32 123 VII
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2010

nr. 59
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 december 2009

In het Wetgevingsoverleg politie van 16 november jl zegde ik u toe voor het eind van dit jaar (2009) de resultaten te sturen van het onderzoek naar het aantal uren dat de wijkagent daadwerkelijk op straat werkt (32 123 VII, nr. 29).

Dit jaar is hiernaar onderzoek gedaan door de Algemene Rekenkamer en de politie zelf.

De Algemene Rekenkamer heeft globaal onderzoek gedaan in 4 korpsen. Zij meldt in haar rapport bij het jaarverslag 2008 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dd. 20 mei 2009 dat zij heeft vastgesteld dat enkele politieregio’s ook wijkagenten inzetten voor niet-wijkgerelateerde activiteiten. Dit wordt echter niet nader onderbouwd. Er is geen eindrapport van dit onderzoek beschikbaar en bij navraag bij de Algemene Rekenkamer blijkt dit ook niet in de planning te zitten.

De politie heeft een collegiale toets Gebiedsgebonden Politie uitgevoerd. Dit is een quick scan op de implementatie van het referentiekader Gebiedsgebonden Politie. De toets beoogt een globaal beeld te geven van de invoering en borging van aspecten van de gebiedsgebonden politiezorg. De politie trekt op basis van de toets de conclusie dat de korpsen gemiddeld genomen een heel eind gevorderd zijn met de invoering van de norm dat de wijkagent voor 80% vrijgemaakt is voor wijkwerkzaamheden en hierdoor zichtbaar en herkenbaar aanwezig is in de wijk. Wel geeft een deel van de korpsen aan dat op dit aspect niet gemeten wordt of dat men moeite heeft met de vraag wat er precies onder wijkgerelateerd werken moet worden verstaan. Sommige korpsen hanteren wel het uitgangspunt, maar geven aan dat dit in de praktijk door roosterproblemen vaak niet lukt. Een goede score lijkt ook afhankelijk van leidinggevenden. Hierdoor bestaan binnen een korps met hetzelfde beleid soms grote verschillen in de uitvoering tussen de geografische onderdelen.

Om de korpsen niet met onnodige onderzoekslasten op te zadelen is dit voorjaar – op verzoek van het Korpsbeheerdersberaad – besloten de resultaten van bovenstaande onderzoeken af te wachten. Beide onderzoeken blijken helaas onvoldoende harde gegevens op te leveren om de vraag te kunnen beantwoorden welk gedeelte van zijn tijd de wijkagent in zijn wijk werkt.

Nu deze onderzoeken onvoldoende kwantitatieve gegevens op blijken te leveren zal ik alsnog extern onderzoek laten uitvoeren. De kern van dit onderzoek zal bestaan uit registratie van de tijdbesteding van de wijkagent. Hieruit moet duidelijk worden hoeveel tijd de wijkagent in zijn wijk en op straat doorbrengt en welke activiteiten hij uitvoert. Naast de operationele activiteiten van de wijkagent zal ook de tijd in beeld gebracht worden die hij besteedt aan administratieve afhandeling van zaken zodat een goed totaalbeeld van zijn activiteiten ontstaat. Het onderzoek zal begin 2010 gestart worden en heeft een doorlooptijd van ongeveer 4 maanden.

Ik zal u over de uitkomsten van dit aanvullende onderzoek informeren.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst

Naar boven