Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 oktober 2015
In het Algemeen Overleg pensioenen van 3 september jl. heb ik aangekondigd samen met
De Nederlandsche Bank (DNB) en het Centraal Planbureau (CPB) en in nauw overleg met
de Stichting van de Arbeid en de Pensioenfederatie onderzoek te doen naar de gevolgen
van de lage rente en de aanpassing van de ultimate forward rate- methode (ufr-methode)
voor pensioenfondsen die uitkeringsovereenkomsten onder hun hoede hebben (Kamerstuk
32 043, nr. 280). In het bijgevoegde rapport «Onderzoek gevolgen lage rente en ufr voor de financiële
positie van pensioenfondsen» presenteer ik u de resultaten van dit onderzoek. De resultaten
van dit onderzoek1 worden door de betrokken partijen gedeeld.
Het is duidelijk dat pensioenfondsen last hebben van de aanhoudend lage rente. Iedereen
is zich daar zeer van bewust. Een aanhoudende lage rente vergroot het spanningsveld
tussen premie, risico en ambitie. Er is meer premie nodig om dezelfde ambitie te kunnen
waarmaken. Bij een lage premie moet meer risico worden genomen. Sociale partners staan
daardoor voor scherpe keuzes ten aanzien van de premie en de beoogde ambitie in een
uitkeringsovereenkomst.
Het kabinet vindt het van belang dat de rente waar pensioenfondsen mee rekenen zo
realistisch mogelijk wordt vormgegeven. De vaststelling van de rente dient objectief
en onafhankelijk te gebeuren. Het besluit van DNB om de ufr-methode aan te passen
heeft zij gebaseerd op een door het kabinet ingestelde onafhankelijke commissie UFR.
Voor de korte termijn lijken de gevolgen van de lage rente te overzien. Op basis van
de cijfers van dit onderzoek kunnen sociale partners afspraken maken voor de premievaststelling
van 2016. Ik zie dat het aangepaste financieel toetsingskader (ftk) zijn werk doet.
Met de aanpassing van het ftk is er meer ruimte om externe schokken, zoals de dalende
rente, geleidelijk te absorberen. Eventueel noodzakelijke kortingen kunnen worden
uitgesmeerd. Daar staat tegenover dat indexaties pas na een redelijk herstel worden
toegekend.
Bij een aanhoudend lage rente wordt de situatie voor sociale partners en pensioenfondsen
echter steeds moeilijker. Het kabinet zal dan ook samen met de andere betrokken partijen
de ontwikkelingen van de rente in de gaten blijven houden, ieder vanuit zijn eigen
verantwoordelijkheid. Het onderzoek laat zien dat pensioenuitkeringen die met een
hoge mate van zekerheid zijn toegezegd extra kwetsbaar zijn voor een aanhoudende lage
rente. De 5 partijen vinden het daarom onvermijdelijk om verder na te denken over
de inrichting van het pensioenstelsel, waaronder de aard van de pensioenovereenkomst.
De hoofdlijnennota toekomstbestendig pensioen die ik in juli jl. naar uw Kamer heb
gezonden bevat daarvoor de relevante aanknopingspunten.
Indien gewenst door de Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid ben ik
graag bereid medewerking te verlenen aan een technische briefing over de resultaten
van het onderzoek.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. Klijnsma