32 123
Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën

nr. 37
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 september 2009

Mede namens mijn ambtgenoten van Buitenlandse Zaken, Economische Zaken, Financiën, Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Ontwikkelingssamenwerking, Volkhuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu en Verkeer en Waterstaat bied ik u een voortgangsrapportage aan over de in de beantwoording van de motie Schuurman (EK 2008–2009, 31 700, B) genoemde initiatieven.

1. Inleiding

In mijn brief van 20 februari 2009 (Kamerstuk 31 700, G) heb ik, mede namens bovengenoemde bewindslieden een reactie gegeven op de motie Schuurman. In deze brief worden vijf initiatieven beschreven die door het kabinet worden opgepakt. Het gaat hierbij om initiatieven ter versteviging van een samenhangende analyse en gecoördineerde aanpak van de economische crisis, de klimaatontwikkelingen en de vraagstukken met betrekking tot voedsel, water en energie. Om de samenhang tussen de verschillende thema’s zo goed mogelijk te waarborgen wordt in de uitwerking van de initiatieven zoveel mogelijk bij elkaar aangesloten en samengewerkt. Hieronder vindt u een beschrijving van de voortgang tot dusver.

2. Schaarste van energie en grondstoffen

In bovengenoemde brief heb ik aangegeven dat het kabinet inzet op een nadere beschouwing van de complexiteit rond schaarste en het helder in beeld krijgen van het veranderende krachtenveld. Hiervoor zijn twee trajecten gestart: de toekomstverkenning Schaarste en Transitie en de scenario-ontwikkeling «Schaarste en Nationale Veiligheid».

2.1 Toekomstverkenning Schaarste en Transitie

In april 2008 heeft het kabinet geconstateerd dat zij voor de aanpak van toenemende schaarsten in de wereld op een integrale wijze gevoed wil worden met de laatste inzichten en achtergronden rond de samenhangende schaarsten van grondstoffen in de context van een veranderend klimaat, afnemende biodiversiteit en de verschuivende geopolitieke verhoudingen in de wereld. Hiervoor is door de ministeries van VROM, BZ, LNV en EZ en een aantal kennisinstituten een traject gestart, waarbij de bestaande kennis en kennislacunes op het gebied van de diverse schaarsten in beeld zijn gebracht en nadere kennisvragen zijn geformuleerd. In juli 2009 zijn de eerste resultaten van de verkenning in het kabinet besproken en zijn de kennisvragen vastgesteld. De uit dit traject voortvloeiende kennisontwikkeling richt zich op het voor de (middel)lange termijn verbreden van de internationale handelingsperspectieven van het kabinet rond de thema’s van schaarste aan natuurlijke hulpbronnen, klimaat en biodiversiteit, passend in het kabinetsstreven om te komen tot een duurzame economie en samenleving.

Uitkomsten toekomstverkenning

Uit de verkenning komt in vogelvlucht het volgende naar voren. Er is over het algemeen niet zozeer sprake van echte uitputting van voedsel, water, energie, metalen en mineralen, maar eerder van een gebrek aan toegankelijkheid, winbaarheid, verdeling en logistiek. Markt- en institutionele factoren, knelpunten in de verdeling en geopolitieke factoren, die enkele landen in de machtige positie brengen van aanbieder en marktbeheerser, spelen een veel grotere rol. Het marktmechanisme zorgt bij de meeste schaarsten voor een prikkel die in principe kan leiden tot meer efficiency, recycling, hergebruik of het vinden van substitutiemogelijkheden. Voor sommige schaarsten is die prikkel er niet of in onvoldoende mate (water, klimaat, biodiversiteit en vaak ook energie). Daarom heeft de verkenning zich nader toegespitst op de «dynamische driehoek» van samenhangende schaarsten aan voedsel, water en energie en hun interferentie met klimaat en biodiversiteit.

Omdat er interferentie optreedt tussen schaarsten, zoals tussen energie en voedsel en tussen water en energie en veel meer factoren een rol spelen dan de beschikbaarheid van de grondstoffen, is het belangrijk voor de analyse en aanpak voortdurend verschillende invalshoeken daarin mee te nemen: fysieke interferenties, economische en sociale inzichten en het geopolitieke krachtenveld zijn alle relevant voor de ontwikkeling van een robuuste strategie. De kennis- en strategieontwikkeling vraagt daarom om een gedifferentieerde, maar integrale en samenhangende aanpak: soms op wereldschaal met mondiale afspraken of sturing, soms op regionaal niveau, maar in elk geval met een afdoende mate van «governance». Met een betere governance (besluitvormingsmechanismen) kan een effectieve aanpak van internationale vraagstukken mogelijk worden gemaakt waarbij staten en andere actoren hun verantwoordelijkheid nemen. Deze noodzaak tot meer samenwerking staat op gespannen voet met de neiging van landen om in de eerste plaats hun eigen belangen veilig te stellen, dat zich uit in protectionistische maatregelen en (grondstoffen)nationalisme.

Vervolgstappen op de verkenning

Een aantal adviesraden en kennisinstellingen in Nederland is gevraagd in hun werkprogramma voor 2010 ruimte te creëren voor (aspecten van) de ontwikkelde kennisvragen. Uit de verkenning komen kennisvragen naar voren, die zijn gerubriceerd langs de volgende drie «vensters»: (1) beter begrip van schaarsten en van hun samenhang; (2) hoe transities te versnellen en (3) geopolitiek en mondiale «governance» – het Nederlands perspectief.

(1) Beter begrip van schaarsten en hun samenhangen.

We weten nog te weinig van de (kwantitatieve) impact van schaarsten op elkaar en op diverse voedsel-, energie- en watersystemen. Verdieping van kennis is noodzakelijk, om ervoor te zorgen dat tijdig passende besluiten kunnen worden genomen bij de ontwikkeling naar een duurzame economie en samenleving. Daarmee kan worden voorkomen dat het oplossen van de ene schaarste de andere versterkt (zoals met biobrandstoffen onder bepaalde omstandigheden) en kan bepaald worden wanneer waar de grootste problemen gaan ontstaan. Eén van de voorstellen is om een integrale fosfaatstudie inclusief geopolitieke implicaties uit te voeren, omdat de wereldvoedselvoorziening sterk afhankelijk is van het aanbod aan fosfaten (kunstmest) en slechts enkele landen beschikken over de grondstof (fosfaatrots).

(2) Hoe transities te versnellen

In het kader van de beschikbaarheid en toegankelijkheid van mondiale grondstoffen vinden twee transities (grote, langzame en fundamentele veranderingen) plaats: naar meer en duurzaam voedsel met minder water in het voedsel- en watersysteem en naar een efficiëntere en koolstofarme energieopwekking en -gebruik in het energiesysteem. Voor het voedsel- en watersysteem gaat het om de uitdaging om voor 2050 voor 9 miljard mensen voedsel te kunnen produceren rekening houdend met een veranderend klimaat (minder of juist teveel water) en afnemende biodiversiteit (vruchtbaar land, hersteltijd natuur). Voor het energiesysteem gaat het om de zoektocht naar een optimale energiemix, de aanpassing van de onderliggende infrastructuur die nodig zal zijn om de verandering naar een meer duurzaam energiegebruik te accommoderen en de ruimtelijke, economische en geopolitieke implicaties op Europees en mondiaal niveau. Technologische vernieuwingen kunnen bijdragen aan de versnelling van beide transities, maar dit kan niet zonder ook te sturen op collectieve gedragsverandering, de manier waarop wij allen met onze grondstoffen omgaan. De kennisvragen richten zich op hoe de vernieuwingen te versnellen, hoe nieuwe invalshoeken en verbindingen te creëren, en hoe gebruik te maken van methoden die succesvol hebben gewerkt (zoals aanmoedigen van aanpassen van gedrag van consumenten door gebruik te maken van nieuwe media).

(3) Geopolitiek en mondiale «governance» – het Nederlands perspectief.

Een belangrijke kennisvraag die uit de huidige gefragmenteerde internationale architectuur voor de omgang met natuurlijke hulpbronnen voortvloeit, is welke mondiale en Europese overlegstructuren en besluitvormingsmechanismen nodig zijn. De wens om tot een effectievere governance te komen is niet nieuw. Maar de internationale verhoudingen zijn aan het veranderen en er ontstaat – mede onder invloed van de diverse crises in de wereld – toenemende druk om hierin verbetering aan te brengen. Dit biedt kansen om een eind te maken aan de versnipperde wijze waarop schaarstevraagstukken in Europa en op wereldschaal worden geadresseerd. Welke initiatieven zou Nederland kunnen nemen rekening houdend met de toegankelijkheid van grondstoffen en de (mede)zeggenschap van ontwikkelingslanden en opkomende economieën, de positie van de EU en die van Nederland zelf?

De kennisvragen worden opgepakt in het perspectief dat deze «ongetemde problemen» geframed worden in een integraal denkkader en worden opgenomen in een meerjarige kennis(ontwikkelings) agenda van verschillende kennisinstellingen. In het najaar worden enkele verdiepingsbijeenkomsten met de relevante kennisinstellingen gehouden, waarbij aangestuurd wordt op het gezamenlijk oppakken van een aantal kennisvragen met internationale partners, zoals de Europese Commissie, OESO, IEA, het World Resource Institute, IFPRI, CSIS en het World Watch Institute en anderen.

2.2 Scenario-ontwikkeling Schaarste en Nationale Veiligheid

Daar waar de toekomstverkenning Schaarste & Transitie zich richt op het ontwikkelen van kennis ten behoeve van een verbreding van internationale handelingsperspectieven van het kabinet om samen met andere landen de schaarsten in de wereld te beheersen, richt de scenario-ontwikkeling Schaarste en Nationale Veiligheid zich vooral op de betekenis van de relevante trends en ontwikkelingen voor de nationale veiligheid en hoe daar op te reageren.

De Nederlandse overheid brengt met de Strategie Nationale Veiligheid en de daarin opgenomen werkwijze stelselmatig dreigingen in kaart en kijkt naar wat onze maatschappij kan ontwrichten. Hierbij worden zoveel mogelijk relevante dreigingen door scenario-ontwikkeling in beeld gebracht (all hazardaanpak). Vervolgens worden de geanalyseerde dreigingen langs één meetlat gelegd in de Nationale Risicobeoordeling (NRB). De NRB geeft een indicatie hoe groot de waarschijnlijkheid is dat een incident zich voordoet en wat de impact ervan is, waardoor de risico’s voor de nationale veiligheid vergelijkbaar worden. Een dergelijke aanpak maakt het mogelijk om de vraag te beantwoorden of de (rijks)overheid bij het beschermen van de nationale veiligheid afdoende maatregelen neemt om de meest urgente dreigingen het hoofd te bieden. En mocht het antwoord op die vraag, gedeeltelijk, ontkennend zijn, dan maakt de werkwijze het mogelijk onderbouwde keuzes te maken ten aanzien van prioritaire onderwerpen/dreigingen.

In 2008 zijn voor het eerst strategische verkenningen uitgevoerd. Hierbij is gekeken naar thema’s die op de langere termijn de Nederlandse belangen kunnen raken en mogelijk tot maatschappelijke ontwrichting kunnen leiden. De conclusie is dat de ingezette lijn van geïdentificeerde thema’s kan worden voortgezet en dat er drie thema’s zijn die extra aandacht verdienen: 1) internationale schaarste van grondstoffen (incl. mineralen), drinkwater en voedsel, 2) geopolitieke machtsverschuivingen en 3) veranderende economische structuren. Het komende jaar wordt prioriteit gegeven aan het inzichtelijk maken van de (eventuele) effecten van deze vraagstukken voor de nationale veiligheid. Deze (eventuele) effecten zullen input vormen voor de NRB. De inschatting is dat internationale «schaarste» voor de nationale veiligheid één van de belangrijkste thema’s zal worden.

Daarom is besloten om in 2009/2010 het thema schaarste nader uit te werken in de Nationale Risicobeoordeling. In het najaar van 2009 worden scenario’s ontwikkeld die voor de middellange termijn (tot 5 jaar) in beeld brengen wat de invloed van schaarste op de Nationale Veiligheid kan zijn. Deze scenario’s worden ontwikkeld door de betrokken departementen en experts uit diverse geledingen. Hierbij wordt tevens gebruik gemaakt van de resultaten uit de toekomstverkenning schaarste en transitie. De scenario’s worden vervolgens gescoord op waarschijnlijkheid en impact, waarbij de consequenties voor de Nederlandse vitale belangen (territoriale veiligheid, economische veiligheid, ecologische veiligheid, fysieke veiligheid en sociale en politieke stabiliteit) in samenhang in kaart worden gebracht. In het voorjaar van 2010 vindt vervolgens een capaciteitenanalyse plaats. De analyse richt zich vooral op aangrijpingspunten voor vermindering van de waarschijnlijkheid of de omvang (preventie) en op mogelijkheden om een crisis succesvol aan te kunnen (preparatie, respons). In deze oriëntatie op capaciteiten (capaciteitenanalyse) gaat het niet alleen om (versterking van) capaciteiten van de rijksoverheid, maar ook die van medeoverheden, die van burgers en maatschappelijke instellingen en bedrijven (met name bedrijven in vitale sectoren). Over de resultaten van de Nationale Risicobeoordeling en de capaciteitenanalyse wordt de Tweede Kamer in juni 2010 geïnformeerd.

3. Duurzame energie in relatie tot de economische crisis

In mijn eerdere brief heb ik geconstateerd dat de samenhang tussen energie en klimaat uitgebreid belicht wordt in de studies die voor beleidsontwikkeling worden gebruikt, maar dat het effect van de economische crisis de grote ontbrekende schakel is. Daarbij heb ik aangekondigd dat onderzocht moet worden in hoeverre de in het duurzaamheidsbeleid gebruikte aannames aangepast zouden moeten worden op basis van de opgedane kennis vanuit de economische crisis.

Hoewel de volledige, structurele, effecten van de economische crisis nog niet helemaal zijn uitgekristalliseerd, wijzen voorlopige signalen op dat aannames weer aan het stabiliseren zijn, maar dan in een andere verhouding dan voor de crisis. Zo lijkt de daling in de interbancaire rente de stijging in de commerciële en liquiditeitsopslagen te compenseren. Andere voorzieningen die bij de financiering van projecten gevraagd worden, lijken evenwel tot hogere financieringslasten te leiden dan voorheen. Voor zover mogelijk zullen de effecten van de economische crisis meegenomen worden in de referentieramingen van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) (juni 2010). In aanvulling daarop zal het ECN in opdracht van het ministerie van EZ meer inzicht geven in de effecten van de crisis bij duurzame energieprojecten. In de evaluatie van Schoon en Zuinig (voorjaar 2010) wordt bezien in hoeverre aanvullend beleid nodig is om de doelen te kunnen halen. Uitgangspunt is en blijft het realiseren van de kabinetsambities op het terrein van de reductie van broeikasgassen, de hoogte van de energiebesparing en het aandeel duurzame energie in 2020.

4. Het voedselvraagstuk in samenhang met de overige thema’s

In mijn eerdere brief heb ik aangegeven dat het kabinet heeft geconstateerd dat de relaties tussen de voedselproblematiek, de klimaat- en energievraagstukken enerzijds en de economische crisis anderzijds, nog onvoldoende in beeld zijn gebracht. In opdracht van het ministerie van LNV worden daarom diverse studies uitgevoerd naar de samenhang tussen de voedselproblematiek en de overige thema’s. Ook is de aandacht voor deze problematiek onderdeel geweest van de door Nederland voorgezeten 17e VN Commissie voor Duurzame Ontwikkeling (CSD) waarover minister Verburg de Tweede Kamer voor de zomer heeft gerapporteerd. Tevens heeft de Tweede Kamer in juli van de ministers Verburg, Cramer en Koenders de Beleidagenda Duurzame Voedselsystemen ontvangen, een specifiek onderdeel van het voedselbeleid waarover de Tweede Kamer in juni is geïnformeerd (Nota duurzame voedselsystemen) en tevens onderdeel van de Kabinetsaanpak Duurzame Ontwikkeling. Bij de uitwerking van de diverse onderzoeken wordt aangesloten bij en samengewerkt met het project Schaarste & Transitie.

De zorg om de hoge voedselprijzen in 2008 en het besef dat er wereldwijd steeds meer claims op dezelfde productiefactoren en natuurlijke hulpbronnen worden gelegd, heeft geleid tot het opzetten van verschillende onderzoeksinitiatieven bij LNV. Op verzoek van LNV heeft Wageningen Universiteit en Research Centrum (WUR) de aard en omvang van het probleem van competing claims op natuurlijke hulpbronnen in Afrika in beeld gebracht en aangegeven hoe daarmee om kan worden gegaan. Het rapport en de bijbehorende flyer, onder de titel «Beyond competition; pathways for Africa’s agricultural development» zijn breed verspreid, onder meer tijdens CSD-17, mei 2009, in New York.

Verder is begin 2009 een beleidsondersteunend onderzoeksproject bij LNV over «Competing Claims» van start gegaan. Aangezien het een breed en complex onderwerp betreft, is eerst duidelijkheid verkregen over de beleidsvragen. Het gaat vooral om nadere kwantificering van de problematiek: hoe sterk zijn de claims en waar doen ze zich in het bijzonder voor? Wat betekent de doelstelling van voldoende voedsel, energie, vezels en ecosysteemdiensten nu en straks voor het land- en watergebruik in de wereld, nationaal en lokaal? Welke modellen zijn bruikbaar, ook in specifieke situaties? Wat zijn de specifieke politieke en institutionele processen die zich in ontwikkelingslanden afspelen? Wat is de interactie tussen het globale en lokale schaalniveau? Wat zijn de handelingsperspectieven voor Nederland? Belangrijke aspecten in het project zijn begripsvorming en dialoog, zowel nationaal als internationaal.

Breder gezien staat de wereld voor grote uitdagingen, waarin landbouw een centrale rol speelt. CSD-17 benadrukte de relatie tussen de noodzaak tot verbetering van de productiviteit en efficiency in de landbouw en de toenemende competing claims op natuurlijke hulpbronnen. Ook riep de Commissie op tot een duurzame groene revolutie, waarbij ingezet wordt op verhoging van de landbouwproductie, productiviteit en duurzaamheid. Onder andere door het gebruik van innovaties, lokale inheemse kennis, nieuwe technologie in landbouw en efficiënte verspreiding ervan, handelsbeleid en verbetering van markttoegang, langs de vijf sporen van de beleidsnota «Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid».

De plantaardige productie zal de komende decennia moeten verdubbelen om een groeiende wereldbevolking van voedsel te kunnen voorzien. Tegelijk zal de ecologische voetafdruk moeten verminderen om aantasting van onze leefomgeving te voorkomen. Dat speelt in de context van een toenemende vraag naar biomassa voor andere dan voedseldoeleinden. Deze uitdagingen moeten we op een duurzame manier tegemoet treden. De oplossingsrichting van het mainstreamen van duurzame landbouw behoeft meer onderzoek.

Om invulling te geven aan de beleidsaanbevelingen van CSD ten aanzien van de verhoging van de landbouwproductiviteit onder ecologische modernisering zet LNV in op gezamenlijke activiteiten met Wageningen UR, zoals de oprichting van een centrum voor duurzame ontwikkeling en natuurlijke hulpbronnen. Daarnaast worden ten aanzien van de belangrijkste uitkomsten van CSD, projecten op het gebied van onderzoek, kennisoverdracht en capaciteitsontwikkeling ontwikkeld. De volgende thema’s staan hierbij centraal: landbouw en ecologische modernisering, groene revolutie in Afrika, wateragenda voor landbouw en ecosystemen en landbouw en klimaat. Hierbij wordt samengewerkt met vooraanstaande internationale partners als het Pardee Centrum in Boston, IFPRI en de CGIAR-instituten.

5. Klimaatontwikkelingen

Het inzicht in de relatie tussen menselijk handelen en de klimaatverandering is de afgelopen jaren sterk toegenomen. Niettemin blijven er onzekerheden die onderzoek vergen. Daarom heb ik in mijn eerdere brief aangegeven dat nader onderzoek nodig is naar de effecten van menselijk handelen op het klimaat, naar de mogelijke effecten van klimaatverandering op regionale schaal inclusief landbouw en effecten op de biodiversiteit, en uitbraak van nieuwe ziektes. Deze onderwerpen zijn reeds onderdeel van lopende internationale en nationale wetenschappelijke onderzoeksprogramma’s. Uitkomsten van deze onderzoeksprogramma’s en nieuwe wetenschappelijke inzichten worden op de voet gevolgd.

Op 17 maart 2009 heeft minister Cramer de Tweede Kamer bericht over voortschrijdende wetenschappelijke inzichten op klimaatterrein (2008–2009, 31 793, nr. 7). In deze brief rapporteert de minister over de belangrijkste conclusies van het internationaal wetenschappelijk congres over klimaatverandering in Kopenhagen. De belangrijkste hoofdboodschappen zijn onder meer:

– Een significant risico tot versnelling van bedreigende ontwikkelingen, leidend tot een toenemend risico op abrupte of onomkeerbare klimaatverschuivingen.

– Levensgemeenschappen, in het bijzonder in arme landen, zijn zeer kwetsbaar voor zelfs matige niveaus van klimaatverandering, en dat leidt tot een toename van maatschappelijk ontwrichting.

– Uitstel van effectieve mitigatie-acties verhoogt de sociale en economische kosten voor zowel adaptatie als mitigatie aanzienlijk.

– Een effectief, stabiel gefinancierd vangnet is nodig voor zowel adaptatie- als mitigatie-acties, ter ondersteuning van diegenen die niet zelf in staat zijn alle nodige maatregelen te treffen.

– Gezamenlijke actie om te komen tot een koolstofarme economie brengt vele medevoordelen, waaronder verminderde gezondheidskosten en herstel van ecosystemen en ecosysteemdiensten.

De uitwisseling van wetenschappelijke inzichten die in Kopenhagen heeft plaatsgevonden sluit aan bij de activiteiten die eerder al door minister Cramer zijn uitgezet bij het PBL. In samenwerking met het Koninklijk Meteorologisch Instituut (KNMI) en de Wageningen Universiteit werkt het PBL aan:

1. Een inventarisatie van nieuwe wetenschappelijke literatuur met voortschrijdende inzichten in de zaken die het IPCC in het AR4 aan de orde heeft gesteld, en een beoordeling daarvan in het licht van de vraag in hoeverre hieruit nieuwe inzichten naar voren komen waarvoor wetenschappelijke steun bestaat;

2. Een inventarisatie van nieuwe wetenschappelijke inzichten in mogelijke mechanismen die er voor zouden kunnen zorgen dat klimaatverandering groter uitvalt dan waar we nu rekening mee houden;

3. Een assessment van mogelijke handelingsperspectieven wanneer de klimaatverandering ernstiger is dan waar we nu van uit gaan.

Deze studies zullen medio november uitkomen.

Ook wordt momenteel gewerkt aan de terms of reference voor het volgende assessment report van het IPCC (AR5). Hierbij zal onder meer worden ingegaan op waargenomen veranderingen in klimaat en hun oorzaken; toekomstige veranderingen (op de korte en lange termijn); respons, vermindering van kwetsbaarheden en transities. Het volgende IPCC rapport komt uit in 2013/2014. Het KNMI heeft in juli 2009 een tussenbalans gepresenteerd van de KNMI’06 scenario’s. De conclusie luidt dat de scenario’s nog steeds valide zijn, en samen de meest waarschijnlijke klimaatveranderingen in Nederland met bijbehorende onzekerheden beschrijven.

De effecten van klimaatverandering op regionale schaal worden ook onderzocht in het kader van het Nationaal Waterplan en het Deltaprogramma. De klimaatverandering (zeespiegelstijging, hogere en lagere rivierafvoeren, droogte) zal van grote invloed zijn op ons watersysteem en op waterafhankelijke sectoren zoals landbouw, scheepvaart en recreatie. De beleidsdoelen op het vlak van een duurzame waterveiligheid en zoetwatervoorziening worden zowel landelijk als gebiedsgericht uitgewerkt. Een belangrijk speerpunt is het delen van kennis en best-practices. In het concept Nationaal Waterplan heeft het kabinet daarom aangekondigd met een vijftal delta’s, uitgebreid met een aantal andere landen met kennis op het gebied van delta- en watertechnologie, een langdurige samenwerkingsrelatie aan te gaan.

Ten aanzien van adaptatie in ontwikkelingslanden heeft Nederland het initiatief genomen tot co-financiering (met het VK en Zwitserland) van een studie van de Wereldbank naar de gevolgen en de kosten van klimaatverandering in ontwikkelingslanden. De studie beziet de kosten voor klimaatgevoelige sectoren zoals landbouw, water en gezondheid op mondiale schaal en maakt gebruik van casestudies in zeven ontwikkelingslanden (Ethiopië, Ghana, Mozambique, Bolivia, Bangladesh, Vietnam en Samoa). De eerste resultaten worden in september van dit jaar verwacht, zodat deze nog kunnen worden meegenomen in onderhandelingen in Kopenhagen.

6. Tot slot

Zoals ik ook in mijn eerdere brief heb aangegeven, is het kabinet van mening dat de grote problemen van deze tijd niet als afzonderlijke deelgebieden kunnen worden bezien en om een samenhangende aanpak vragen. Bovengenoemde initiatieven zijn stappen in de goede richting om de complexe aard van deze thema’s beter en in samenhang te doorgronden. Het kabinet zal zich blijvend inzetten om de benodigde stappen te nemen voor een meer duurzame en rechtvaardige ontwikkeling.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst

Naar boven