32 163 Verhoging AOW-leeftijd

Nr. 38 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 november 2015

Tijdens het Wetgevingsoverleg over de Begroting 2016 SZW op 18 november jl. heb ik uw Kamer toegezegd om voor de begrotingsbehandeling op 1 december nog een brief te sturen over de opvolgende cijfermatige ontwikkelingen betreffende de tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW (OBR), inclusief een toelichting op de realisaties. Met deze brief doe ik deze toezeggingen gestand.

De OBR is een overgangsmaatregel om mensen die per 1 januari 2013 reeds deelnemen aan een vut- of prepensioenregeling of vergelijkbare regeling, en zich daarmee niet hebben kunnen voorbereiden op de AOW-leeftijdsverhoging, recht te geven op een overbruggingsuitkering. De OBR is met ingang van 1 oktober 2013 in werking getreden met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2013.

In het sociaal akkoord van 2013 is afgesproken het bereik van de OBR uit te breiden tot deelnemers met een inkomen tot 200% van het wettelijk minimumloon (WML) (300% WML voor paren).

Per 1 januari 2016 wordt de OBR verlengd tot 1 januari 2023 en uitgebreid voor mensen die tussen 1 januari 2013 en 1 juli 2015 met Vut- of prepensioen zijn gegaan voor wat betreft de versnelling van de verhoging van de AOW-leeftijd.

Uit de cijfermatige ontwikkelingen die hierna worden beschreven blijkt dat de gerealiseerde instroom en uitkeringslasten achter zijn gebleven bij de in 2013 geraamde instroom en uitkeringslasten OBR. Omdat ook de realisaties in 2015 achterblijven bij de begrote uitgaven, zullen de geraamde uitkeringslasten van dit jaar waarschijnlijk naar beneden worden bijgesteld. U kunt dit terugvinden in de Najaarsnota die een dezer dagen naar de Kamer wordt gestuurd.

De verlenging en uitbreiding van de OBR per 1 januari 2016 zal naar verwachting leiden tot meer uitkeringen en hogere uitkeringslasten.

Mogelijke verklaringen lager gebruik

Er is een aantal mogelijke verklaringen waarom er een lager gebruik is van de OBR dan aanvankelijk werd verwacht. Ten eerste blijkt een aantal grote en middelgrote pensioenfondsen (waaronder het ABP) een eigen overbruggingsregeling te kennen. Bij deze regelingen wordt het AOW-gat van de deelnemer overbrugd met de eigen pensioenregeling. Daarnaast kan het (eerder) in (laten) gaan van het aanvullende pensioen zijn gebruikt ter overbrugging. Het ingaan van zulke (pre)pensioenregelingen drukt zowel het aantal deelnemers aan de regeling als de gemiddelde uitkering. Verder is een mogelijke verklaring voor het lagere gebruik van de OBR dat de te overbruggen periode tot en met 2015 maximaal drie maanden bedroeg. Een deel van de doelgroep kan de overbrugging van deze maanden op een andere manier gefinancierd hebben.

Communicatie OBR

Op basis van beschikbare gegevens uit de polisadministratie over wie een lopende VUT-uitkering e.d. heeft, het inkomen van de aanvrager en partner en gegevens over het vermogen, maakt de SVB een selectie van personen die mogelijk recht hebben op de OBR. Vervolgens benadert de SVB deze personen gericht. Potentieel OBR-gerechtigden krijgen vier maanden voordat het mogelijk recht op OBR ontstaat, een brief waarin wordt gewezen op het mogelijk recht op OBR, op informatie over de OBR op de SVB-site en op een wizard om te kijken of men voor de OBR in aanmerking komt. Hierbij ontvangen deze mensen ook een aanvraagformulier om de OBR te kunnen aanvragen. Aan de overige mensen wordt in meer algemene zin gecommuniceerd over de OBR.

Cijfermatige ontwikkelingen

In onderstaande tabellen vindt u een overzicht van de cijfermatige ontwikkelingen van de overbruggingsregeling tussen de verschillende begrotingen. De cijfermatige ontwikkelingen bestaan uit de ontwikkeling van de begrote uitgaven en de ontwikkeling van de instroom in de OBR.

De standen met de begrote uitgaven zijn in de begrotingen SZW terug te vinden in tabel 8.1. In de toelichting bij deze tabellen worden deze standen toegelicht. Mutaties op artikelniveau worden daarbij toegelicht in bijlage 1 van de begroting. Voor de begroting 2016 zijn de mutaties op artikel 8 (Oudedagsvoorziening) bijvoorbeeld toegelicht op pagina 133. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de budgettaire standen zoals in verschillende begrotingen weergegeven.

Budgettaire ontwikkelingen uitkeringslasten OBR (bedragen x € 1 mln.)
   

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

1

Raming Begroting 2014

32,5

52,2

64,9

83,7

71,4

53,3

1

1

2

Realisatie 2013 cf. Jaarverslag SVB 2013

4,5

             

3

Raming Begroting 2015

 

15,3

16,6

20,6

16,4

11,1

6,9

1

4

Realisatie 2014 cf. Jaarverslag SVB 2014

 

10,8

           

5

Raming Begroting 2016

   

16,6

21

17,1

12

10,8

12,2

X Noot
1

Omdat de begrotingshorizon 5 jaar bedraagt, wordt in de begroting 2014 de budgettaire reeks tot en met 2018 weergegeven en in begroting 2015 de budgettaire reeks tot en met 2019.

Toelichting:

  • 1. De begrote uitkeringslasten na de brief over de contouren van de overbruggingsregeling1 en uitbreiding van de regeling naar aanleiding van het Sociaal Akkoord.

  • 2. De gerealiseerde uitgaven aan de OBR in 2013 zoals opgenomen in het Jaarverslag SVB 2013.

  • 3. Bij de SZW Begroting van 2015 zijn de begrote uitgaven aan de OBR neerwaarts bijgesteld vanwege het verschil tussen de gerealiseerde (over de periode t/m juni 2014) en begrote uitgaven. Zoals in de Begroting van SZW 2015 (p. 89) opgenomen, bleek uit die realisatiecijfers dat zowel het aantal gerechtigden als de gemiddelde uitkeringshoogte lager waren dan verwacht. In deze begroting is tevens vermeld dat op basis hiervan de geraamde uitkeringslasten gedurende de periode 2014–2019 circa 75% lager uitkomen dan in de begroting 2014.

  • 4. De gerealiseerde uitgaven aan de OBR in 2014 zoals opgenomen in het Jaarverslag SVB 2014.

  • 5. De budgettaire gevolgen van de moties Klaver en Heerma, die respectievelijk zien op het verlengen van de OBR tot 2023 en uitbreiden van de OBR, zijn verwerkt in de Begroting SZW 2016. Dit is de voornaamste reden van de opwaartse bijstelling in de jaren 2016–2019 ten opzichte van de begroting 2015.

Onderstaande tabel geeft een overzicht weer van de geraamde en gerealiseerde instroom zoals in verschillende begrotingen weergegeven.

Instroom OBR (x 1.000 personen)
 

2013

2014

2015

2016

Begroting 20141

36

30

 

Begroting 20152

6,7

8,03

10,2

Begroting 20164

 

8,2

10,2

7,3

X Noot
1

Begroting SZW 2014 (Kamerstuk 33 750 XV, nr. 1), Tabel 8.4 Kerncijfers OBR; raming 2013 en 2014.

X Noot
2

Begroting SZW 2015 (Kamerstuk 34 000 XV, nr. 1), Tabel 8.4 Kerncijfers OBR; realisatie 2013 en raming 2014 en 2015.

X Noot
3

Aangezien aanvragen die betrekking hebben op 2013 met terugwerkende kracht kunnen worden aangevraagd, heeft een deel van de instroom in 2014 (circa 1.000 van de 8.000 personen) betrekking op 2013.

X Noot
4

Begroting SZW 2015 (Kamerstuk 34 000 XV, nr. 1), Tabel 8.3 Kerncijfers OBR; realisatie 2014 en raming 2015 en 2016.

In de begrotingen wordt de gerealiseerde instroom van het voorgaande jaar en de geraamde instroom in het lopende en het volgende jaar opgenomen. In de begroting SZW 2015 is opgenomen dat de instroom in 2013 minder dan 7.000 mensen bedroeg en dat dit 20% is van de aanvankelijk verwachte instroom van circa 36.000 personen. In deze begroting is tevens vermeld dat ook gedurende de eerste zes maanden van 2014 het gebruik fors lager bleek dan eerder verondersteld en dat op basis daarvan het verwachte gebruik vanaf 2014 naar beneden is bijgesteld.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


X Noot
1

Kamerstuk 32 163, nr. 22

Naar boven