 maart 2010 aan de Tweede Kamer.3 Zo is het kabinet van mening dat terughoudend moet worden omgesprongen met het opleggen van wettelijke beperkingen ten aanzien
van beleggingen. Voor private instellingen geldt dat Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) zich moeilijk leent voor
een uniforme wettelijke regeling die op iedere onderneming van toepassing is.4 De praktijk laat bovendien zien dat transparantie van financiële instellingen over hun investeringsbeleid een zeer effectief
alternatief vormt.5 De meerderheid van de financiële instellingen en pensioenfondsen neemt reeds zelf de verantwoordelijkheid op dit terrein.
Tegen deze achtergrond moet daarom de vraag beantwoord worden welke toegevoegde waarde een verbod zou hebben. Een dergelijk
verbod zal weinig praktische betekenis hebben bij gebrek aan mogelijkheden tot effectieve handhaving. Daarnaast kan een verbod
mogelijk een averechts effect hebben. Immers de trend naar toenemende zelfonthouding die wij in het voorgaande geconstateerd
hebben, zal abrupt worden afgebroken, gegeven dat men niet kan rapporteren over wat verboden is.
Het kabinet ondersteunt de wens van de Eerste Kamer om investeringen in clustermunitie te ontmoedigen, terwijl daarbij ook
de bewezen successen van transparantie en maatwerk niet uit het oog moeten worden verloren. Het kabinet gaat derhalve onderzoeken
of het een bemiddelende rol kan spelen bij het binnen een jaar tot stand brengen van een convenant tussen financiële instellingen
en pensioenfondsen. Het convenant kan de vorm krijgen van een intentieverklaring om alle directe investeringen in clustermunitie
uit te sluiten. Het kabinet heeft daarbij tevens voor ogen om binnen drie jaar na de ondertekening van een dergelijk convenant
te onderzoeken wat de uitwerking daarvan is geweest op de investeringspraktijk. Indien het resultaat onbevredigend is, kan
op dat moment alsnog gekeken worden naar mogelijke vervolgstappen.
Door voor de vorm van een convenant te kiezen, wordt de verantwoordelijkheid daar gelegd waar deze primair thuishoort, namelijk
bij de financiële instellingen en pensioenfondsen zelf. Op deze manier wordt ook het benodigde draagvlak, ruimte voor maatwerk
alsmede verdere transparantie gerealiseerd. Beide zijn nodig voor een positieve ontwikkeling van MVO-beleid.
De minister van Financiën,
J. C. de Jager