32 163 Verhoging AOW-leeftijd

Nr. 23 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 13 februari 2013

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen voorgelegd aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar aanleiding van de brief van 23 januari 2013 inzake de contouren van een overbruggingsregeling AOW (Kamerstuk 32 163, nr. 22).

De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 12 februari 2013. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van der Burg

Adjunct-griffier van de commissie, Lips

1

De regering merkt op dat mensen na 2019 genoeg tijd hebben gehad om zich voor te bereiden. Hoe ziet de regering dit ten aanzien van arbeidsongeschikten? Deze mensen kunnen immers niet meer gaan bijverdienen.

Antwoord vraag 1:

In het Regeerakkoord is aangegeven dat mensen met een lopende VUT- of prepensioenuitkering op 1 januari 2013 tot de doelgroep voor de overbruggingsuitkering behoren. Naast deze groep uit het Regeerakkoord zijn er ook andere situaties denkbaar van inkomensvoorzieningen die op 1 januari 2013 al lopen en die eindigen bij 65 jaar. Omdat er sprake is van vergelijkbare gevallen stelt het kabinet voor om in aanvulling op het Regeerakkoord ook mensen die op 1 januari 2013 een uitkering ontvangen op grond van een private verzekering tot de doelgroep te rekenen als deze uitkering eindigt bij 65 jaar. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om een zelfstandige die op 1 januari 2013 een private arbeidsongeschiktheidsuitkering ontving. Voor mensen met een wettelijke arbeidsongeschiktheidsverzekering zoals de WIA, WAO of WAZ is geregeld dat de uitkering doorloopt tot de AOW-leeftijd. De regering is zich ervan bewust dat het overbruggen van het inkomensverlies voor mensen met een private arbeidsongeschiktheidsverzekering na 2018 een opgave zal zijn. Deze groep heeft daarentegen wel langer de tijd om zich voor te bereiden, bijvoorbeeld door te sparen. Voor mensen die onder het sociaal minimum dreigen te komen, geldt dat zij een beroep kunnen doen op de (bijzondere) bijstand.

2

Is de voorziening op grond van de overbruggingsregeling mee te nemen naar het buitenland?

Antwoord vraag 2:

De overbruggingsregeling zal in Europeesrechtelijke zin gekwalificeerd worden als ouderdomspensioen. Dit betekent dat als iemand aan de voorwaarden voldoet voor de overbruggingsregeling, hij de overbruggingsregeling mee mag nemen binnen de Europese Unie. Een overeenkomstig regime geldt voor zogenaamde Verdragslanden.

3

Worden de daadwerkelijke kosten van deze maatregel tranchegewijs uitgekeerd door het ministerie van SZW, dat de uitvoering laat aan de Sociale Verzekeringsbank (SVB)?

Antwoord vraag 3:

De beschikbaarstelling van dit budget vindt plaats via de gebruikelijke cyclus. Dat wil zeggen dat dit in maandelijkse tranches aan de SVB beschikbaar wordt gesteld.

4

Welke maatregelen zijn er genomen voor die mensen, die nog niet per 1 januari 2013 tot de doelgroep voor de voorgestelde regeling behoren, maar al wel een overeenkomst tot vroegpensionering in de (nabije) toekomst hebben ondertekend?

Antwoord vraag 4:

Mensen waarvan de VUT- of prepensioenuitkering ingaat na 1 januari 2013 worden geacht voldoende op tijd op de hoogte te zijn van de AOW-leeftijdsverhoging. Zij hebben kunnen anticiperen door de beslissing over de VUT-of prepensioenregeling daarop aan te passen.

5

Is het waar dat mensen nu ook tussen hun 65e en de nieuwe AOW-leeftijd AOW-premie moeten betalen? Geldt dat ook voor personen, die hun pensioen naar voren halen?

Antwoord vraag 5:

Ja. Dit geldt ook voor mensen die hun pensioen naar voren halen. Immers met het opschuiven van de leeftijdsgrens in de AOW, verschuift ook de leeftijdsgrens voor de premieplicht voor de AOW.

6

De regering stelt dat een deel van de ouderen financiële reserves heeft om de gevolgen van de maatregel te kunnen opvangen. Welke uitgangspunten heeft de regering genomen om tot deze stelling te komen?

Antwoord op de vragen 6 en 15:

Op basis van onderzoek van het CBS verwacht het kabinet dat een jaarlijks iets fluctuerend percentage van 80 tot 90% van het totaal aantal vutters en prepensioeners een inkomen of vermogen heeft dat hoger is dan de entreetoets voor de Overbruggingsregeling. Met de entreetoets wordt bepaald of iemand in aanmerking komt voor de overbruggingsregeling. Deze entreetoets bestaat uit een inkomens- en een vermogenstoets. Het kabinet gaat ervan uit dat mensen met een inkomen boven 150% van het wettelijk bruto minimumloon en/of een vermogen boven de grens van het box 3-vermogen uit de Wet inkomstenbelasting 2001 voldoende middelen hebben om de periode tot het moment dat zij de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken, te overbruggen. Met deze grenzen worden mensen met lage inkomens en vermogens compensatie geboden voor inkomensverlies door het verhogen van de AOW-leeftijd. Dit betekent voor een (volwassen) eenpersoonshuishouden dat er met een vermogen tot € 21.139 recht bestaat op een overbruggingsuitkering en voor een (volwassen) tweepersoonshuishouden tot een vermogen van € 42.278.

7

Is de regering zich ervan bewust dat het in korte tijd enkele keren veranderen van de regels omtrent de AOW-leeftijd het financieel plannen van de overgang van werk naar pensioen een onmogelijke opgave maakt? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee waarom niet?

8

Acht de regering de gekozen handelwijze van het veranderen van de regels een bijdrage aan een betrouwbare en voorspelbare overheid? Zo ja, waarom?

9

Getuigt het van behoorlijk bestuur om in korte tijd de grens van de AOW-leeftijd te veranderen en burgers daardoor het feitelijk onmogelijk te maken de overgang naar pensioen fatsoenlijk te plannen?

Antwoord vraag 7,8 en 9:

De toestand van de overheidsfinanciën is in korte tijd sterk verslechterd. De Tweede Kamer heeft dan ook, na de val van het kabinet Rutte 1, de urgentie gevoeld om snel in te grijpen. Op 26 april heeft de Tweede Kamer ingestemd met het Lenteakkoord. In dit akkoord werden op korte termijn maatregelen aangekondigd, waaronder het versneld verhogen van de pensioenleeftijd. De problemen zijn nog steeds omvangrijk en acuut en vragen op korte termijn van iedereen een bijdrage.

Bij de verhoging van de AOW-leeftijd is de regering zich ervan bewust geweest dat de verhoging tijdelijke overbruggingsproblemen kan veroorzaken voor mensen die al gebruik maken van VUT- of prepensioen en die weinig voorbereidingstijd hebben en weinig mogelijkheden om het verlies te compenseren.

Hoewel het redelijk is om van eenieder offers te vragen zijn echter daarom, om de overgang naar een hogere AOW-leeftijd te versoepelen, in de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd overgangsmaatregelen genomen. Allereerst is daarbij van belang dat de wetswijziging al in juli 2012 in het Staatsblad is gepubliceerd waardoor er voor eenieder in elk geval sprake is van een redelijke voorbereidingstermijn. Vervolgens is van belang dat de verhoging geleidelijk wordt ingevoerd en in de eerste drie jaar beperkt is tot één maand per jaar. Dit geleidelijke invoerpad geldt voor iedereen. Daarnaast geldt vanaf 1 januari 2013 een tijdelijke voorschotregeling. Op grond van deze regeling kunnen personen die de leeftijd van 65 jaar bereiken bij de SVB een voorschot op de toekomstige AOW-uitkering vragen in de vorm van een renteloze lening.

Ondanks deze getroffen overgangsmaatregelen kan zich een overbruggingsprobleem voordoen bij mensen met een laag inkomen die nu al een VUT- of prepensioenuitkering ontvangen die eindigt bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar en voor wie het AOW-pensioen het belangrijkste deel van het besteedbaar inkomen is. Het uitvallen van één of meer maanden AOW-inkomen zal voor deze groep een substantiële inkomensachteruitgang betekenen. Om deze mensen tegemoet te komen, wordt een overbruggingsuitkering geïntroduceerd.

Gegeven de geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd, de genomen en voorgestelde maatregelen, afgezet tegen de sterk verslechterde toestand van de overheidsfinanciën concludeer ik daarom dat er sprake is van behoorlijk bestuur.

10

Is het naar de opvatting van de regering redelijk dat de prepensioeners in deze tijd geacht worden om hun spaargeld op te souperen, terwijl er op de prepensioenen flink wordt gekort, de zorgkosten omhoog gaan, de onroerende zaakbelasting (OZB) flink stijgt en de BTW en de assurantiebelasting zijn verhoogd?

Antwoord op vraag 10:

De regering is er zich bewust van dat van burgers een grote bijdrage wordt gevraagd. Uiteindelijk zijn deze maatregelen nodig om de overheidsfinanciën te verbeteren. Het kabinet ontziet bij deze maatregelen mensen met lage inkomens en vermogens, en vraagt van hogere inkomens een extra bijdrage. Dit geldt ook voor mensen met een prepensioen. Bij de uitwerking van de hogere AOW-leeftijd is dit zichtbaar in de overbruggingsuitkering, waarmee voor mensen met lage inkomens en vermogens compensatie geboden wordt voor het inkomensverlies. Daarnaast wordt de AOW-leeftijd in de eerste jaren met relatief kleine stappen verhoogd, zodat mensen met een prepensioen die nu tegen de AOW-gerechtigde leeftijd zitten niet ineens te maken krijgen met een forse stijging van de AOW-leeftijd.

11

Is het naar de opvatting van de regering redelijk dat prepensioeners, die zijn geboren in 1949, twee maanden AOW-pensioen moeten inleveren, terwijl het prepensioeners, die na juli 1951 zijn geboren, negen maanden AOW-pensioen kost?

Antwoord vraag 11:

Om de overgang naar een hogere AOW-leeftijd te versoepelen is in de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd als overgangsmaatregel gekozen voor een geleidelijke verhoging, waardoor mensen meer tijd krijgen om zich voor te bereiden en er ook geen grote verschillen ontstaan op de grenzen tussen de verschillende geboortecohorten. Ondanks deze geleidelijke verhoging zullen zich tussen deze geboortecohorten verschillen aan de orde zijn. Deze verschillen zouden echter groter zijn geweest, indien niet gekozen was voor een geleidelijke verhoging.

12

Is de regering het eens met de stelling dat personen, die na 1950 zijn geboren, de laatste jaren met veel nadelige maatregelen te maken hebben gekregen en nu nog eens extra worden benadeeld door de versnelde verhoging van de AOW-leeftijd?

Antwoord op vraag 12:

De verhoging van de AOW leeftijd is noodzakelijk omdat de beroepsbevolking krimpt en het aantal 65-plussers toeneemt. Als gevolg daarvan zal iedereen in de toekomst langer moeten doorwerken. Jongeren moeten tot 67 of langer doorwerken en ouderen korter indien ze op korte termijn 65 worden. Maar een verhoging van de AOW-leeftijd is ook redelijk gezien de gestegen levensverwachting. Mensen krijgen steeds langer AOW. Omdat de toestand van de overheidsfinanciën in korte tijd sterk is verslechterd, is het noodzakelijk om de AOW-leeftijd sneller stapsgewijs te verhogen dan eerder was voorzien. De problemen zijn zodanig omvangrijk en acuut, dat we van iedereen een bijdrage vragen.

13

Acht de regering het realistisch om in deze tijd van hoge (jeugd)werkloosheid te veronderstellen dat de gedupeerden een (parttime)baan kunnen vinden om op die manier hun 65-plus-gat op te kunnen vullen?

Antwoord vraag 13:

De regering is, om de overheidsfinanciën op orde te krijgen, genoodzaakt van iedereen offers te vragen. Een geleidelijke verhoging van de pensioenleeftijd vormt hiervan een belangrijk onderdeel, dat door de Kamer breed gedragen wordt. Om enerzijds de lasten niet alleen bij jonge generaties te leggen en anderzijds rekening te houden met beperkte voorbereidingstijd van oudere generaties is gekozen voor een verhoging op korte termijn, maar met relatief kleine stappen in de eerste jaren, zodat jongeren tot 67 of langer moeten doorwerken en ouderen korter indien ze op korte termijn 65 worden. De overbruggingsregeling biedt mensen met lage inkomens en vermogens bovendien een compensatie voor de inkomensteruggang. Van mensen met hogere inkomens en/of vermogens mag worden verwacht dat zij deze teruggang zelfstandig kunnen opvangen. Het aantal personen dat ernaar zal streven het inkomen aan te vullen door zich weer (gedeeltelijk) aan te bieden op de arbeidsmarkt zal naar verwachting dan ook zeer beperkt zijn. Voor hen zal het op de huidige arbeidsmarkt helaas niet altijd gemakkelijk zijn, maar er zijn vacatures beschikbaar, ook voor oudere werknemers. Ook zijn er diverse uitzendbureaus gespecialiseerd in bemiddeling van oudere werknemers. Met het oog op de vergrijzing zullen ook ouderen in de toekomst hard nodig zijn op de arbeidsmarkt.

14

Is er over de overbruggingsregeling overleg geweest met werkgevers en werknemersorganisaties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de reacties?

Antwoord vraag 14:

In het sociaal overleg tussen kabinet en sociale partners op 19 december 2012 is dit onderwerp niet aan de orde geweest en door sociale partners niet op de agenda geplaatst. Vanwege de urgentie om duidelijkheid te verschaffen over de overbruggingsregeling is de brief met de contouren van de regeling niet meer besproken met sociale partners. De verhoging van de AOW-leeftijd is immers al per 1 januari 2013 ingegaan en de overbruggingsregeling is al aangekondigd in het Regeerakkoord.

15

Op basis van welke gegevens veronderstelt de regering dat personen, die niet voor een overbrugging in aanmerking komen, over voldoende middelen beschikken om deze periode te overbruggen? Uit cijfers van het Nibud blijkt namelijk dat 40% van de huishoudens nu reeds te weinig buffers heeft.

Antwoord vraag 15:

Zie hiervoor het antwoord onder vraag 6.

16

Waarom is besloten de maatregel uit te breiden naar andere groepen?

17

Zijn er nog meer groepen denkbaar, die niet zijn meegenomen? Zo ja, waarom niet?

Antwoord op de vragen 16 en 17:

De belangrijkste overwegingen bij het uitbreiden van de doelgroep is het uitgangspunt dat gelijke gevallen gelijk behandeld moeten worden. Omdat de groepen, die in aanvulling op het Regeerakkoord onder de regeling gebracht worden, zich in vergelijkbare omstandigheden bevinden als de VUT- en prepensioengerechtigden, is de hoofdregel dat zij dan ook gelijk behandeld moeten worden.

Er is ook een groep mensen die niet is meegenomen in deze regeling. Het betreft hier mensen met een bovenwettelijk wachtgeldregeling die boven op een WW-uitkering of in vervolg op een WW-uitkering wordt verstrekt. De positie van mensen met een dergelijke bovenwettelijke wachtgeldregeling is vergelijkbaar met die van andere werklozen met een WW-uitkering waarvan de WW-uitkering doorloopt tot de AOW-leeftijd of die in vervolg op hun WW-uitkering een IOW of IOAW-uitkering ontvangen.

18

Wat is het financiële beslag van het laten gelden van de overbruggingsregeling voor de andere groepen?

19

Kan de regering een uitsplitsing maken van de aantallen van bladzijde 2 in de doelgroep gespecificeerd naar VUT/prepensioen en de andere groepen (opgesplitst per groep)?

Antwoord op de vragen 18 en 19:

Het is niet mogelijk om een gedetailleerde uitsplitsing naar VUT/pre-pensioen en de andere groepen te maken. Reden hiervoor is dat in de cijfers van het CBS voor de groep VUT/prepensioen, ook het overbruggingspensioen, de flo-regelingen, de lijfrente-uitkeringen en de periodieke levensloopuitkeringen zijn inbegrepen.

De groepen die daar niet onder vallen ((voormalige) zelfstandigen met een lopende private arbeidsongeschiktheidsverzekeringsuitkering; mensen met een lopende private Anw-hiaatverzekeringsuitkering of -pensioen; mensen met een lopende private WIA/WGA-verzekeringsuitkering en mensen met een aanvullend pensioen dat al loopt en dat op 65-jarige leeftijd verlaagd wordt in de verwachting dat de AOW het gat opvult) nemen gezamenlijk naar verwachting 1/6 deel van de instroom voor hun rekening. Zij nemen naar verwachting een even zo groot deel van het financiële beslag van de overbruggingsregeling voor hun rekening.

20

Op welke wijze hadden personen, die voor 1 januari 2013 verplicht met functioneel leeftijdsontslag zijn gegaan, zich kunnen voorbereiden op het 65-plus-gat? Ziet de regering als werkgever zich genoodzaakt om voor deze groep een speciale regeling te treffen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?

Antwoord vraag 20:

Mensen die voor 1 januari 2013 al met verplicht functioneel leeftijdsontslag waren en op grond daarvan een uitkering ontvangen verkeren in vergelijkbare omstandigheden als mensen die op 1 januari 2013 al een Vut-uitkering of prepensioen ontvangen. Het kabinet stelt daarom voor de overbruggingsregeling ook betrekking te laten hebben op mensen die op 1-1-2013 al een uitkering ontvangen op grond van een regeling voor functioneel leeftijdsontslag. Er is voor deze doelgroep derhalve geen aparte regeling naast de overbruggingsregeling nodig.

21

Wat zijn de effecten van verhoging van de AOW-leeftijd op verzekeringen, die uitgingen van eindiging op 65 jaar?

22

Kan de regering alle verzekeringen, die uitgaan van een einde van de polis op 65 jaar, beschouwen op zijn effecten vanwege het verhogen van de AOW-leeftijd?

23

Wat gebeurt er als het verzekerde voorval zich voordoet tussen 65 jaar en de AOW-ingangsdatum? Wat zijn in dat geval de gevolgen voor het nabestaandenpensioen?

Antwoord op de vragen 21, 22 en 23

Door de verhoging van de AOW-leeftijd kan vanaf dit jaar een inkomenshiaat ontstaan bij nabestaanden die op 1 januari 2013 al een Anw-hiaatpensioen of tijdelijk partnerpensioen ontvangen dat loopt tot 65-jarige leeftijd. Het Verbond van Verzekeraars heeft verzekeraars in november 2012 geadviseerd om in ieder geval 60- tot 65-jarige nabestaanden met een lopende uitkering in de komende maanden expliciet en persoonlijk te informeren over het inkomenshiaat door de AOW-leeftijdsverhoging en welke actie zij hierop zouden kunnen ondernemen. Voor deze doelgroep die op 1 januari 2013 een Anw-hiaatpensioen of tijdelijk partnerpensioen ontvangt, zal ook de overbruggingsregeling van toepassing zijn.

Voor nieuwe gevallen is van belang dat alle werkgevers door verzekeraars zijn geïnformeerd of dit halfjaar worden geïnformeerd over de gevolgen van de wet Verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd voor hun pensioenregeling. Daarbij is of wordt ook informatie verstrekt over de mogelijkheid dat er een inkomenshiaat ontstaat vanaf 65-jarige leeftijd tot de nieuwe AOW-leeftijd. De meeste verzekeraars zijn nog bezig met het bezien van hun productaanbod in het licht van de verhoging van de AOW-leeftijd. Het Verbond van Verzekeraars verwacht dat werkgevers bij de meeste pensioenregelingen (indien van toepassing) een hogere eindleeftijd voor Anw-hiaatpensioen en tijdelijk partnerpensioen meenemen bij de wijziging van de pensioenregeling per 1 januari 2014 of 1 januari 2015 in verband met de beperking van het fiscale kader per die datum.

24

Waarom stopt de overbruggingsregeling in 2018? Is het in een tijd met een hoge werkloosheid, met name onder ouderen, terecht om te veronderstellen dat ouderen voldoende tijd hebben om zich voor te bereiden?

Antwoord vraag 24:

De regering is zich ervan bewust dat het overbruggen van het inkomensverlies van deze groep een opgave zal zijn. In 2019 gaat het om 2 jaar AOW. Na 2018 gaat het maar om een kleine doelgroep (aflopend van 1700 naar 0). Deze groep heeft daarentegen wel langer de tijd om zich voor te bereiden, bijvoorbeeld door te sparen en/of het naar voren halen van aanvullend pensioen. Voor mensen die onder het sociaal minimum dreigen te komen, geldt dat zij een beroep kunnen doen op de (bijzondere) bijstand.

25

De Raad van State heeft in 2012 een kritisch advies uitgebracht over het wetsontwerp ter verhoging van de AOW-leeftijd, dat voortvloeide uit het Lente-akkoord, met name vanwege het ontbreken van een fatsoenlijke overbruggingsregeling. Het is mogelijk dat de Raad wederom met een dergelijk advies komt. Is de regering in dat geval bereid om alsnog met een deugdelijke regeling te komen voor alle gedupeerden, die de verhoging van de AOW-leeftijd niet konden voorzien?

Antwoord vraag 25:

De overbruggingsregeling waarop wordt gedoeld is een ministeriële regeling op grond van artikel 3, eerste lid, juncto artikel 9 van de Kaderwet SZW-subsidies. Anders dan de vraag suggereert wordt een voorstel voor een ministeriële regeling niet voor advies voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Dit laat echter onverlet dat het passend is om met een deugdelijke pakket aan overgangsmaatregelen te komen. In eerdere antwoorden op gestelde vragen is al ingegaan op de naar mijn oordeel, gegeven de huidige situatie, redelijke maatregelen die inmiddels zijn genomen, aangevuld met de overbruggingsregeling die nog tot stand moet worden gebracht.

26

Is er contact geweest met de private verzekeraars over de doelgroepen, die een private verzekering hadden, om zo te proberen dat de doelgroep met de verzekeraars onderling tot een oplossing komen?

Antwoord vraag 26:

Ja. Er zijn gesprekken gevoerd met het Verbond van Verzekeraars, de Pensioenfederatie, enkele grote pensioenfondsen en de departementen die verantwoordelijk zijn voor het arbeidsvoorwaardenbeleid bij de sectoren overheid en onderwijs. Mede op basis van deze gesprekken heeft het kabinet de voorgestelde uitbreiding van de doelgroepen voor de regeling vormgegeven.

27

In hoeverre is het juridisch aanvechtbaar dat de 65-jarige leeftijd, die in de polisvoorwaarden staat opgenomen bij private contracten, gelezen moet worden als de AOW-gerechtigde leeftijd?

Antwoord vraag 27:

In private contracten is de eindleeftijd bijvoorbeel omschreven als «de eerste van de maand waarin de 65-jarige leeftijd wordt bereikt». Hoewel de gedachte begrijpelijk is, ligt het niet voor de hand om hetgeen twee privaatrechtelijke partijen gezamenlijk scherp en duidelijk hierover hebben afgesproken op een manier als aangegeven een andere invulling te geven. Als partijen dit zouden willen, zal dit gebeuren door aanpassing van de overeenkomst. Zoals bij het antwoord op vraag 21, 22 en 23 aangegeven zijn private verzekeraars bezig hun producten hier op te bezien.

28

Wordt het inkomen ook gedurende het gebruik maken van de overbruggingsregeling getoetst?

29

Wat gebeurt er als iemand gedurende het gebruik maken van de overbruggingsregeling wel de inkomensgrens overschrijdt?

Antwoord op de vragen 28 en 29:

Om toegang te krijgen tot de overbruggingsregeling wordt eenmalig het inkomen getoetst van de rechthebbende en zijn partner (entreetoets). Het inkomen waarbij er recht bestaat op de overbruggingsregeling bedraagt maximaal 150% van het wettelijk bruto minimumloon. Verder geldt in de regeling een inkomenstoets gedurende de looptijd van de regeling, waarbij inkomen in mindering wordt gebracht.

30

Waarom spreekt de regering over «gehuwden»? Bedoelt de regering hiermee «samenwonenden» conform de maatregelen uit het regeerakkoord?

Antwoord vraag 30:

In paragraaf 4 van de brief (Inhoud regeling) is aangegeven dat de overbruggingsregeling dezelfde normensystematiek kent als de AOW, namelijk drie uitkeringsnormen die gekoppeld zijn aan een bepaalde samenstelling van het huishouden: alleenstaanden (uitkeringsnorm 70%), alleenstaanden met een inwonend minderjarig kind (uitkeringsnorm 90%) en «gehuwden» (uitkeringsnorm van 50% per persoon).

Omdat in de AOW als gehuwd of als echtgenoot mede wordt aangemerkt de ongehuwd meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert (artikel 1, derde lid, onderdeel a, AOW), zal dat ook in de overbruggingsregeling het geval zijn. De desbetreffende bepaling van de AOW zal van overeenkomstige toepassing worden verklaard, zodat de door de regering aangekondigde gelijkschakeling van de AOW-uitkering van samenwonenden met gehuwden, ook in de overbruggingsregeling zal doorwerken.

31

Op welke manier wordt er omgegaan met personen, die 151% van het wettelijk minimumloon (WML) ontvangen?

Antwoord vraag 31:

De grens van 150% impliceert dat bij een gezamenlijk inkomen boven deze grens, geen beroep gedaan kan worden op de overbruggingsregeling. Deze grens van 150% gaat uit van de verwachting dat mensen met een hoger inkomen zelf een voorziening kunnen treffen door te sparen of in te teren op hun vermogen en is ook gehanteerd in het Regeerakkoord.

32

Hoeveel kost het extra om de grens voor de overbruggingsregeling te leggen bij 155% van het WML, 160% van het WML, 165% van het WML en 175% van het WML?

Antwoord vraag 32:

Door het verhogen van de inkomensgrens voor de overbruggingsregeling naar 175% WML neemt het budgettaire beslag naar verwachting met circa een kwart toe. Cumulatief gaat het dan om een bedrag van circa € 40 mln. Bij iedere 5%-punt verhoging van die inkomensgrens gaat het om een toename van het cumulatieve budget met ongeveer 5%, ofwel ongeveer € 8 mln.

Deze ramingen zijn minder betrouwbaar dan de raming van de overbruggingsregeling zoals die is vormgegeven, omdat gegevens met betrekking tot een grens van 150% WML wel en andere inkomensgrenzen niet door het CBS zijn onderzocht maar zijn afgeleid uit een steekproef met inkomensgegevens.

33

Hebben mensen vanaf 2015 nog recht op partnertoeslag in de overbruggingsregeling of wordt deze partnertoeslag net als de gewone AOW-partnertoeslag per 2015 gesloten voor nieuwe instroom?

Antwoord vraag 33:

Per 1 april 2015 vervalt de AOW-partnertoeslag voor mensen die op of na 1 januari 2015 de leeftijd van 65 jaar bereiken. Overeenkomstig de AOW-partnertoeslag vervalt daarom de partneruitkering van onderhavige regeling voor mensen die op of na 1 januari 2015 de leeftijd van 65 jaar bereiken. Voor rechthebbenden die voor die tijd recht hebben op een partneruitkering blijft deze uitkering in stand.

34

Is het waar dat de entreetoets (150% van het WML) om het verzamelinkomen gaat, het gezamenlijke inkomen van beide partners?

Antwoord op vraag 34:

Om toegang te krijgen tot de overbruggingsregeling wordt eenmalig het inkomen getoetst van de rechthebbende en zijn partner (entreetoets). Bij deze inkomenstoets wordt uitgegaan van het inkomensbegrip van het Algemeen Inkomensbesluit socialezekerheidswetten. Daarbij wordt het inkomen van de aanvrager van de overbruggingsuitkering en de eventuele partner samengenomen.

35

Hoeveel is 150% van het WML precies?

Antwoord vraag 35:

Het wettelijk brutominimumloon (WML) voor werknemers van 23 jaar en ouder bij een volledig dienstverband bedraagt per 1 januari 2013 € 1469,40 per maand. 150% WML is in 2013 dus gelijk € 2204,– bruto per maand, exclusief vakantiegeld.

36

De maximale uitkeringshoogte bedraagt het niveau van het sociaal minimum. Is hier sprake van het sociaal minimum voor 65-min of 65-plus?

Antwoord op vraag 36:

Het betreft het sociaal minimum voor niet AOW-gerechtigden. Zie ook het antwoord op vraag 85.

37

Hoeveel zou het opleveren als de uitkering naar sociaal minimum voor 65-min gebracht zou worden?

Antwoord op vraag 37:

De uitkering is reeds gebaseerd op het sociaal minimum van niet AOW-gerechtigden.

38

De overbruggingsregeling geldt voor deelnemers met een inkomen tot 150% van het WML en kent een partner- en vermogenstoets. Waarom is voor de eenmalige inkomenstoets een grens van 150% van het WML gekozen?

Antwoord vraag 38:

De grens van 150% impliceert dat bij een gezamenlijk inkomen boven deze grens, geen beroep gedaan kan worden op de overbruggingsregeling. Deze grens van 150% gaat uit van de verwachting dat mensen met een hoger inkomen zelf een voorziening kunnen treffen door te sparen of in te teren op hun vermogen en is ook gehanteerd in het Regeerakkoord.

39

Welke zaken zullen, exclusief eigen woning en pensioenvermogen, concreet meetellen bij de vermogenstoets?

Antwoord vraag 39:

Om in aanmerking te komen voor de overbruggingsregeling wordt eenmalig het vermogen getoetst van de rechthebbende en zijn partner. De vermogenstoets houdt rekening met de draagkracht alvorens een beroep kan worden gedaan op de overheid ter voorziening in het bestaan. Onder vermogen wordt verstaan het saldo van de waarde van de bezittingen verminderd met de waarde van de schulden. Onder bezittingen wordt ondermeer verstaan bank- en spaartegoeden, aandelen, obligatie en tweede woning. Niet tot de bezittingen wordt gerekend de eigen woning die het hoofdverblijf was of het pensioenvermogen. Daarnaast wordt ondermeer niet tot de bezittingen gerekend roerende zaken voor eigen gebruik of voor gebruik binnen het gezin, bijvoorbeeld de eigen auto of de inboedel van de woning

40

Waarom heeft de regering de drempel gelegd bij het vermogen van € 21.139 bij een eenpersoonshuishouden?

41

Waarom heeft de regering de drempel gelegd bij het vermogen van € 42.278 bij een tweepersoonshuishouden?

Antwoord op de vragen 40 en 41

Voor de hoogte van het vrij te laten vermogen waarbij er recht bestaat op de overbruggingsregeling wordt aangesloten bij de grens van het box 3-vermogen uit de Wet op de Inkomstenbelasting 2001. Het heffingvrije vermogen uit box 3 bedraagt € 21.139 per persoon (2013). Dit betekent voor een (volwassen) eenpersoonshuishouden dat er met een vermogen van € 21.139 recht bestaat op een overbruggingsuitkering en voor een (volwassen) tweepersoonshuishouden tot een vermogen van € 42.278. Door de keuze voor een vermogensvrijlating naast de eerdergenoemde vrijlating voor het eigen huis en het pensioenvermogen behouden ook niet-huizenbezitters gedeeltelijk het eigen vermogen.

42

Kan de regering toelichten hoeveel personen zonder aanvullende pensioenregeling niet in aanmerking zullen komen voor de overbruggingsregeling op basis van hun vermogenstoets?

Antwoord vraag 42:

Nee; het is onbekend hoeveel mensen zonder aanvullende pensioenregeling door de vermogenstoets niet in aanmerking komen voor de overbruggingsregeling.

43

Waarop is de grens van 150% van het WML voor toetreding tot de overbruggingsregeling gebaseerd? Heeft de regering andere grenzen overwogen? Zo ja, welke?

Antwoord vraag 43:

De grens van 150% impliceert dat bij een gezamenlijk inkomen boven deze grens, geen beroep gedaan kan worden op de overbruggingsregeling. Deze grens van 150% gaat uit van de verwachting dat mensen met een hoger inkomen zelf een voorziening kunnen treffen door te sparen of in te teren op hun vermogen en is ook gehanteerd in het Regeerakkoord.

44

Waarom is de regering niet uitgegaan van het feitelijk inkomen dat iemand heeft na het intreden van de 65 jarige leeftijd?

45

Waarom baseert de regering de hoogte van de overbrugging niet op het feitelijke inkomensverlies gedurende het verblijf in het 65-plusgat?

Antwoord op de vragen 44 en 45:

De overbruggingsuitkering beoogt voor mensen die voor 1 januari 2013 reeds deelnamen aan een VUT- en prepensioenregeling of een vergelijkbare regeling en zich niet hebben kunnen voorbereiden op de voor hen geldende verhoging van de AOW-leeftijd compensatie te bieden voor inkomensverlies tussen het einde van de VUT- of prepensioenregeling en de verhoogde AOW-leeftijd. De mate van het niet kunnen voorbereiden hangt af van tijd, inkomen en vermogen. Met de entreetoetsen (de inkomenstoets van 150% WML en de vermogenstoets) is de mate waarin mensen zich kunnen voorbereiden of zelf een voorziening kunnen treffen tot uitdrukking gebracht.

46

Wat is de reden dat de overbruggingsregeling tot 2018 loopt? Doet zich daarna het door de regering gesignaleerde probleem niet meer voor? Zo nee, waarop is de gekozen grens gebaseerd?

Antwoord vraag 46:

De regering is zich ervan bewust dat het overbruggen van het inkomensverlies van deze groep een opgave zal zijn. In 2019 gaat het immers om 2 jaar AOW. Na 2018 gaat het maar om een kleine doelgroep (aflopend van 1700 naar 0). Deze groep heeft daarentegen wel langer de tijd om zich voor te bereiden, bijvoorbeeld door te sparen en/of het naar voren halen van aanvullend pensioen. Voor mensen die onder het sociaal minimum dreigen te komen, geldt dat zij een beroep kunnen doen op de (bijzondere) bijstand.

47

Waarom kiest de regering voor een inkomenstoets, die wordt berekend over het vut-inkomen? Zou het niet beter zijn om de inkomenstoets te berekenen over het pensioeninkomen zonder AOW-pensioen?

Antwoord vraag 47:

Zie het antwoord op vraag 44 en 45.

48

Deelt de regering de mening dat de diepte van het 65-plus-gat niet wordt bepaald door het inkomen voor 65 jaar, maar door het inkomen uit andere bronnen na de datum waarop iemand 65 wordt en de datum waarop de AOW-uitkering ingaat? Zo nee, waarom niet?

De diepte van het 65-plus-gat, wordt inderdaad mede bepaald door het inkomen uit andere bronnen na de datum waarop iemand 65 wordt. Maar met de overbruggingsregeling wil het kabinet mensen die voor 1 januari 2013 reeds deelnemen aan een VUT- en prepensioenregeling of een vergelijkbare regeling, en zich niet hebben kunnen voorbereiden op de voor hen geldende verhoging van de AOW-leeftijd compensatie bieden voor inkomensverlies tussen het einde van de VUT- of prepensioenregeling en de verhoogde AOW-leeftijd. De mate van het niet kunnen voorbereiden hangt af van tijd, inkomen en vermogen. Met de entreetoetsen (de inkomenstoets van 150% WML en de vermogenstoets) is de mate waarin mensen zich kunnen voorbereiden of zelf een voorziening kunnen treffen, tot uitdrukking gebracht

49

Erkent de regering dat het 65-plus-gat kan oplopen tot twee jaar?

50

Erkent de regering dat het verlies van twee jaar AOW-pensioen tot problemen kan leiden, die niemand aan het einde van zijn werkende leven moeten worden toegewenst?

51

Is de regering van mening dat het verschil groot is tussen iemand, die bijvoorbeeld twee maanden aan AOW-pensioen inlevert en iemand, die meerdere maanden tot zelfs jaren AOW-pensioen misloopt?

Antwoord op de vragen 49, 50 en 51:

Ja, het kabinet is zich ervan bewust dat het overbruggen van het inkomensverlies voor sommigen een opgave zal zijn. Voor mensen die in 2019 65 worden gaat het om 2 jaar AOW. Maar deze groep mensen heeft wel langer de tijd om zich voor te bereiden, bijvoorbeeld door te sparen. Daarnaast kunnen zij hun aanvullend pensioen naar voren halen om het inkomensgat te dichten.

52

Acht de regering het wenselijk om een overbruggingsregeling vorm te geven, die tegemoet komt aan deze verschillen?

Antwoord vraag 52:

Ja. Het kabinet komt met deze overgangsmaatregel tegemoet aan deze verschillen door hen die weinig voorbereidingsmogelijkheden hebben gehad een overbruggingsregeling te bieden.

53

Wat zijn de mogelijkheden om lopende verzekeringen voor inkomensaanvulling, die lopen tot 65 jaar, te verlengen tot de nieuwe AOW-leeftijd? Gaat dat zonder medische keuringen? Wat betekent dit voor de premie?

54

Wat gebeurt er met de premie voor lopende verzekeringen als de AOW-leeftijd afhankelijk wordt van de levensverwachting?

Antwoord op de vragen 53 en 54:

Door de verhoging van de AOW-leeftijd kunnen werknemers en zelfstandigen die nu arbeidsongeschikt zijn vanaf 2013 worden geconfronteerd met een inkomenshiaat. Het Verbond van Verzekeraars heeft de verzekeraars daarom aanbevolen om de groep bestaande verzekerden die (nog) geen uitkering ontvangen en bestaande klanten met een lopende uitkering te informeren over het inkomenshiaat. Met betrekking tot bestaande gevallen, die op 1 januari 2013 al een private verzekering ontvingen die eindigt op 65 jaar, stelt het kabinet voor deze in aanvulling op het Regeerakkoord ook onder de werkingssfeer van de overbruggingsregeling te brengen.

Het Verbond van Verzekeraars geeft aan dat verzekeraars activiteiten ontplooien om nieuwe gevallen van inkomenshiaten zoveel mogelijk te voorkomen onder zowel werknemers, als zelfstandigen. Voor nieuwe klanten geldt dat de meeste inkomensverzekeraars de voorwaarden van de nieuwe producten aanpassen aan de AOW-leeftijdsverhoging. Voor het grootste deel van de bestaande klanten die nu tot 65-jarige leeftijd verzekerd zijn, biedt het merendeel van de inkomensverzekeraars een oplossing voor het inkomenshiaat. De condities waaronder deze oplossing wordt aangeboden – zoals het medisch acceptatiebeleid, de gehanteerde leeftijdsgrens, en de kosten van de uitbreiding – verschillen per verzekeraar.

55

Wat betekent het verhogen van de AOW-leeftijd voor collectieve WGA-hiaatverzekeringen?

Antwoord vraag 55:

Voor bestaande gevallen die op 1 januari 2013 al een private WGA-hiaatuitkering ontvingen die stopt op 65 jaar, zal de overbruggingsregeling ook van toepassing zijn. Voor zover er gedurende de looptijd van de overbruggingsregeling nog aanspraak bestaat op een WGA-uitkering, wordt deze WGA-uitkering in mindering gebracht op de OBR.

Voor de collectieve WGA-hiaatverzekeringen is van belang dat betrokkenen naast de uitkering op grond van de private hiaatverzekering ook een onderliggende WGA-uitkering hebben. Deze WGA-uitkering loopt door tot de AOW-leeftijd en daarmee wordt ook voor nieuwe gevallen het inkomensverlies als gevolg van het verhogen van de AOW-leeftijd geheel of gedeeltelijk opgevangen.

56

Bij alimentatie wordt uitgegaan van pensioenuitkering bij 65 jaar. Hoe kan een boedelverdeling op het moment van echtscheiding uitgaande van 65 jaar ongedaan worden gemaakt of worden hersteld?

Antwoord vraag 56:

Verevening van het ouderdomspensioen en alimentatie staan los van elkaar.

Pensioenverevening is in de wet geregeld omdat het pensioen dat tussen de huwelijkssluiting of registratie van partnerschap en scheiding is opgebouwd als resultaat wordt beschouwd van de inspanning van beide partners (die erop gericht is dat zij beiden kunnen genieten van een redelijke oudedagsvoorziening).

Alimentatie heeft te maken met de behoefte van de ene ex-partner en de draagkracht van de andere ex-partner na het einde van het huwelijk of het geregistreerd partnerschap.

Als het verdeelde pensioen wordt uitbetaald terwijl er ook alimentatie wordt betaald, zal dit een wijziging van omstandigheden kunnen betekenen die tot een wijziging van het alimentatiebedrag kan leiden. Of de uitbetaling van het pensioen daadwerkelijk gevolgen heeft voor het doorlopen of de hoogte van de alimentatie hangt af van de concrete omstandigheden van elk geval.

Verevening staat ook los van het huwelijksgoederenrecht.

Pensioenverevening vindt plaats volgens de wet ongeacht het tussen de partners geldende huwelijksgoederenregime. Dit is alleen anders als de partners de toepasselijkheid van de wet hebben uitgesloten bij huwelijkse voorwaarden of in een scheidingsconvenant.

57

Hoe gaat vereffening bij echtscheiding bij late AOW-leeftijd plaats vinden?

Antwoord vraag 57:

Verevening van pensioen bij scheiding betreft niet de AOW maar alleen het aanvullend pensioen. Aangezien het een recht op uitbetaling van een deel van het pensioen van de pensioengerechtigde betreft is de datum waarop die laatste pensioen krijgt bepalend voor de datum waarop de vereveningsgerechtigde het pensioendeel krijgt. Dat kan de reglementaire pensioendatum zijn, maar in geval van eerder of later met pensioen gaan van de pensioengerechtigde kan deze datum variëren.

58

Heeft de regering overwogen om bij wijze van overbrugging het belastingregime voor boven de AOW-leeftijd voorlopig te handhaven voor 65 jaar tot de AOW-leeftijd. Zo nee, waarom niet. Wat zouden daarvan de effecten zijn?

Antwoord vraag 58:

Dat is niet overwogen. Het belangrijkste verschil in belastingregime voor boven de AOW-leeftijd is de vrijstelling van de AOW-premie. De AOW wordt gefinancierd via een omslagstelsel waarbij de verzekerden jonger dan de AOW-leeftijd premie (17,9%) betalen voor de huidige AOW’ers (aangevuld vanuit algemene middelen). Gezien deze systematiek ligt het niet voor de hand mensen die nog geen AOW ontvangen geen premie te laten betalen.

59

Heeft de regering overwogen om personen met Vut en prepensioen, die nu de AOW-uitkering missen, te compenseren met een WW-uitkering als zij zich aanbieden op de arbeidsmarkt en geen werk vinden?

Antwoord vraag 59:

Nee. De Werkloosheidswet biedt werknemers een verzekering tegen de financiële gevolgen van werkloosheid. De overbruggingsregeling is een voorziening die ziet op mensen die op 1 januari 2013 al vervroegd uit het arbeidsproces zijn getreden en zich niet hebben kunnen voorbereiden op de leeftijdverhoging in de AOW. De overbruggingsregeling ziet niet alleen op werknemers maar ook op mensen die in een vergelijkbare omstandigheid verkeren, bijvoorbeeld zelfstandigen die al een private arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen of mensen met een al lopend privaat nabestaandenpensioen dat stopt bij 65 jaar. Ook is de vormgeving van een verzekering hier niet passend omdat het betreffende inkomensrisico zich al voordoet.

60

Wat moeten personen, die in betalingsproblemen komen omdat het inkomen ontoereikend is gedurende het 65-plus gat doen?

Antwoord vraag 60:

Voor mensen die onder het sociaal minimum dreigen te komen, geldt dat zij een beroep kunnen doen op de (bijzondere) bijstand.

61

Hebben CAO-partijen in alle gevallen erin voorzien dat leeftijdsontslag op 65 jaar in 2013 is vervangen door 65 jaar en één maand?

Antwoord vraag 61:

Nee.

62

Wat moet een werknemer doen, die dit jaar te horen krijgt dat hij of zij op zijn 65e verjaardag wordt ontslagen en daardoor in het 65-plus-gat komt? Kan deze werknemer met enige kans op succes dat maandloon vorderen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord vraag 62:

Mocht de werkgever de werknemer ontslaan door zich te beroepen op een ontslagbeding in de individuele arbeidovereenkomst of cao waarin staat dat de arbeidsovereenkomst eindigt bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar dan kan de werknemer binnen 2 maanden na de dag waarop de arbeidsverhouding is beëindigd een beroep doen op de nietigheid van het ontslag. Hij moet daarbij de werkgever verzoeken om het ten onrechte gederfde loon te betalen.

63

Waarom heeft de regering bij het verhogen van de AOW-leeftijd niet de ontslagleeftijd op 65 jaar, zoals die in veel collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO’s) staat, onverbindend verklaard?

Antwoord vraag 63:

Het is niet aan de regering om in te grijpen in cao’s. Het is aan de cao-partijen om cao-bepalingen in overeenstemming te brengen met de wet. Cao- of bepalingen in de individuele arbeidsovereenkomst die een ontslag kennen eerder dan de AOW-gerechtigde leeftijd én waarvoor geen objectieve rechtvaardiging op grond van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (Wgbl) aanwezig is, zijn strijdig met het recht. Uit de Wgbl vloeit voort dat bedingen in strijd met die wet vernietigbaar zijn.

64

Hoe ver zijn CAO-partijen met het aanpassen van de CAO’s?

Antwoord vraag 64:

Van de cao’s die zijn opgenomen in de databank SZW zijn er nog 39 cao’s die niet in overeenstemming zijn met de Wgbl omdat zij nog steeds een ontslagbeding kennen dat óf uitgaat van het bereiken van de leeftijd van 65 jaar door de werknemer óf dat het ontslag ingaat op de eerste dag van de maand waarin de werknemer de AOW-leeftijd of de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.

Voor 7 van die 39 cao’s zijn inmiddels principe-akkoorden gesloten dat de ontslagleeftijd wordt veranderd in «het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd». (laatste update 28 januari 2013). Dit is ook zoals het zou moeten zijn.

65

Hoeveel personen, die doorwerken tot 65 jaar, komen alsnog in het 65-plus-gat?

Antwoord vraag 65:

Mensen met een laag inkomen die doorwerken tot 65 jaar kunnen recht hebben op de werkbonus. Door de ontvangen werkbonus, die vanaf 2013 ingaat, apart te leggen kunnen lage inkomens een deel van het inkomensverlies door de hogere AOW-leeftijd opvangen. Voor hogere inkomens geldt dat zij een afweging zullen moeten maken om door te werken tot de AOW-gerechtigde leeftijd dan wel om te stoppen op 65 jaar en het inkomensverlies op te vangen. Het is op dit moment niet duidelijk hoeveel mensen doorwerken tot 65 jaar en willen stoppen met werken voor de dan geldende AOW-leeftijd. Het eventuele inkomensverlies is dan afhankelijk van individuele keuzes en geen gevolg van het AOW-gat.

66

Is het de regering bekend dat sommige mensen hun pensioen/VUT willen verlagen om zo aan de 150%-grens te voldoen en in aanmerking te komen voor de overbruggingsregeling? Vindt de regering dit een gewenst gedragseffect?

Antwoord vraag 66:

Nee, dat vindt het kabinet niet wenselijk. Daarom wordt daar zoveel mogelijk rekening mee gehouden bij het vormgeven van het toetsingsmoment voor de entree-inkomenstoets in de regeling.

67

Is het waar dat het omlaag bijstellen van het pensioen veelal niet mogelijk is, omdat pensioenfondsen dit maar één keer toestaan? Speelt wetgeving hierbij een rol? Zo ja, om welke wetgeving gaat het?

Antwoord vraag 67:

Deelnemers in een pensioenregeling kunnen kiezen voor tijdelijke hogere pensioenuitkeringen, die dan moeten worden gecompenseerd door een periode van lagere uitkeringen. Dit heet variatie hoogte pensioenuitkering (of de hoog-laag constructie). Deze regeling is opgenomen in artikel 63 van de Pensioenwet en in artikel 18d van de Wet op de loonbelasting 1964. Die keuze voor hoog-laag moet uiterlijk worden vastgesteld op de ingangsdatum van pensioen. Daarbij moet binnen de wettelijke bandbreedte van 100: 75 worden gekozen.

Met de grenzen aan de variatie wordt allereerst voorkomen dat pensioengeld spoedig wordt verbruikt en men vervolgens aangewezen is op ondersteuning van de overheid omdat de nodige bestaansmiddelen niet meer aanwezig zijn. Dat eenmalig op pensioeningangsdatum de keuze voor variatie moet worden gemaakt is verder gebaseerd op de overweging dat inkomensmanipulatie moet worden voorkomen. Deze manipulatie wordt voorkomen als deelnemers uiterlijk op de pensioeningangsdatum een keuze moeten maken, omdat de uitkeringstermijnen en de hoog/laagverhoudingen dan vast liggen. Zonder zo’n regeling zou gemanipuleerd kunnen worden in het gebruik van inkomensafhankelijke regelingen.

Overigens is in het kader van de discussie over het AOW-gat en naar aanleiding van het amendement van de leden Neppérus en Groot (Kamerstukken II 2012/13, 33 403 nr 15) in de Wet Overige Fiscale Maatregelen 2013 (Stb 2012, 669) bij wijze van tegemoetkoming geregeld dat met ingang van 1 januari 2013 reeds voor 2013 gepensioneerden (vutters) 3 jaar lang de tijd hebben een beslissing te nemen over de vraag of zij de pensioenuitkering willen herzien.

68

Geldt bij de vaststelling van de vermogenstoets ook de ouderentoeslag?

Antwoord vraag 68:

Nee. Het kabinet wil bij de vormgeving van de vermogenstoets aansluiten bij de grens van het box 3-vermogen uit de Wet inkomstenbelasting zonder verhoging met de ouderentoeslag en bijzondere vrijstellingen. Dit betekent voor een (volwassen) eenpersoonshuishouden dat er met een vermogen tot € 21.139 recht bestaat op een overbruggingsuitkering en voor een (volwassen) tweepersoonshuishouden tot een vermogen van € 42.278.

69

Kan de situatie ontstaan dat het inkomen na toekenning van een voorziening op grond van de overbruggingsregeling hoger is dan 150% van het WML in verband met het gedeeltelijk vrijlaten van inkomen uit arbeid?

Antwoord vraag 69:

Nee. Op de overbruggingsuitkering wordt inkomen uit arbeid gedeeltelijk in mindering gebracht met een vrijlating (van 15% minimumloon (circa € 220 in 2013) en 1/3 van het meerdere) zoals deze nu geldt bij de AOW-partnertoeslag. In het voorstel van het kabinet wordt de hoogte van de overbruggingsregeling vervolgens beperkt tot maximaal de hoogte van de VUT-uitkering, het prepensioen of de vergelijkbare uitkering die men ontving voor dat men 65 werd. Door deze beperking zal het totale inkomen na toekenning van de overbruggingsuitkering nooit hoger zijn dan het inkomen dat men daarvoor had en dus nooit hoger zijn dan 150% minimumloon.

70

Hoe werkt de inkomstenvrijlating in de Algemene ouderdomswet AOW?

71

In hoeverre loont het nog om tegelijk met een voorziening op grond van de overbruggingsregeling nog te gaan werken?

Antwoord op vraag 70 en 71:

In de AOW geldt voor de partnertoeslag een regiem waarbij inkomen uit arbeid gedeeltelijk in mindering wordt gebracht met een vrijlating ter hoogte van 15% minimumloon en 1/3 van het meerdere. Door de gedeeltelijke vrijlating van inkomen uit arbeid blijft het aantrekkelijk om te werken naast de overbruggingsuitkering.

72

Kan de regering in een tabel aangeven hoeveel uitvoeringskosten er vanaf 2013 per jaar worden gemaakt?

73

Om hoeveel uitvoeringskosten gaat het in totaal bij de voorgestelde overbruggingsregeling?

Antwoord op de vragen 72 en 73:

Op dit moment is er nog geen definitief beeld van de uitvoeringskosten. Op basis van de nadere uitwerking van de Overbruggingsregeling, kan de SVB een uitvoeringstoets uitbrengen. Op dat moment is duidelijk wat de uitvoeringskosten zullen zijn.

74

Hoe verhouden de uitvoeringskosten zich tot de voorspelde kosten bij het Herfstakkoord?

Antwoord op vraag 74:

In het herfstakkoord is een bedrag van € 5 miljoen in 2014 beschikbaar gesteld voor de uitvoeringskosten voor de overbruggingsregeling. In het herfstakkoord is niet expliciet gemaakt of dit bedrag alleen voor 2014 of voor de duur van de regeling geldt. Op dit moment vindt overleg plaats met de SVB over de verwachte uitvoeringskosten. Op het moment dat de uitvoeringstoets van de SVB ontvangen is, ontstaat een concreet beeld van de benodigde uitvoeringskosten.

75

Wat kost een voorschotregeling in de vorm van een renteloos voorschot tot 2018?

Antwoord op vraag 75:

De huidige wettelijke voorschotregeling betekent voor de Rijksuitgaven een kasschuif van jaren waarin het voorschot wordt uitbetaald naar jaren waarin het voorschot wordt terugbetaald. Daarnaast zijn er beperkte uitvoeringskosten.

Bij een renteloze voorschotregeling tot 2018 neemt de terugbetaalperiode fors toe. Omdat elke maand voorschot in 6 maanden terug wordt betaald, zullen pas in 2024 alle voorschotten zijn verrekend met de AOW-uitkering. Bij zo’n lange terugbetaalperiode wordt het risico op in gebreke blijven steeds groter (bijvoorbeeld in geval van overlijden voordat volledig is terugbetaald). De eerder genoemde kasschuif zal bovendien fors groter worden en ook de uitvoeringskosten nemen toe. Daarnaast wordt een langlopende, renteloze voorschotregeling heel aantrekkelijk, ook voor mensen voor wie een voorschot geen noodzaak is.

76

Wat is de verklaring voor het verschil in budget voor de overbruggingsregeling, zoals genoemd in het regeerakkoord, en in de contourenbrief van de overbruggingsregeling?

Antwoord vraag 76:

Het budget voor de overbruggingsregeling zoals genoemd in het regeerakkoord betreft een budget van zowel uitkeringslasten als uitvoeringskosten. In de contourenbrief overbruggingsregeling zijn alleen de verwachte uitkeringslasten opgenomen. Hierin is bovendien meer gedetailleerde informatie over het verwachte aantal rechthebbenden verwerkt, mede op basis van de uitbreiding van de doelgroep van de regeling.

77

Heeft de Sociale Verzekeringsbank (SVB) een discretionaire bevoegdheid om bij schrijnende gevallen maatwerk te leveren?

Antwoord vraag 77:

De SVB heeft geen bevoegdheid om een overbruggingsuitkering toe te kennen voor andere dan in de regeling beschreven doelgroepen of bij een inkomen of vermogen dat boven de gestelde grenzen uitgaat. Indien de toepassing van de inkomenstoets van 150% minimumloon op het peilmoment tot onredelijke uitkomsten zou leiden omdat men bijvoorbeeld wisselende inkomsten heeft, kan betrokkene wel een verzoek doen om het inkomen over de zes maanden voorafgaand aan het peilmoment te middelen.

78

Is er budget beschikbaar voor schrijnende gevallen?

Antwoord vraag 78:

Het kabinet heeft met de keuze van de doelgroep voor de regeling, namelijk mensen met een laag inkomen die op 1 januari 2013 al een VUT-uitkering of prepensioen ontvangen en zich daardoor niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-leeftijd, de schrijnende gevallen voor ogen gehad. Naast deze doelgroep uit het Regeerakkoord zijn er ook andere vergelijkbare situaties denkbaar van inkomensvoorzieningen die op 1 januari 2013 al lopen en die eindigen bij 65 jaar. Het betreft hier bijvoorbeeld zelfstandigen met een lopende private arbeidsongeschiktheidsuitkering en mensen met een lopende private nabestaanden uitkering of pensioen. Deze zijn daarom toegevoegd aan de regeling.

79

Is het waar dat het aanvullend pensioen volledig in mindering wordt gebracht op de voorziening op grond van de overbruggingsregeling?

Antwoord vraag 79:

Ja. Het kabinet is voornemens aanvullende pensioenen volledig in mindering te brengen op de overbruggingsuitkering. Immers de overbruggingsuitkering is een minimumvoorziening bedoeld voor mensen die overwegend of geheel zouden zijn aangewezen op de AOW en door het opschuiven van de AOW-leeftijd te maken krijgen met een inkomensverlies.

80

Geldt de inkomenstoets op grond van de overbruggingsregeling voor beide partners?

Ja, om toegang te krijgen tot de overbruggingsregeling wordt eenmalig het gezamenlijk inkomen getoetst van de rechthebbende en zijn partner (entreetoets). Verder geldt in de regeling een individuele inkomenstoets gedurende de looptijd van de regeling, waarbij inkomen van de rechthebbende op de overbruggingsuitkering en het inkomen van de partner op de partneruitkering geheel of gedeeltelijk mindering worden gebracht.

81

Wat is het effect van het verhogen van de AOW-leeftijd op het beroep op uitkeringen?

82

Wil de regering aan het Centraal Planbureau (CPB) verzoeken om opnieuw een berekening te maken, die is gebaseerd op de huidige economische omstandigheden en vooruitzichten?

Antwoord op de vragen 81 en 82:

In de ramingen van de AOW-leeftijdverhoging is rekening gehouden met personen boven de 65 jaar die aanspraak maken op andere uitkeringen (o.a. WW, WWB, WAO/WIA) tot het bereiken van de AOW-leeftijd. De effecten van nieuwe economische ontwikkelingen op uitkeringen in deze leeftijdsgroep lopen vervolgens mee in de ramingen van de desbetreffende uitkeringen. De regering acht het daarom niet nodig om het CPB te vragen om opnieuw een berekening te maken gebaseerd op de actuele economische omstandigheden en vooruitzichten voor het indienen van het wetsvoorstel «Snellere verhoging AOW-leeftijd».

83

Kan de regering uiteenzetten hoe na de 65 jarige leeftijd het inkomen van voor die tijd verschilt met het inkomen na de 65e verjaardag?

Antwoord vraag 83:

Het inkomen voor en na ingang van de AOW-gerechtigde leeftijd verschilt op een aantal punten:

  • a) Na AOW-gerechtigde leeftijd wordt geen AOW-premie geheven.

  • b) Mensen hebben vanaf de AOW-gerechtigde leeftijd recht op AOW-pensioen, MKOB en ouderenkortingen.

  • c) Diverse inkomensafhankelijke regelingen (waaronder huurtoeslag) en eigen bijdrage regelingen in de langdurige zorg maken onderscheid tussen normen voor mensen vanaf de AOW-gerechtigde leeftijd en daarvoor.

84

Is het waar dat de inkomensachteruitgang na de 65e verjaardag groter is dan alleen het verlies van de AOW-uitkering? Zo ja, hoe groot is dat verschil? Kan de regering hiervan rekenvoorbeelden geven?

Antwoord op vraag 84:

De inkomstenbelasting wordt bepaald per kalenderjaar. Dat betekent dat in het jaar dat mensen de AOW gerechtigde leeftijd bereiken, het belastingtarief wordt berekend naar rato van het aantal maanden voor en na de AOW-leeftijd. Door de verhoging van de AOW-leeftijd met één maand in 2013 verliezen mensen in het jaar dat zij 65 worden één maand fiscaal voordeel van een lager tarief in de eerste en tweede schijf van de inkomstenbelasting. Daar staat een fiscaal voordeel van een hogere algemene heffingskorting voor mensen onder de AOW-leeftijd tegenover. Het totale belastingnadeel is afhankelijk van het inkomen en is bij een inkomen vanaf ca 33.000 euro maximaal 420 euro per maand verhoging van de AOW-leeftijd.

85

Wat is het effect van het zwaarder belasten na het 65e jaar op de pensioenuitkering tot aan het tijdstip van de nieuwe AOW-gerechtigde leeftijd in vergelijking met het belastingregime dat nu geldt na het 65e jaar? Kan de regering daarvan rekenvoorbeelden geven?

Antwoord op vraag 85:

Het belangrijkste verschil tussen het belastingregime voor en na de AOW-leeftijd is de vrijstelling van de AOW premie in de eerst en tweede schijf van de inkomstenbelasting. Mensen die AOW ontvangen hoeven hierover geen premie meer te betalen. Hierdoor is het tarief in de eerste en tweede schijf 17,9% lager. Daarnaast hebben ouderen naast de algemene heffingskorting nog een ouderenkorting van 1032 euro, een lagere algemene heffingskorting van 1034 euro tegenover 2001 euro voor mensen onder de AOW-leeftijd (bedragen 2013) en betalen ouderen zelf de inkomensafhankelijke. Onderstaand voorbeeld toont het verschil in netto- en besteedbaar inkomen bij inkomen van 33.000 euro, voor iemand voor en na de AOW-gerechtigde leeftijd.

bruto jaarinkomen

33.000

Voor AOW-gerechtigde leeftijd

 

netto inkomen

20.259

Vanaf AOW-gerechtigde leeftijd

 

netto inkomen

26.660

Verschil in %

–24%

86

In de oude situatie – toen er nog geen overbruggingsregeling bestond – zou het beroep op de bijstand stijgen als gevolg van de verhoging van de AOW-leeftijd. Om hoeveel personen zou dit naar verwachting zijn gegaan?

87

Hoeveel extra mensen zullen er als gevolg van de overbruggingsregeling een beroep doen op een uitkering ten opzichte van de situatie zonder overbruggingsregeling? Kan de regering dit uitsplitsen voor de jaren 2013 tot en met 2018?

Antwoord op de vragen 86 en 87:

Van de personen die aanspraak zullen maken op de overbruggingsregeling wordt aangenomen dat zij, in afwezigheid van de overbruggingsregeling, in zeer beperkte mate aanspraak zouden hebben gemaakt op de bijstand. Er zijn ongeveer 5000 mensen met VUT/prepensioen die minder dan 110% van het minimumloon verdienen en een vermogen hebben dat minder is dan de vermogensgrenzen voor de bijstand. Van deze mensen zou een deel geen beroep hebben gedaan op de bijstand omdat zij een partner hebben met inkomen. De overbruggingsregeling is dus geen substituut voor de bijstand, maar voorkomt vooral dat mensen overmatig aanspraak moeten maken op hun vermogen, inkomen voor pensionering en aanvullend pensioen.

88

Is het waar dat de SVB slechts brieven zal sturen aan personen, die behoren tot de gesloten groep, die aanspraak zou kunnen maken op de regeling, en dat personen, die niet tot de gesloten groep horen geen brief van de SVB ontvangen?

Antwoord vraag 88:

De SVB zal mensen gericht gaan aanschrijven. Op basis van gegevens uit de polisadministratie kunnen mogelijk rechthebbende gesignaleerd worden die op 1 januari 2013 een VUT-uitkering, prepensioen of vergelijkbare uitkering ontvangen en die een inkomen beneden 150% minimumloon hebben. Ook kunnen mensen op de website van de SVB en Rijksoverheid.nl zien welke hogere AOW-leeftijd voor hen van toepassing is en wat dat voor hen betekent. Daarnaast is er in de media veel aandacht besteed aan de verhoging van de AOW-leeftijd,

89

Kan de regering de instroomaantallen en uitkeringslasten overbruggingsregeling genoemd in de tabel op bladzijde 5 nader onderbouwen?

Antwoord vraag 89:

De instroomaantallen zijn gebaseerd op onderzoek van het CBS naar de inkomens- en vermogenspositie van hoofdkostwinners met een vut-/ of prepensioenuitkering als voornaamste inkomstenbron1. Daar bovenop is een opslag verwerkt voor groepen die niet in die aantallen verwerkt zijn maar wel in aanmerking kunnen komen voor een overbruggingsuitkering. Het gaat dan vooral om niet-hoofdkostwinners met een vut- of prepensioenuitkering en om personen met een private inkomensverzekering die loopt tot 65 jaar.

De uitkeringslasten zijn berekend op basis van het instroomvolume en de verblijfsduur in de OBR, vermenigvuldigd met de hoogte van de overbruggingsuitkering. Verder is in de eerste jaren meegenomen dat personen nog recht kunnen hebben op partnertoeslag. Bij het lastenbeeld is van belang dat van de personen die instromen een steeds groter deel van de lasten neerslaat in de jaren daarna, omdat de overbruggingsperiode steeds langer wordt.


X Noot
1

Bron: CBS, Centrum voor Beleidsstatistiek, 12 december 2012; «Inkomens- en vermogenspositie en voornaamste inkomstenbron van hoofdkostwinners»

Naar boven