Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 juli 2015
Ter uitvoering van de tijdens de plenaire behandeling (Handelingen II 2013/14, nr.
65, item 4) van het wetsvoorstel Tegengaan huwelijksdwang in de Tweede Kamer aangenomen motie
Van Oosten c.s. (Kamerstuk 33 488, nr. 11), heeft de Staatscommissie voor het internationaal privaatrecht op verzoek van Staatssecretaris
Teeven aanvullend advies uitgebracht over de (on)mogelijkheden om erkenning te onthouden
aan in het buitenland gesloten neef/nicht-huwelijken. Dit aanvullend advies treft
u bij deze brief aan1. De Staatscommissie concludeert dat het niet mogelijk is in Nederland erkenning te
onthouden aan in het buitenland rechtsgeldig gesloten neef/nichthuwelijken
De Staatscommissie meent dat het onthouden van de erkenning leidt tot ernstige miskenning
van de exceptie van de openbare orde in het internationaal privaatrecht. Toepassing
van de openbare orde is daarentegen wel aan de orde als het neef/nicht-huwelijk, of
elk ander huwelijk, onder dwang is gesloten. Maar zolang daarvan geen sprake is, kan
de openbare orde niet als afweermiddel worden ingezet (buitengrenscriterium). Waar
immers onder bepaalde voorwaarden, te weten het afleggen van een beëdigde verklaring
dat van dwang geen sprake is, een neef/nichthuwelijk in Nederland nog steeds gesloten
zal kunnen worden, kan niet worden volgehouden dat het neef/nicht-huwelijk waarin
geen sprake is van dwang (of van een schijnhuwelijk) in strijd is met wat naar Nederlandse
opvattingen behoorlijk en geoorloofd is. De Staatscommissie verwijst ter zake tevens
naar relevante jurisprudentie van de Hoge Raad der Nederlanden.
Wanneer het buitenlandse recht niet aan dit buitengrenscriterium voldoet, blijft de
toepassing van dat recht achterwege. Voldoet het buitenlandse recht wel aan het buitengrenscriterium
en is het vreemde recht in absolute zin niet in strijd met de Nederlandse openbare
orde, dan kan de toepassing van dat buitenlandse recht alsnog achterwege blijven,
indien het zou leiden tot een gevolg dat naar Nederlandse opvattingen niet mag worden
geduld (het binnengrenscriterium). In deze laatste situatie spelen de omstandigheden
van het geval een belangrijke rol en de betrokkenheid van Nederland daarbij. Naarmate
de casus minder nauw met Nederland is verbonden, neemt de afweerkracht van de openbare
orde af. De Staatscommissie is van mening dat vreemd recht op grond waarvan neef/nichthuwelijken
zijn toegestaan aan zowel het buitengrens- als aan het binnengrenscriterium voldoet.
Aan het buitengrenscriterium omdat de buitenlandse wetgever niet treedt buiten het
kader van wat de Nederlandse wetgever naar Nederlandse opvattingen zou kunnen en mogen
doen en aan het binnengrenscriterium omdat het in het buitenland gesloten neef/nichthuwelijk
niet leidt tot een gevolg dat naar Nederlandse opvattingen niet zou mogen worden geduld.
De Staatscommissie komt voorts na ampele overwegingen tot het oordeel dat een algemene
regeling op grond waarvan de erkenning van een in het buitenland gesloten neef/nichthuwelijk
wordt geweigerd problematisch is in het licht van art. 12 EVRM, het recht van een
persoon van huwbare leeftijd om te huwen en een gezin te stichten. Uit de rechtspraak
over deze bepaling van het EHRM blijkt dat een algemeen verbod disproportioneel is
en daarmee de toets der kritiek niet zal kunnen doorstaan. Bovendien is een algemeen
verbod op erkenning van in het buitenland gesloten neef/nichthuwelijken discriminerend.
Het advies van de Staatscommissie, dat ik begrijp, ondersteunt ook hetgeen Staatssecretaris
Teeven over de erkenning van in het buitenland gesloten neef/nichthuwelijken reeds
eerder in de schriftelijke en mondelinge beraadslagingen met de leden van uw Kamer
heeft verwoord. Het huwelijk van de in een ander land met elkaar gehuwde neef en nicht
zal ook in Nederland de rechtsgevolgen hebben die aan het huwelijk zijn verbonden.
De Minister van Veiligheid en Justitie,
G.A. van der Steur