Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 februari 2011
Met uw brief van 8 februari jl. (2011Z02529) verzocht u mij namens de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid om een reactie op de uitzending van Zembla
van 5 februari jl. Met onderstaande reactie voldoe ik aan uw verzoek. Deze reactie heeft noodzakelijkerwijs een algemeen karakter.
Voor het verifiëren van de door Zembla gepresenteerde berekeningen ontbreken de benodigde gegevens.
De analyse die Zembla presenteert, is gebaseerd op een veelheid aan veronderstellingen. Hoe ingewikkeld zo’n analyse is en
hoezeer de uitkomsten samenhangen met de gehanteerde veronderstellingen, blijkt uit inmiddels gepubliceerde reacties op de
uitzending. Uit deze reacties komt naar voren dat de in de periode 2000–2009 betaalde pensioenpremies een veelvoud zijn van
het bedrag waar Zembla zich op baseert en dat de pensioenfondsen veel minder in aandelen hebben belegd dan waar Zembla van
uitgaat. De stelling dat pensioenfondsen slechter hebben gepresteerd dan andere beleggers, is voorts niet onderbouwd. In de
reacties op de uitzending is ook gewezen op het arbitraire karakter van de benchmarks waarmee Zembla de beleggingsresultaten
van de pensioenfondsen heeft vergeleken.
Voor een reactie op de berekening van de gevolgen van de premieverlagingen in de jaren ’80 en ’90 van de vorige eeuw voor
het totale pensioenvermogen verwijs ik u naar het verslag van een schriftelijk overleg over het onderwerp Toekomst pensioenstelsel1. Daarin gaf ik aan dat dergelijke berekeningen in hoge mate theoretisch en speculatief zijn. Uit de gebeurtenissen eind vorige
eeuw zijn in het afgelopen decennium al lessen getrokken. Met de Pensioenwet (2007) en het financieel toetsingskader (2004)
zijn strikte regels tot stand gebracht voor de kostendekkendheid van pensioenpremies en het terugstorten van middelen aan
ondernemingen en is het toezicht aanzienlijk versterkt.
Naar aanleiding van ontwikkelingen bij de pensioenfondsen vanaf eind 2008 heeft mijn ambtsvoorganger in 2009 de commissie
Beleggingsbeleid en risicobeheer (commissie Frijns) en de commissie Toekomstbestendigheid aanvullende pensioenregelingen (commissie Goudswaard) ingesteld.
De commissie Frijns kwam in zijn rapport Onzekere zekerheid tot de conclusie dat pensioenfondsen meer aandacht moeten besteden aan risicobeheer en meer sturing moeten geven aan de uitvoering
van hun beleggingsbeleid2. De commissie doet hiervoor concrete aanbevelingen. De Nederlandsche Bank (DNB) kwam al eerder tot vergelijkbare conclusies,
op basis van een onderzoek in 2009.
De commissie Goudswaard rekende in zijn rapport Een sterke tweede pijler voor dat pensioenfondsen die (bijna) uitsluitend in vastrentende waarden beleggen, ofwel de pensioenambities moeten verlagen of
hun premies verhogen3. Tijdens het mondelinge vragenuur op 8 februari jl. wees ik al op de berekening in dit rapport waaruit blijkt dat bij een
constante beleggingsmix vanaf de jaren ’80 (overwegend vastrentende waarden) het gezamenlijke vermogen van de pensioenfondsen
juist circa 25% lager zou zijn. Overigens laat ik het graag aan de pensioenfondsen om zelf aan hun deelnemers verantwoording
af te leggen over het gevoerde beleggingsbeleid.
Het veiligstellen van een collectief en solidair pensioenstelsel voor huidige en toekomstige generaties heeft mijn absolute
prioriteit. Aan de hand van de conclusies en aanbevelingen van bovengenoemde commissies werk ik – in overleg met de Stichting
van de Arbeid – aan de totstandkoming van nieuwe pensioencontracten. Ik ben gaarne bereid met de Kamer van gedachten te wisselen
over de kabinetsinzet voor de toekomst van ons pensioenstelsel: stabiele premies, expliciet over risico’s en reële aanspraken4.
Tijdens de Regeling van werkzaamheden op 15 februari heeft mevrouw Koşer Kaya gevraagd waarom het pensioenakkoord nog niet
aan de Tweede Kamer kan worden aangeboden. In mijn brief van 1 december jl. heb ik u gemeld dat de afspraken met sociale partners
ten behoeve van de nieuwe pensioencontracten worden meegenomen in het kader van een in het (vroege) voorjaar te sluiten sociaal
akkoord5. Deze planning is sindsdien niet gewijzigd.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
H. G. J. Kamp