32 156 Monumentenzorg

Nr. 23 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 22 november 2010

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mw. Van Bijsterveldt-Vliegenthart, d.d. 10 augustus 2010 inzake de reactie op de motie Ten Broeke (Kamerstuk 32 156, nr. 8) over private co-financiering en garantstellingen bij laagrentende leningen (Kamerstuk 32 156, nr. 22). Bij brief van 22 november 2010 heeft de staatssecretaris deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

Inhoudsopgave

blz.

   

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

1

   

1.

Algemeen

1

2.

Huidige situatie

2

3.

Uitkomst onderzoek

2

   

II

Reactie van de staatssecretaris

3

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

1. Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de reactie op de motie Ten Broeke» over private co-financiering en garantstellingen bij laagrentende leningen en hebben aanleiding gezien tot het stellen van de volgende nadere vragen.

Ook de leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de brief waarin de staatssecretaris ingaat op de motie Ten Broeke. In de brief van 10 augustus 2010 geeft de staatssecretaris aan dat zij geen mogelijkheden ziet om meer private financiering en garantstellingen bij grote restauratieprojecten te realiseren. De leden kunnen op basis van de voorliggende brief met deze conclusie instemmen.

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de staatssecretaris over de uitvoering van de motie Ten Broeke over private cofinanciering van restauraties aan monumenten. De leden hebben tegen deze motie gestemd met de reden dat al een groot deel van de restauraties van monumenten geschiedt door private financiering en de restauratieregeling slechts dient als vangnet.

De leden van de D66-fractie kunnen zich vinden in de reactie van de staatssecretaris op de motie van het lid Ten Broeke. Zij delen de doelstelling van de motie, namelijk het vergroten van het aandeel private investeringen in restauratieprojecten, maar zij onderschrijven ook de analyse van de staatssecretaris over de haalbaarheid van verschillende maatregelen.

2. Huidige situatie

De leden van de VVD-fractie vragen of de staatssecretaris cijfers kan verstrekken van de mate waarin private investeerders en vastgoedondernemers nu al in monumentenpanden c.q. grote restauratieprojecten investeren. Hoe weet de staatssecretaris dat particuliere beleggers en vastgoedondernemers nauwelijks geïnteresseerd zijn in restauratie en herbestemming van industrieel erfgoed? Is hier onderzoek naar verricht en zo ja, kan de Kamer daar inzage in krijgen, zo vragen de leden. Hoe groot is de groep eigenaren die zonder subsidie zijn monument onderhoudt?

3. Uitkomst onderzoek

De leden van de VVD-fractie vragen waarom niet meer onderzoek is verricht naar de resultaten die met Cultuurinvest worden bereikt in België en is volstaan met een gesprek. De zaken die nu in de bijlage worden gepresenteerd zijn gericht op wat Cultuurinvest feitelijk doet, niet wat de resultaten zijn die ermee worden bereikt. Zou uitgebreider op de resultaten kunnen worden ingegaan, zo vragen de leden. Waarop baseert de staatssecretaris de bewering dat Cultuurinvest geen soulaas zou bieden voor grote restauratieprojecten met een beperkt rendement? Kan dit nader worden onderbouwd, zo vragen zij. Er wordt een zwart-wit beeld geschetst van de inzet van garantstellingen. Of het is overbodig omdat er economisch potentieel bestaat, of het is niet opportuun wanneer er geen sprake is van rendement, zo stelt de staatssecretaris. Is er geen situatie denkbaar waarin er op het eerste gezicht te weinig economisch potentieel bestaat, maar de garantstelling de investeerder toch over de streep kan trekken, zo vragen de leden. Is onderzocht of investeerders hier gevoelig voor zouden zijn?

De leden vragen waarom de staatssecretaris niet bereid is het bereik van de Regeling cultuurprojecten te verbreden binnen dezelfde financiële kaders. Indien dit zou gebeuren, in welke mate zouden investeerders van deze regeling gebruik willen maken, zo vragen zij.

De leden van de SP-fractie hechten er ook aan dat de restauratieregeling dient te blijven bestaan voor monumenten waarvan de restauratie weliswaar niet economisch rendabel zal zijn, maar om andere (cultuurhistorische redenen bijvoorbeeld) wel behouden moeten blijven.

De leden delen de mening van de staatssecretaris dat private investeerders niet zouden investeren in een verliesgevend project.

De leden van de D66-fractie zijn geen voorstander van het uitbreiden van garantstellingen door de overheid. Het «nee, tenzij-principe» zoals dat door het ministerie van Financiën in de vorm van een garantieladder is beschreven biedt volgens de leden een goede basis om te bepalen of garantstelling door de overheid een oplossing biedt. Kan de staatssecretaris aangeven hoe haar besluit zich verhoudt tot deze garantieladder, zo vragen zij. Kan de staatssecretaris aangeven waarom het instrument Cultuurinvest nu geen optie is als aanvulling op de reeds bestaande instrumenten? Het lost wellicht niet de geconstateerde gebreken op bij laagrentende investeringen, maar lijkt wel een bijdrage te kunnen leveren bij hoogrentende leningen. Daarnaast vragen de leden of de staatssecretaris een inventarisatie kan maken van welstandsvereisten en eisen van bureaus monumenten met betrekking tol restauraties van monumenten. De leden constateren dat deze vereisten de kosten van restauraties onnodig lijken op te drijven, terwijl zij niet bijdragen aan het bewaken van de monumentale waarde.

II Reactie van de staatssecretaris

Inleiding

In de beantwoording van de vragen van de commissieleden beperkt de staatssecretaris zich tot feiten. Alle beleidsvragen komen gezien de wisseling van het kabinet in een later stadium aan de orde.

2. Huidige situatie

In reactie op de vraag van de leden van de VVD fractie of de staatssecretaris cijfers kan verstrekken van de mate waarin private investeerders en vastgoedondernemers nu al in monumentenpanden c.q. grote restauratieprojecten investeren, geeft de staatssecretaris aan dat in het op 14 september 2009 aan de Tweede Kamer aangeboden evaluatierapport over een tweetal fiscale regelingen op het terrein van de monumentenzorg, waaronder de vrijstelling van overdrachtsbelasting voor aanschaf van monumentenpanden door aangewezen rechtspersonen, nadere informatie is te vinden over deze cijfers. In dat rapport is aangegeven (pagina 58 en verder) dat in 2006 1 722 rijksmonumenten zijn aangekocht door rechtspersonen voor een totaalbedrag van € 1,1 miljard.

De ideële monumentenrechtspersonen waren verantwoordelijk voor 4,07 % van de aankopen. In transactiewaarde vertegenwoordigen deze aankopen slechts 0,23% van het totale bedrag. Dit impliceert dat het overgrote deel van voornoemde transacties plaatsvond door een deel van de 844 bij de Belastingdienst bekende monumentenrechtspersonen. Hiervan bestaat 70% uit B.V.’s en 27,5% uit stichtingen. Een groot deel van deze B.V.’s maakt onderdeel uit van het concern van een belegger of een projectontwikkelaar.

Op het gebied van investeringen in bouw en restauratie wordt jaarlijks ongeveer € 450 miljoen omzet gemaakt in de restauratiesector (cijfers: Economisch Instituut Bouwnijverheid, 2009). Daar wordt via verschillende regelingen zoals fiscale aftrek onderhoud rijksmonumenten (box 1 en 3 Inkomstenbelasting), de subsidieregeling BRIM en incidentele subsidies door het rijk ongeveer € 160 miljoen aan uitgegeven. Ruim € 290 miljoen betreft dus een particuliere investering of investering door een andere overheid.

In antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie hoe de staatssecretaris bekend is dat particuliere beleggers en vastgoedondernemers nauwelijks geïnteresseerd zijn in de restauratie en herbestemming van industrieel erfgoed, verwijst de staatssecretaris naar de brief van zijn voorganger van 10 augustus 2010. Daarin is aangegeven dat private en vastgoedondernemers wel degelijk geïnteresseerd zijn in grote restauraties van industrieel erfgoed waarbij economisch potentieel aanwezig is, bijvoorbeeld industrieel erfgoed waarin koopwoningen worden ondergebracht. In voornoemde brief heeft zijn voorganger enkel willen aangegeven dat particuliere beleggers en vastgoedondernemers niet of nauwelijks geïnteresseerd zijn in grote restauraties en herbestemming van industrieel erfgoed waar diverse (culturele) activiteiten in onder worden gebracht. Dat vergt grote investeringen waartegenover een beperkt rendement staat. Voor beleggers en vastgoedondernemers is dat veelal niet interessant. Hier is geen onderzoek naar verricht, maar komt wel overeen met de waarnemingen van Aedes.

In antwoord op de vraag van de leden van de VVD fractie hoe groot de groep eigenaren is die zonder subsidie zijn monument onderhoudt geeft de staatssecretaris aan dat aan de hand van een aantal onderzoeken bekend is dat 33% van alle eigenaren van rijksmonumenten geen gebruik maakt van fiscale aftrek of van BRIM subsidie. Er zijn op dit moment geen gegevens bekend over de wijze waarop deze groep eigenaren in het onderhoud van hun monument voorzien.

3. Uitkomst onderzoek

In reactie op de vraag van de VVD fractie waarom niet meer onderzoek is verricht naar de resultaten van Cultuurinvest en waarom volstaan is met een gesprek, informeert de staatssecretaris hen dat in genoemd gesprek de effectiviteit van Cultuurinvest aan de orde is geweest. Een betrouwbaar beeld daarvan is op dit moment niet beschikbaar, omdat er nog een evaluatieonderzoek moet plaatsvinden. Daarom kan in dit stadium niet uitgebreider op de resultaten worden ingegaan.

In antwoord op de vraag van de leden van de VVD fractie waarop de bewering is gebaseerd dat Cultuurinvest geen soulaas zou bieden voor grote restauratieprojecten met een beperkt rendement, licht de staatssecretaris toe dat Cultuurinvest alleen hoogrentende leningen (8 à 10%) verstrekt. Dat biedt geen uitkomst voor investeringen met een beperkt rendement. Bij beperkt rendement kunnen hoge rentekosten niet worden opgebracht.

In reactie op de vraag van de leden van de VVD fractie of er geen situatie denkbaar is waarin op het eerste gezicht te weinig economisch potentieel bestaat, maar de garantstelling de investeerder toch over de streep kan trekken, beaamt de staatssecretaris dat een dergelijke situatie inderdaad denkbaar is. Bijvoorbeeld als het realiteitsgehalte van het rendement op voorhand lastig is in te schatten. Hierbij kan gedacht worden aan de restauratie of herbestemming van perifeer gelegen industrieel erfgoed dat tot een wooncomplex wordt omgevormd. Garantstelling in dit soort situaties kan er echter toe leiden dat in geval van twijfel een rationele afweging van financiële risico’s bij initiatiefnemers en financiers verstoord wordt en dat uiteindelijk de overheid in veel gevallen door de garantstelling wordt aangesproken. Daarom hanteert de overheid tot op heden het «nee, tenzij-principe». Er heeft geen nader onderzoek plaatsgevonden of investeerders gevoelig zijn voor garantstelling.

In reactie op de vraag naar de bereidheid om het bereik van de Regeling cultuurprojecten binnen dezelfde financiële kaders te verbreden en de mate waarin investeerders van deze regeling gebruik zouden willen maken, laat de staatssecretaris weten dat hij zichover dit beleidsvraagstuk nog zal beraden.

In antwoord op de vraag van de leden van de D66 fractie naar de verhouding van het besluit van zijn voorganger tot de garantieladder, refereert de staatssecretaris aan het dertiende rapport van de Studiegroep Begrotingsruimte van april 2010. Daarin wordt de aanbeveling gedaan om voor het garantie-instrument een toetsingskader te introduceren zoals ook wordt gehanteerd voor belastinguitgaven. Zolang een uitgewerkte garantieladder geen onderdeel uitmaakt van de begrotingsregels kan een vergelijking niet gemaakt worden.

In reactie op de vraag van de leden van de D66 fractie waarom het instrument Cultuuurinvest nu geen optie is als aanvulling op reeds bestaande instrumenten laat de staatssecretaris weten zichook over dit beleidsvraagstuk nog te zullen beraden.

Op de vraag van de leden van de D66 fractie of de staatssecretaris een inventarisatie kan maken van welstandsvereisten en eisen van bureaus monumenten met betrekking tot restauraties van monumenten, wijst de staatssecretaris erop dat welstandsbeleid een zaak van de gemeente is. Deze kan via een Welstandsnota aangeven welk beleid in een bepaald deel van de stad of met soorten panden wordt gevoerd. De staatssecretaris geeft aan geen signalen te hebben opgevangen dat de eisen van Welstand wezenlijk zwaarder zijn voor monumenten dan voor niet-beschermde panden. De staatssecretaris ziet geen aanleiding dit te onderzoeken.

De voorzitter van de commissie,

Van Bochove

Adjunct-griffier van de commissie,

Arends


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Bijleveld-Schouten, A.T.B. (CDA), Ham, B. van der (D66), Bochove, B.J. Van (CDA), voorzitter, Miltenburg, A. van (VVD), Bosma, M. (PVV), Voordewind, J.S. (CU), Dijk, J.J. van (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Wolbert, A.G. (PvdA), ondervoorzitter, Biskop, J.J.G.M. (CDA), Smits, M. (SP), Elias, T.M.Ch. (VVD), Beertema, H.J. (PVV), Dijkstra, P.A. (D66), Braakhuis, B.A.M. (GL), Jadnanansing, T.M. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Dijkgraaf, E. (SGP), Çelik, M. (PvdA), Lucas, A.W. (VVD), Klaveren, J.J. van (PVV), Klaver, J.F. (GL) en Liefde, B.C. de (VVD).

Plv. leden: Vacature, (CDA), Koşer Kaya, F. (D66), Ferrier, K.G. (CDA), Boer, B.G. de (VVD), Dille, W.R. (PVV), Rouvoet, A. (CU), Kooiman, C.J.E. (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Dam, M.H.P. van (PvdA), Toorenburg, M.M. van (CDA), Wit, J.M.A.M. de (SP), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Mos, R. de (PVV), Pechtold, A. (D66), Gent, W. van (GL), Dijsselbloem, J.R.V.A. (PvdA), Klijnsma, J. (PvdA), Staaij, C.G. van der (SGP), Hamer, M.I. (PvdA), Harbers, M.G.J. (VVD), Gerbrands, K. (PVV), Vacature, (GL) en Lodders, W.J.H. (VVD).

Naar boven