32 043 Toekomst pensioenstelsel

Nr. 91 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 december 2011

U heeft verzocht om een reactie op de brief van FNV Bondgenoten en AbvaKabo FNV van 17 november 2011 inzake de plannen rond de werkbonus en de vitaliteitsspaarregeling. In deze brief wordt aandacht gevraagd voor de groep werknemers met een laag inkomen en een lang arbeidsverleden.

FNV Bondgenoten en AbvaKabo FNV noemen de uitwerking van het vitaliteitspakket zoals ik die in mijn brief van 30 september jl. (Kamerstukken II, 2011–2012, 32 043, nr. 71) heb gepresenteerd een goede eerste stap. Terecht merken zij op dat de verdere uitwerking van de toezegging rond het beperken van de negatieve inkomenseffecten wanneer deze groep bij 65 jaar het AOW-pensioen wil opnemen, bij het schrijven van de brief nog niet duidelijk was.

Inmiddels heb ik in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel verhoging van de pensioenleeftijd en koppeling aan de levensverwachting (Kamerstukken II, 2011–2012, 33 046, nr. 6) aangegeven hoe ik de verdere uitwerking van deze toezegging wil vormgeven. Lage inkomens met een lang arbeidsverleden krijgen een aanvullende werkbonus die ingaat vanaf 58 jaar, waarmee in 2025 het inkomenseffect, wanneer zij op 65-jarige leeftijd willen stoppen met werken, wordt beperkt tot – 3%. De suggesties van FNV Bondgenoten en AbvaKabo FNV met betrekking tot het eerder ingaan van de werkbonus en een verhoging van de werkbonus zijn in lijn met deze uitwerking.

Werkgevers en werknemers zullen samen aan de slag moeten om er voor te zorgen dat juist ook mensen met een zwaar beroep in de toekomst in staat zijn om gezond en werkend de pensioengerechtigde leeftijd te bereiken. Het vitaliteitspakket moet daaraan bijdragen. Tegelijkertijd kan het niet zo zijn dat stoppen aantrekkelijker wordt dan doorwerken. Daarom kan er ook geen sprake zijn van het opnemen van het AOW pensioen op 65 jaar zonder inkomensverlies. In mijn voorstel is langer doorwerken, ook voor mensen met een laag inkomen en een lang arbeidsverleden, financieel aantrekkelijk.

Met het oog op de noodzaak tot langer doorwerken is er in het regeerakkoord voor gekozen om de levensloop- en spaarloonregeling af te schaffen, omdat het kabinet sparen voor vroegpensioen niet langer fiscaal wil faciliteren. Met het nieuwe vitaliteitssparen wordt een breed inzetbare spaarregeling geïntroduceerd en tegelijkertijd de aantrekkelijkheid van langer doorwerken vergroot. Vitaliteitssparen kan een zinvolle aanvulling op het inkomen vormen in tijden van inkomensterugval als gevolg van zorg, scholing of deeltijdpensioen. Ook kan een beperkt vroegpensioen worden aangevuld vanuit de vitaliteitsspaarregeling, zonder dat hiermee een volledig vroegpensioen gefinancierd kan worden. Daarom wordt het spaar- en opnamemaximum beperkt en kan er geen aanspraak gemaakt worden op de arbeidskorting als er in een specifiek jaar geen arbeid wordt verricht. Wel wil het kabinet tegemoet komen aan gewekte verwachtingen bij de huidige deelnemers: daarom komt het kabinet met een ruime overgangsregeling voor de levensloopregeling.

Vitaliteitssparen is een simpele, brede regeling die al aantrekkelijk is voor lagere inkomens; zij kunnen relatief een groter deel van hun inkomen sparen. Deze groep maakt bovendien aanspraak op een forse aanvullende werkbonus, die goed kan worden opgespaard binnen de vitaliteitsspaarregeling. Er kan niet daarnaast nog sprake zijn van een door de overheid gegarandeerd rendement op het vitaliteitssparen. De vitaliteitsspaarregeling is een fiscaal ondersteunde brutospaarregeling. Het staat eenieder vrij om – zoals AbvaKabo en Bondgenoten voorstellen – naast de vitaliteitsspaarregeling netto te sparen, al dan niet met behulp van de werkgever, en dit naast de vitaliteitsspaarregeling gespaarde bedrag netto op te nemen.

Afsluitend merk ik op dat er geen sprake zal zijn van een gat tussen het beëindigen van de levensloopregeling en de ingangsdatum van het vitaliteitssparen. Het is praktisch niet mogelijk om de vitaliteitsspaarregeling al in 2012 in te laten gaan. Deze nieuwe regeling vraagt immers van de Belastingdienst en van de aanbieders van vitaliteitssparen (banken, verzekeraars en beleggingsinstellingen) de nodige administratieve voorbereidingstijd. Daarbij komt dat er een ruim overgangsrecht geldt voor mensen die al deelnemen aan de levensloopregeling, waardoor deze mensen in 2012 in ieder geval hun levensloopregeling kunnen aanhouden om in 2013 het levenslooptegoed bijvoorbeeld te kunnen omzetten in vitaliteitssparen.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. G. J. Kamp

Naar boven