Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 32123-XV nr. 60 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 32123-XV nr. 60 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 mei 2010
In het algemeen overleg van 22 april 2010 met de vaste commissie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heb ik toegezegd nader in te zullen gaan op een aantal zaken bij de op handen zijnde herbeoordeling van gevallen in de startersregeling WW. Deze informatie ontvangt u hierbij. De brief gaat achtereenvolgens in op de volgende vier vragen:
• Wie zijn en worden er aangeschreven voor de herbeoordeling?
• Hoe gaat de herbeoordeling in z’n werk?
• Wat gebeurt er met lopende procedures?
• Hoe ziet de planning van de herbeoordeling er uit?
Wie zijn en worden er aangeschreven voor de herbeoordeling?
In het algemeen overleg bleek onduidelijkheid te bestaan over de personen aan wie het UWV op 9 maart 2010 een brief heeft geschreven.
Het UWV heeft alle personen aangeschreven die door de bestandskoppeling tussen UWV en Belastingdienst over de jaren 2004, 2005 en 2006 te maken hebben gehad met terugbetalen van de WW-uitkering en eventueel met een bestuurlijke boete, omdat uit die controle bleek dat die mensen bij het UWV een andere hoeveelheid gewerkte uren opgaven dan bij de Belastingdienst. Hieronder vallen ook de mensen van wie de zaak is doorgeleid naar het Openbaar Ministerie en waarin de rechter een uitspraak heeft gedaan of nog zal doen, èn mensen die een procedure in bezwaar en beroep hebben lopen of doorlopen. Het UWV heeft in totaal ongeveer 1.100 reacties ontvangen van mensen die opnieuw naar hun zaak willen laten kijken.
Sommige Kamerleden zijn bezorgd dat de brief van het UWV onvoldoende duidelijk was en dat mensen daarom wellicht niet hebben gereageerd. Ik zal het UWV die mensen – zoals ik reeds in het overleg heb toegezegd – nogmaals een brief laten sturen. Daarin komt ook weer te staan dat voor een herzieningsverzoek niet zozeer nieuwe feiten en omstandigheden vereist zijn, maar dat het ook kan gaan om feiten en omstandigheden die het UWV al had, maar waarmee in het licht van het rapport van de Nationale ombudsman onvoldoende rekening is gehouden. Dat kunnen feiten en omstandigheden zijn die mensen door onjuiste informatieverstrekking van UWV-medewerker(s) op het verkeerde been hebben gezet over het juiste aantal op te geven uren.
Het overleg met uw Kamer is aanleiding nog twee categorieën mensen een brief te sturen.
Ten eerste: mensen die volgens de bestandskoppeling bij het UWV een andere hoeveelheid gewerkte uren opgaven dan bij de Belastingdienst, maar bij wie het verdere onderzoek (vooralsnog) is stilgelegd. Deze mensen krijgen van het UWV een brief waarin staat dat er onderzoek gaande is, maar dat zij feiten en omstandigheden over mogelijk onjuiste informatieverstrekking door UWV-medewerker(s) die hen op het verkeerde been hebben gezet, kunnen melden. Hen wordt gevraagd die eventuele nadere informatie ook te verstrekken. Het UWV kan die dan meenemen in de besluitvorming (als het stilgelegde onderzoek wordt hervat).
Ten tweede: mensen die van UWV een waarschuwing hebben gekregen vanwege hun urenopgaven in de periode van 2004, 2005 en 2006. De ontdekte onregelmatigheden hebben in die gevallen niet geleid tot terugvordering of een boete. Daarom heeft het UWV hen op 9 maart 2010 niet aangeschreven. Deze mensen krijgen, als zij er prijs op stellen dat de waarschuwing wordt geannuleerd, alsnog de kans feiten en omstandigheden aan te voeren.
Hoe gaat de herbeoordeling in z’n werk?
In het algemeen overleg in uw Kamer bestond ook onduidelijkheid over de werkwijze bij de herbeoordeling en de relatie daarvan met de relevante rechtspraak.
De werkwijze is als volgt:
Alle herzieningsverzoeken zullen, zoals ik in mijn brief van 2 april 2010 ook heb aangegeven, na vooronderzoek worden behandeld door een team van juristen die niet eerder bij die dossiers zijn betrokken. Op verzoek van het UWV heeft de heer Vreeman zich bereid verklaard om voorts als onafhankelijke buitenstaander de feiten en het dossier te beoordelen. Zijn oordeel zal voor het UWV de doorslag geven indien er in een bepaald geval verschillend gedacht wordt over de vraag of er in het licht van de feiten en omstandigheden sprake is van gerede twijfel.
Over de relatie met relevante rechtspraak het volgende:
In mijn brief van 2 april 2010 heb ik uiteengezet dat de herbeoordeling zal moeten aansluiten bij de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) over het opleggen van een boete en de terugvordering. Voor het opleggen van een boete betekent dit dat beoordeeld moet worden of betrokkene subjectief een verwijt te maken is. Voor de terugvordering geldt dat het UWV op grond van de wet verplicht is terug te vorderen. De CRvB heeft dat onlangs in zijn uitspraak van 18 maart 2010 (LJN: BL8318) nog eens vastgesteld. Het rapport van de Nationale ombudsman brengt daarin geen wijziging.
Dit komt op grond van de jurisprudentie evenwel in een ander daglicht te staan als er sprake is van gewekt vertrouwen. Daarop heeft mijn toezegging dan ook betrekking in de brief van 2 april 2010 dat het UWV ruimhartig zal zijn bij de herbeoordeling. Concreet houdt dit in dat het UWV in het voordeel van betrokkene zal beslissen als er gerede twijfel is over de vraag of betrokkene onjuist is geïnformeerd.
Dit komt bij de herbeoordeling voor de drie verschillende categorieën – bestuurlijke boete, strafrechtelijke boete en terugvordering – op het volgende neer.
– Bij herbeoordeling van een bestuurlijke boete gaat het erom of de betrokkene subjectief een verwijt te maken is, dat wil zeggen: is betrokkene zich ervan bewust geweest dat hij of zij ten onrechte geen indirecte uren heeft opgegeven. De boete zal worden herzien als betrokkene alleen directe uren (en geen indirecte uren) bij UWV opgaf en steeds heeft aangegeven dat hij niet wist dat hij ook indirecte uren moest opgeven, tenzij uit dossieronderzoek blijkt dat UWV betrokkene er nadrukkelijk op heeft gewezen dat ook indirecte uren moesten worden opgegeven. Dat laatste kan blijken uit een uitgereikte folder, een brief of een gespreksnotitie.
– Indien de rechter een strafrechtelijke boete of taakstraf heeft opgelegd kan het UWV deze straf op zich zelf niet terugdraaien. Wel kan en zal het UWV op verzoek de terugvordering opnieuw beoordelen. Komt het UWV vervolgens tot de conclusie dat ten onrechte is teruggevorderd, dan zal dat bij een eventueel herzieningsverzoek van het strafvonnis ongetwijfeld een rol spelen.
– Bij terugvordering van te veel betaalde WW-uitkering geldt wat hierboven is gesteld. Het gaat in de eerste plaats om de vraag of betrokkene door onjuiste informatie van het UWV op het verkeerde been is gezet. Het had de betrokkene redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat, evenals bij de zelfstandigenaftrek, indirecte uren ook van invloed zijn op het recht op een uitkering. Echter, als iemand op basis van informatie van een UWV- of CWI-medewerker erop mocht vertrouwen dat hij indirecte uren niet hoefde op te geven, dan vervalt voor UWV de wettelijke plicht tot terugvordering. De door mij toegezegde ruimhartige beoordeling houdt in dat bij gerede twijfel over de inhoud van de verstrekte voorlichting over de op te geven uren het UWV in het voordeel van de betrokkene zal beslissen.
Hoe stel ik mij die ruimhartige beoordeling concreet voor?
Iemand dient een verzoek om herziening van de beslissing in. Vervolgens vindt bijvoorbeeld onderzoek plaats bij de betreffende UWV- of CWI-medewerker. Hieruit wordt niet duidelijk of de betrokken zelfstandige er op basis van de verstrekte informatie op had mogen vertrouwen dat hij de indirecte uren niet hoefde op te geven. Dan komt het erop aan dat bij gerede twijfel in het voordeel van de zelfstandige wordt beslist. Maar wanneer is er gerede twijfel?
Van gerede twijfel zal bijvoorbeeld sprake zijn als de betrokken UWV- of CWI-medewerker zich niet meer kan herinneren of hij de betrokkene heeft geadviseerd alleen directe uren op te geven, maar het ook niet kan uitsluiten. Verder is van gerede twijfel sprake als van de betreffende medewerker bekend is dat hij andere klanten heeft geadviseerd indirecte uren niet of niet volledig op te geven. Ook als geen informatie meer bij de betreffende (ex-) medewerker kan worden ingewonnen omdat er geen contact meer met hem te leggen is, wordt uitgegaan van de verklaring van betrokkene, tenzij in het dossier onomstotelijk bewijs van het tegendeel is. Dat bewijs kan bijvoorbeeld informatie zijn over het moeten opgeven van indirecte uren die door betrokkene is getekend voor gezien, of correspondentie met betrokkene.
Het kan daarentegen ook zijn dat er geen aanleiding is de terugvordering te herzien. Dat kan bijvoorbeeld als iemand aan het UWV in het geheel geen uren als zelfstandige heeft opgegeven terwijl hij wel bij de Belastingdienst zelfstandigenaftrek heeft geclaimd. Datzelfde geldt in gevallen waarin de CWI- of UWV-medewerkers verklaren iemand juist te hebben geïnformeerd en er ook verder geen enkele aanwijzing is dat dit niet goed is gebeurd. Zou namelijk de enkele verklaring van betrokkenen doorslaggevend zijn, dan zouden ook fraudeurs voor herziening in aanmerking kunnen komen als zij stellen dat ze verkeerde informatie hebben gekregen. Het UWV zou daarmee in een onmogelijke bewijspositie komen omdat het nooit kan bewijzen dat er geen onjuiste informatie is verschaft.
Wat gebeurt er met lopende procedures?
De Centrale Raad van Beroep en enkele rechtbanken hebben het UWV laten weten de behandeling op te schorten van zaken van zzp-ers die vóór 1 juli 2006 uit de Werkloosheidswet als zelfstandige zijn begonnen en die in een onderzoeksproject van UWV «Samenloop van zelfstandigenaftrek en WW-uitkering» zijn geconfronteerd met terugvordering en of boetes. De CRvB en die rechtbanken wachten de uitkomst van de herbeoordeling door het UWV af. Het UWV zal als rechtbanken nog uitspraken doen, indien daar aanleiding voor is, hoger beroep instellen om de belangen van de Staat veilig te stellen.
Het UWV heeft, in lijn met de wens van de Tweede Kamer in de motie-Ulenbelt c.s. (31 311, nr 53), lopende invorderingen van de mensen die al een herzieningsverzoek hebben ingediend stopgezet. Het UWV heeft betrokkenen hierover op 3 mei 2010 per brief geïnformeerd.
Hoe ziet de planning van de herbeoordeling er uit?
De mensen die het betreft hebben er belang bij dat de gehele herzieningsoperatie zeer zorgvuldig gebeurt. Ook ik hecht daar zeer aan. Daarom zal het UWV de mensen die tot op heden niet op de brief van het UWV hebben gereageerd, nogmaals schriftelijk wijzen op de mogelijkheid een verzoek tot herziening in te dienen. Het is op dit moment moeilijk in te schatten hoeveel mensen hierop zullen reageren. Ik kan daarom op dit moment geen uitspraak doen over de duur van het totale herzieningsproces.
Niet alleen het aantal te behandelen dossiers, maar ook de mate van ingewikkeldheid van dossiers speelt een rol in de totale duur van de operatie. Relatief eenvoudige zaken kunnen binnen enkele weken worden afgerond. De ingewikkelder en bewerkelijkere verzoeken zullen soms wel enkele maanden vergen. Dit is bijvoorbeeld het geval als voor een herzieningsverzoek een werkcoach gehoord moet worden die niet meer in dienst is van UWV en die moeilijk te traceren is. Ook als nog extra informatie van betrokkene nodig is en één of meerdere gesprekken gepland moeten worden, duurt het al snel enkele maanden om tot een compleet te herbeoordelen dossier te komen.
Ik verwacht niettemin dat de herbeoordelingsoperatie uiterlijk voor eind 2010 zal zijn afgerond. Uiteraard zal ik zal de Kamer informeren over de uitkomsten hiervan.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. P. H. Donner
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32123-XV-60.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.