32 123 XI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) en van de begrotingsstaat van het Waddenfonds voor het jaar 2010

Nr. 67 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 april 2010

Hierbij bied ik u aan de rijksvisie1 op het duurzaam gebruik van de ondergrond. Het vertrekpunt is de vaststelling dat er in toenemende mate behoefte bestaat aan kaders voor de vraagstukken die te maken hebben met ondergronds ruimtegebruik. Deze vraagstukken zijn het meest zichtbaar in die gebieden (met name de meer verstedelijkte) waar de ondergrond oplossingen kan leveren voor bovengrondse knelpunten. Maar ook in minder verstedelijkte gebieden kan de ondergrond kansen bieden voor maatschappelijke vraagstukken. Het aanwenden van bodemenergie is er daar één van. De beleidsvisie gaat in op de vraagstukken waarvoor de samenleving gesteld wordt waar het gaat om de mogelijkheden voor en de noodzaak tot het gebruik van de ondergrondse ruimte. Met deze beleidsvisie wordt een eerste invulling gegeven aan de bepaling in het op 10 juli 2009 ondertekende convenant met IPO, VNG en UvW om een rijksvisie op te stellen. Daarnaast is de beleidsvisie een reactie op een daartoe strekkend verzoek van uw Kamer uit oktober 2008.

De beleidsvisie is agenderend en initiërend van karakter. Mede hierdoor is het aggregatieniveau relatief hoog. Zo spreekt de visie geen definitieve voorkeur uit voor de mogelijke vormen van ondergronds ruimtegebruik of een bepaalde rolverdeling. Alleen waar het rijk een duidelijke initiatiefrol past, wordt concreet aangegeven hoe deze wordt ingevuld. Daarbij speelt het samenspel met de andere overheden overigens een drijvende rol.

Niet alleen door het rijk, maar ook door de andere overheden wordt onderkend dat aan de verdere concretisering van regionale en lokale visievorming op ondergronds ruimtegebruik nadere uitwerking moet worden gegeven. In de beleidsvisie wordt de rol van de provincie als de eerstverantwoordelijke partij voor het maken van bovenlokale afwegingen tussen gebruiksfuncties in het ruimtelijk economisch domein erkend. Provincies hebben aangegeven de komende tijd aan de slag te gaan met het formuleren van beleid op de ondergrond.

Het Rijk wil bij het borgen van de nationale belangen die het gebruik van de (diepe) ondergrond met zich meebrengen, middels samenwerkingsplannen en bestuurlijke afstemming rekening houden met de belangen van provincies, gemeenten en waterschappen.

In meer verstedelijkte gebieden kan de behoefte bestaan om lokale regie op de ondergrond te kunnen voeren, bijvoorbeeld voor het verwezenlijken van de ambities in het kader van gemeentelijk klimaat- en energiebeleid. Kleinere gemeenten kunnen daarbij de behoefte aan een visie over ondergronds ruimtegebruik minder kennen dan het geval is in grotere gemeenten. Tegelijk kan ook op een dergelijk kleiner gemeentelijk schaalniveau of het landelijk gebied de ondergrond een kans betekenen voor het realiseren van doelstellingen. Te denken valt aan het gebruik van bodemenergie, het inpassen van kabels en leidingen of het ondergronds inpassen van infrastructuur ten behoeve van het behoud van landschap. De beleidsvisie laat voldoende ruimte over om daarin eigen prioriteiten en wensen te stellen en in te vullen.

Door het inpassen van de verdere uitwerking van deze beleidsvisie in de kaders van het bodemconvenant wordt de bestuurlijke onderkenning van een actief beleid voor het ondergronds ruimtegebruik onderstreept. Het convenant is immers mede de aanleiding voor de beleidsvisie en heeft een groot draagvlak bij alle overheidsniveaus. Daarnaast zorgt het kader van het convenant ervoor dat de voortgang geborgd is, dat daarbij samenwerking als uitgangspunt voorop staat en dat er geen sprake is van vrijblijvendheid. De uitvoering van deze beleidsvisie wordt geëvalueerd eind 2011. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan de ervaringen met het in de beleidsvisie voorgestelde sturingsmodel, Hierbij gaat het dan onder meer om de samenwerking (onder meer voor het locatiebeleid en de vergunningverlening ) in het kader van CO2 opslag, geothermie, warmtekoude-opslag. Maar ook naar de doorwerking van de beleidsvisie in provinciale structuurvisies en (de doorwerking daarvan) in waterschaps- en gemeentelijk beleid zal worden gekeken. De ervaringen worden ook afgezet tegenover de vraag in hoeverre de verdeling van de bevoegdheden uit de betreffende wet- en regelgeving herziening behoeft.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. C. Huizinga-Heringa


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven