32 043 Toekomst pensioenstelsel

Nr. 116 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 25 juni 2012

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar aanleiding van de brief van 16 april 2012 inzake een ontwerpbesluit, houdende wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met tijdelijke beperking van de plicht tot waardeoverdracht bij bijbetalingslasten (Kamerstuk 32 043, nr. 108).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 22 juni 2012. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van Gent

De adjunct-griffier van de commissie, Lips

I. Vragen en opmerkingen

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit. Deze leden onderschrijven dat het belangrijk is om tot een goede oplossing te komen voor de problemen, die kunnen optreden bij een waardeoverdracht. Zij kunnen zich vinden in de voorgestelde oplossing, mede daar het ook een tijdelijke oplossing is. Wel hebben deze leden nog de volgende vragen ter verduidelijking.

1

De leden van de VVD-fractie gaan ervan uit dat de voorgestelde oplossing geldt voor bijbetaling door zowel de oude als de nieuwe werkgever of pensioenuitvoerder. Kan de regering dit bevestigen?

2

Wat betekent het maximeren van de hoogte van de bijbetalingslast voor werknemers?

3

Kan de regering uiteenzetten hoe de rekenrente voor de waardeoverdracht (door de De Nederlandsche Bank) wordt bepaald en hoe de rekenrente van de afkoopwaarde bepaald wordt? Hoe verhouden beide rentes zich tot elkaar?

4

Welke redenen zijn er voor pensioenuitvoerders om niet te hoeven voldoen aan de verplichting om mee te werken aan een verzoek tot waardeoverdracht? Betreft dit enkel situaties waarin de financiële toestand van de werkgever het betalen van de bijbetalingslasten niet toelaat of zijn er ook andere situaties mogelijk?

5

Wat betekent de voorgenomen maatregel voor bedrijven, die in de financiële problemen dreigen te komen wanneer deze bedrijven worden geconfronteerd met een voor hen te grote bijbetalingslast? Kunnen deze bedrijven in dat geval (alsnog) in aanmerking komen voor de uitzondering op de plicht om mee te werken bij een verzoek tot waardeoverdracht?

6

Is bij de regering al meer bekend over de toekomstige definitieve maatregel betreffende de problematiek rond bijbetalingslasten bij waardeoverdrachten? Indien dit het geval is, kan de regering de leden van de VVD-fractie hierover informeren? Worden pensioenuitvoerders ook betrokken bij de definitieve oplossing?

7

De leden van de VVD-fractie constateren dat verzekeraars hebben laten weten dat het voorgenomen besluit voor hen uitvoerbaar is. Deze leden vernemen graag of bij de regering bekend is hoe andere pensioenuitvoerders tegen het voorgenomen besluit aankijken.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben kennis genomen van het ontwerp-besluit. Het voorgenomen besluit roept bij deze leden een aantal vragen op.

8

De regering ligt toe dat het voorgenomen besluit niet kan rekenen op unanieme steun van de sociale partners. Wie van de sociale partners steunt het besluit en wie niet? Op welke punten verschillen de sociale partners van mening?

9

Zijn er alternatieven aangedragen door sociale partners om tot unanimiteit te komen? Zo ja, welke alternatieven zijn dat?

10

Hoeveel procent van de pensioenfondsen heeft op dit moment (ultimo mei 2012) een voldoende dekkingsgraad om überhaupt aan waardeoverdracht mee te mogen werken?

11

Waarom heeft de regering gekozen voor de definitie van «kleine werkgever» volgend uit het Besluit Wet financiering sociale verzekeringen? Welke overige gangbare definities van «kleine werkgever» kunnen als alternatief worden gebruikt?

12

Hoeveel werknemers zijn er in totaal in dienst bij de groep kleine werkgevers, waarop het voorgenomen besluit is gericht?

13

In hoeveel gevallen van individuele waardeoverdracht in 2010, 2011 en 2012 (ultimo mei) was sprake van een bijbetalingslast van meer dan € 15 000,- en meer dan 10% van de overdrachtswaarde? In hoeveel gevallen waren kleine werkgevers hierbij betrokken?

14

Waarop is de grens van € 15 000,– gebaseerd? Waarom heeft de regering bijvoorbeeld niet voor een grens van € 25 000,– gekozen?

15

Is de regering voornemens om het advies van de Stichting van de Arbeid over waardeoverdracht aan de Kamer toe te zenden, zodra dat advies is ontvangen? Wanneer verwacht de regering dit advies?

16

Op welke manier kan de bijbetalingsproblematiek structureel worden opgelost?

17

Welke gevolgen heeft het vervangen van de vaste rente in de marktconforme rekenrente waarmee pensioenfondsen rekenen voor verzekeraars, en hierbij aangesloten deelnemers en werkgevers?

18

Wat gebeurt er met de bijbetalingsproblematiek als de renten, waarmee bij waardeoverdracht wordt gerekend, weer uit elkaar gaan lopen? Is de regering voornemens om dan het voorgenomen besluit tussentijds aan te passen?

19

Krijgen personen, die door het voorgenomen besluit geen gebruik kunnen maken van waardeoverdracht, de kans om dit na afloop van deze tijdelijke maatregel alsnog te doen? Of blijft ook voor hen de maximale tijd voor overdracht zes maanden?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van het ontwep-besluit. Deze leden hebben dit onderwerp ook al meerdere keren aan de orde gesteld. Alles afwegende stellen zij grote vraagtekens bij het nut en de noodzaak van het voorgenomen besluit. Zij verzoeken de regering dan ook het ontwerp-besluit in de huidige vorm terug te trekken.

Deze leden willen bovendien graag enkele vragen bij het voorgenomen besluit naar voren brengen.

20

De leden van de CDA-fractie merken op dat het voorgenomen besluit een tijdelijk besluit betreft in afwachting van de uitkomsten van een meer fundamentele discussie over de waardeoverdracht. Tegelijkertijd is er op dit moment sprake van een situatie met veelal lage dekkingsgraden.

In hoeverre speelt op dit moment het probleem van de waardeoverdracht een dergelijke grote rol dat hiervoor nu een dergelijke maatregel zou moeten worden getroffen? Waarom kan niet ervoor worden gekozen om de fundamentele discussie af te wachten?

21

De leden van de CDA-fractie constateren dat er zeer recent een hoofdlijnennotitie naar de Kamer is gezonden in verband met een nieuw financieel toetsingskader. Hoe verhouden de ontwikkelingen op dit terrein zich tot de voorliggende problematiek?

22

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de problematiek rondom de waardeoverdracht het gevolg is van een verschil in rekenregels bij pensioenfondsen en verzekeraars. In het ene geval wordt met de wettelijke rente gerekend en in het andere geval met de rekenrente. Op welke wijze heeft de regering bij de gekozen oplossingsrichting met de oorzaak van het probleem rekening gehouden?

23

De leden van de CDA-fractie constateren dat dit besluit leidt tot forse extra nalevingskosten. Waarom worden ontvangende pensioenfondsen met grote lastenverhogingen geconfronteerd, terwijl het desbetreffende pensioenfonds in feite helemaal geen relatie heeft met de werkgever? Wat is de achtergrond van deze keuze?

24

Op welke gronden heeft de regering gekozen voor de definitie van «kleine werkgevers»?

25

Op welke gronden heeft de regering gekozen voor een gemaximeerd loon van

€ 755 000? Hoe heeft deze keuze te maken met de problematiek van de waardeoverdracht?

26

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de gekozen ondergrens van € 15 000 een zekere mate van willekeur in zich draagt. Waarom is voor deze ondergrens gekozen? Waarom is bijvoorbeeld niet gekozen voor een grens van € 25 000?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie.

27

Op welke wijze zal de premiestabilisatie worden vormgegeven?

28

Het Pensioenakkoord is door de voornemens van de Kunduz-coalitie van de baan. Welke invloed heeft dit feit op de inhoud en het draagvlak voor een nieuw financieel toetsingskader?

29

Waarom is de regering voornemens om te kiezen voor de prognoses van het Centraal Bureau voor de Statistiek en niet voor de prognoses van het Actuarieel Genootschap?

30

Is het juist dat het beleggingsbeleid van pensioenfondsen invloed kan hebben op de ultimate forward rate? Zo ja, wat zijn hiervan de nadelen?

31

Heeft de regering een discontovoet overwogen waarop het beleggingsbeleid van pensioenfondsen geen invloed heeft? Zo ja, welke en waarom heeft de regering hiervoor niet gekozen? Zo nee, waarom niet?

II. Antwoord van de minister

1

De leden van de VVD-fractie gaan ervan uit dat de voorgestelde oplossing geldt voor bijbetaling door zowel de oude als de nieuwe werkgever of pensioenuitvoerder. Kan de regering dit bevestigen?

Ja.

2

De leden van de VVD-fractie vragen wat het maximeren van de hoogte van de bijbetalingslast betekent voor werknemers?

De maximering betekent dat werknemers in sommige gevallen niet aan waardeoverdracht kunnen doen. Wat dit in de praktijk betekent voor het pensioen van deze werknemers, verschilt van geval tot geval.

3

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan uiteenzetten hoe de rekenrente voor de waardeoverdracht (door De Nederlandsche Bank) wordt bepaald en hoe de rekenrente van de afkoopwaarde bepaald wordt? Hoe verhouden beide rentes zich tot elkaar?

Voor het berekenen van overdrachtswaarde in enig kalenderjaar in het kader van het recht op individuele waardeoverdracht, moet de rentetermijnstructuur gebruikt worden die De Nederlandsche Bank op 1 oktober van het voorafgaande jaar publiceert (artikel 18, derde lid, van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling). Voor overdrachten in 2012 is de op 1 oktober 2011 door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur van belang.

Voor deze rente was nog geen sprake van driemaands middeling. De op 1 oktober 2011 gepubliceerde rentetermijnstructuur moet daarom worden gebruikt voor overdrachten tot 1 januari 2013. Indien driemaands middeling van de rente actueel blijft tot na 1 oktober 2012, dan zal de op 1 oktober 2012 gepubliceerde, op driemaands middeling gebaseerde, rentetermijnstructuur gebruikt moeten worden bij waardeoverdracht in 2013.

De afkoopwaarde wordt bepaald aan de hand van de rente die de desbetreffende pensioenuitvoerder hanteert. Bij pensioenfondsen is dat de actuele marktrente; bij verzekeraars is dat het met de werkgever overeengekomen contractstarief (bijvoorbeeld met een vaste rekenrente van 3%). De verhouding tussen de drie renten die bij waardeoverdracht betrokken kunnen zijn (marktrente op 1 oktober van het vorige kalenderjaar, actuele marktrente voor fondsen, contractsrente van verzekeraars), kan op elk moment weer anders liggen door de fluctuerende marktrente.

4

De leden van de VVD-fractie vragen welke redenen er zijn voor pensioenuitvoerders om niet te hoeven voldoen aan de verplichting om mee te werken aan een verzoek tot waardeoverdracht? Betreft dit enkel situaties waarin de financiële toestand van de werkgever het betalen van de bijbetalingslasten niet toelaat of zijn er ook andere situaties mogelijk?

De Pensioenwet kent vier uitzonderingen op de plicht tot waardeoverdracht: in verband met afkoop (artikel 71a), in verband met de financiële positie van de pensioenuitvoerder of werkgever (artikel 72), in verband met bijbetaling (artikel 72a) en in verband met de datum (artikel 73).

5

De leden van de VVD-fractie vragen wat de voorgenomen maatregel betekent voor bedrijven die in de financiële problemen dreigen te komen wanneer deze bedrijven worden geconfronteerd met een voor hen grote bijbetalingslast? Kunnen deze bedrijven in dat geval (alsnog) in aanmerking komen voor de uitzondering op de plicht om mee te werken bij een verzoek tot waardeoverdracht?

Artikel 72 van de Pensioenwet regelt dat zolang bedrijven blijkens een schriftelijke verklaring van een accountant de bijbetalingslasten niet kunnen voldoen vanwege hun financiële toestand, er een uitzondering geldt op de plicht tot waardeoverdracht. De voorgenomen maatregel regelt een uitzondering voor kleine werkgevers die de bijbetalingslasten wel kunnen voldoen (en niet vallen onder artikel 72 van de Pensioenwet), maar door die lasten in grote financiële problemen zouden kunnen komen.

6

De leden van de VVD-fractie vragen of bij de regering al meer bekend is over de toekomstige definitieve maatregel betreffende de problematiek rond bijbetalingslasten bij waardeoverdrachten? Indien dit het geval is, kan de regering de leden van de VVD-fractie hierover informeren?Worden pensioenuitvoerders ook betrokken bij de definitieve oplossing?

Hierover is op dit moment nog niets bekend. Op 13 februari jl. heb ik de Stichting van de Arbeid (STAR) gevraagd mij te adviseren over de hoofdlijnen van een toekomstig stelsel van waardeoverdracht. In mijn adviesaanvraag heb ik expliciet aandacht gevraagd voor de bijbetalingsproblematiek. De STAR heeft deze adviesaanvraag voortvarend opgepakt en verwacht rond de zomer te kunnen adviseren. Op mijn voorstel zijn pensioenuitvoerders bij dit advies betrokken.

7

De leden van de VVD-fractie constateren dat verzekeraars hebben laten weten dat het voorgenomen besluit voor hen uitvoerbaar is. Deze leden vernemen graag of bij de regering al bekend is hoe andere pensioenuitvoerders tegen het voorgenomen besluit aankijken.

Het voorgenomen besluit is tot stand gekomen na overleg met de STAR, het Verbond van Verzekeraars en de Pensioenfederatie. Verzekeraars, die het meest door het besluit worden geraakt, hebben laten weten dat het voor hen uitvoerbaar is. Dat is voor mij een belangrijk signaal bij de vormgeving van het besluit. Alleen bij verzekerde regelingen slaan de bijbetalingslasten neer bij werkgevers. Pensioenfondsen worden door het besluit niet geraakt, omdat bij hen bijbetalingslasten neerslaan bij het collectief (fonds). Van uitvoeringsproblemen bij hen is geen sprake.

8

De leden van de PvdA-fractie stellen dat de regering heeft toegelicht dat het voorgenomen besluit niet kan rekenen op unanieme steun van de sociale partners. Wie steunt het besluit en wie niet? Op welke punten verschillen de sociale partners van mening?

Vooral de vakbonden zijn kritisch over het voorgenomen besluit. Zij onderschrijven de noodzaak van de tijdelijke maatregel niet en willen liever meteen de fundamentele discussie over waardeoverdracht starten. Werkgeversorganisaties zien wel het belang van beperking van bijbetalingslasten, omdat deze lasten neerslaan bij hun achterban.

De verdeelde reactie van sociale partners is op zich niet vreemd. Het beperken van de bijbetalingslast houdt nu eenmaal in dat de belangen van werkgevers in specifieke situaties van hoge bijbetalingslasten, meer gewicht krijgen dan de belangen van deelnemers bij waardeoverdracht, omdat het voorgenomen besluit het recht op waardeoverdracht in specifieke gevallen beperkt.

Ik begrijp de reactie van de vakbeweging. Voor de bijbetalingsproblematiek moet een structurele oplossing worden gevonden. Tegelijkertijd moeten we de ogen niet sluiten voor de soms forse effecten van die problematiek. Vanuit de Kamer is daarvoor aandacht gevraagd. Met voorliggende maatregel bied ik op korte termijn een oplossing voor die problematiek, terwijl ik de Kamer in de loop van 2013 een structurele oplossing wil voorleggen.

9

De leden van de PvdA-fractie vragen of er alternatieven zijn aangedragen door sociale partners om tot unanimiteit te komen en zo ja welke.

In het overleg met de STAR zijn diverse varianten aan de orde geweest, uiteenlopend van varianten met alleen een absolute of alleen een relatieve grens voor de bijbetalingslasten. Geen van deze voorstellen bleek op unanieme steun van sociale partners te kunnen rekenen en tevens eenvoudig uitvoerbaar te zijn.

10

De leden van de PvdA-fractie vragen hoeveel procent van de pensioenfondsen op dit moment (ultimo mei 2012) een voldoende dekkingsgraad heeft om überhaupt aan waardeoverdracht mee te mogen werken?

Bij 66% van de pensioenfondsen was ultimo mei 2012 de dekkingsgraad 100% of hoger (gebruik makend van de rentetermijnstructuur van ultimo mei 2012, welke gebaseerd is op een driemaands middeling). Waardeoverdrachten tussen twee van deze fondsen, alsmede tussen één van deze fondsen en een verzekeraar, en tussen twee verzekeraars, kunnen op grond van de Pensioenwet dus doorgang vinden. In de praktijk vinden de meeste waardeoverdrachten plaats tussen pensioenverzekeraars1.

11

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de regering heeft gekozen voor de definitie van «kleine werkgever» volgend uit het Besluit Wet financiering sociale verzekeringen? Welke overige gangbare definities van «kleine werkgever» kunnen als alternatief worden gebruikt?

Hiervoor is ten eerste gekozen om met deze tijdelijke maatregel geen nieuwe definitie van «kleine werkgever» te introduceren. Ten tweede is aangesloten bij de definitie van het Besluit Wfsv omdat dat besluit een categorie kleine werkgevers onderscheidt met het oog op beperking van financiële lasten. Een dergelijke beperking is ook het oogmerk van het besluit inzake bijbetaling. Ten derde is de indeling conform het Besluit Wfsv een gegeven dat bij werkgevers bekend is. Hantering van deze grens is eenvoudig uitvoerbaar voor zowel werkgevers als pensioenuitvoerders.

12

De leden van de PvdA-fractie vragen hoeveel werknemers er in totaal in dienst zijn bij de groep kleine werkgevers, waarop het voorgenomen besluit is gericht?

Dit zijn ongeveer 2 miljoen werknemers.

13

De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeveel gevallen van individuele waardeoverdracht in 2010, 2011 en 2012 (ultimo mei) sprake was van een bijbetalingslast van meer dan € 15 000 en meer dan 10% van de overdrachtswaarde? In hoeveel gevallen waren kleine werkgevers hierbij betrokken?

Het aantal gevallen van individuele waardeoverdracht met bijbetalingslasten, de hoogte van deze lasten, en de mate deze zich bij kleine werkgevers voordoen, zijn gegevens die niet worden bijgehouden. Daarom is in het onderzoek dat ik de Kamer eerder heb gezonden over waardeoverdracht1 de informatie over bijbetalingslasten summier. In dat onderzoek staat een gemiddelde bijbetalingslast van € 15 000 à € 30 000, gebaseerd op de rentestanden van ongeveer 4 jaar geleden. Bijbetalingslasten van vele tienduizenden euro’s deden zich toen voor. De verschillen in de voor waardeoverdracht relevante renten zijn de afgelopen 4 jaar afgenomen. Ook de gemiddelde bijbetalingslasten zijn hierdoor gedaald. Door de fluctuerende marktrente kunnen de renteverschillen en bijbetalingslasten zo weer oplopen. De grenzen zoals opgenomen in de tijdelijke maatregel voorkomen dat bijbetalingslasten zich weer in een omvang kunnen voordoen die de Kamer aanleiding gaven om een oplossing te treffen voor de problematiek.

14

De leden van de PvdA-fractie vragen waarop de grens van € 15 000 is gebaseerd. Waarom heeft de regering bijvoorbeeld niet voor een grens van € 25 000 gekozen?

Het besluit is gebaseerd op drie uitgangspunten: het moet bijbetalingslasten van vele tienduizenden euro’s voorkomen, inbreuk op het recht op waardeoverdracht zoveel mogelijk beperken, en eenvoudig uitvoerbaar zijn.

Een bedrag van € 15 000 voldoet aan deze uitgangspunten. Vele tienduizenden euro’s aan bijbetalingslasten worden dan voorkomen. Daarnaast kan op basis van schattingen van pensioenuitvoerders bij de voorgestelde grenzen 90% van de gevallen van waardeoverdracht doorgang vinden. Met een grensbedrag van € 25 000 zou dit besluit – gezien de huidige rentestanden, die dicht bij elkaar liggen – nog geen 1% van de gevallen van waardeoverdracht treffen, terwijl pensioenuitvoerders wel de aan het besluit verbonden uitvoeringslasten zouden maken. Dat is in de ogen van pensioenuitvoerders – en ook naar mijn mening – disproportioneel.

15

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering voornemens is om het advies van de Stichting van de Arbeid over waardeoverdracht aan de Kamer toe te zenden, zodra dat advies is ontvangen? Wanneer verwacht de regering dit advies?

Het advies van de STAR wordt verwacht rond de zomer. Dit is een advies op hoofdlijnen. Ik zie geen bezwaar om de Kamer dit advies toe te sturen.

16

De leden van de PvdA-fractie vragen op welke manier de bijbetalingsproblematiek structureel kan worden opgelost.

Er zijn verschillende manieren hiervoor. Zo kunnen de rekenregels waardeoverdracht worden gewijzigd of afgeschaft. Ook is het mogelijk om over te stappen van het huidige systeem van overdragen van aanspraken naar het overdragen van de waarde van opgebouwde pensioenen. Dergelijke maatregelen zijn nogal ingrijpend, sorteren in mijn ogen voor in de fundamentele discussie over waardeoverdracht en zetten in die discussie onomkeerbare stappen. Daarom heb ik met de tijdelijke maatregel hier niet voor gekozen.

17

De leden van de PvdA-fractie vragen naar de gevolgen van het vervangen van de vaste rente in de marktconforme rekenrente waarmee pensioenfondsen rekenen voor verzekeraars, en hierbij aangesloten deelnemers en werkgevers.

Een dergelijke vervanging biedt niet per definitie een oplossing voor de bijbetalingsproblematiek. Ook al hanteren zowel pensioenfondsen als verzekeraars de marktrente, dan kan deze afwijken van de stand van (de driemaands middeling van) de marktrente op 1 oktober van het enig kalenderjaar die bepalend is voor de berekening van de overdrachtswaarde in het kalenderjaar daarna. Ik heb daarom vervanging door de marktrente voor verzekeraars niet overwogen als oplossing voor de bijbetalingsproblematiek.

18

De leden van de PvdA-fractie vragen wat er gebeurt met de bijbetalingsproblematiek als de renten, waarmee bij waardeoverdracht wordt gerekend, weer uit elkaar gaan lopen. Is de regering voornemens om dan het voorgenomen besluit tussentijds aan te passen?

Het besluit beperkt bijbetalingslasten van vele tienduizenden euro’s voor kleine werkgevers. Dat is het primaire doel van het voorgenomen besluit. Juist als de renten meer uit elkaar gaan lopen dan nu het geval is, dient het besluit dat doel. Ik zie geen noodzaak om de tijdelijke maatregel dan – tussentijds – aan te passen. Een dergelijke aanpassing heeft ook een praktisch bezwaar. Voor tussentijdse aanpassing geldt voorhang en hernieuwde advisering door de Raad van State. Tegelijkertijd wil ik de Kamer in de loop van 2013 de inrichting van het toekomstige stelsel van individuele waardeoverdracht voorleggen. Dat betekent dat een tussentijds aangepast besluit een wel erg korte periode zal gelden. Dat vind ik niet efficiënt.

19

De leden van de PvdA-fractie vragen of personen die door het voorgenomen besluit geen gebruik kunnen maken van waardeoverdracht, de kans krijgen om dit na afloop van deze tijdelijke maatregel alsnog te doen? Of blijft ook voor hen de maximale tijd voor overdracht zes maanden?

Degenen voor wie de termijn van zes maanden is afgelopen als de tijdelijke maatregel vervalt, kunnen op dat moment niet meer aan waardeoverdracht doen. Op een later moment, bijvoorbeeld als zij nog een keer van baan wisselen, hebben zij wel de mogelijkheid van waardeoverdracht, ook van eerdere aanspraken die zij niet hebben overgedragen.

Voor eventueel overgangsrecht na afloop van de tijdelijke maatregel, is de uitkomst van de fundamentele discussie over waardeoverdracht van belang. Op dit moment bestaat over die uitkomst nog geen duidelijkheid.

20

De leden van de CDA-fractie merken op dat het voorgenomen besluit een tijdelijk besluit betreft in afwachting van de uitkomsten van een meer fundamentele discussie over de waardeoverdracht. Tegelijkertijd is er op dit moment sprake van een situatie met veelal lage dekkingsgraden. In hoeverre speelt op dit moment het probleem van de waardeoverdracht een dergelijke grote rol dat hiervoor nu een dergelijke maatregel zou moeten worden getroffen? Waarom kan niet ervoor worden gekozen om de fundamentele discussie af te wachten?

Ik deel de behoefte aan een fundamentele discussie over waardeoverdracht. Mijn adviesaanvraag aan de STAR geeft daar blijk van. Tegelijkertijd deel ik de mening die de Kamer meermaals heeft geuit2 dat de bijbetalingsproblematiek snel moet worden aangepakt. Ik heb op verzoek van de Kamer toegezegd voor die problematiek een oplossing aan te reiken3, waarbij ik heb vermeld dat het een tijdelijke oplossing zal zijn die geen onomkeerbare stap moet betekenen voor de fundamentele discussie.

Het wachten op de uitkomsten van de fundamentele discussie acht ik onwenselijk en niet in lijn met de urgentie die de Kamer heeft geuit ten aanzien van de bijbetalingsproblematiek. In de loop van 2013 zal meer zicht ontstaan over individuele waardeoverdracht in de toekomst. Zonder de tijdelijke maatregel kunnen zich nog anderhalf jaar hoge bijbetalingslasten voordoen. Doordat de verschillende renten op dit moment dicht bij elkaar liggen, zijn de bijbetalingslasten nu beperkt, maar dat de renten in 2013 weinig uiteen lopen staat niet vast.

De huidige stand van de dekkingsgraden van de pensioenfondsen is van belang indien het waardeoverdracht betreft waarbij minstens één pensioenfonds is betrokken. Bij relatief de meeste gevallen van waardeoverdracht is dat niet het geval en vindt de waardeoverdracht plaats tussen twee pensioenverzekeraars1. In al die gevallen spelen de dekkingsgraden van pensioenfondsen geen rol. Als in 2013 de dekkingsgraden van pensioenfondsen zodanig toenemen dat waardeoverdracht weer is toegestaan, komen verzoeken om waardeoverdracht die nu zijn opgeschort, los. Zonder tijdelijke maatregel kunnen zich dan op grotere schaal dan thans gevallen van forse bijbetaling voordoen.

21

De leden van de CDA-fractie constateren dat er zeer recent een hoofdlijnennotitie naar de Kamer is gezonden in verband met een nieuw financieel toetsingskader. Hoe verhouden de ontwikkelingen op dit terrein zich tot de voorliggende problematiek?

De Tweede Kamer heeft eerder in een motie haar zorgen vastgelegd over waarderingsverschillen tussen de huidige en de onder het voorgestelde nieuwe toetsingskader mogelijke nieuwe contracten4. Deze verschillen kunnen de waardeoverdracht tegenwerken en zo de arbeidsmobiliteit beperken. Daarom heb ik dit punt expliciet onder de aandacht gebracht in mijn adviesaanvraag aan de STAR.

22

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de problematiek rondom de waardeoverdracht het gevolg is van een verschil in rekenregels bij pensioenfondsen en verzekeraars. In het ene geval wordt met de wettelijke rente gerekend en in het andere geval met de rekenrente. Op welke wijze heeft de regering bij de gekozen oplossingsrichting met de oorzaak van het probleem rekening gehouden?

De bijbetalingsproblematiek wordt in hoge mate veroorzaakt doordat voor pensioenfondsen (marktrente), verzekeraars (vaste rekenrente) en in de rekenregels voor de overdrachtswaarde (marktrente op 1 oktober in het vorige kalenderjaar) verschillende renten gelden. Het wijzigen van de rekenregels en de te hanteren renten is een nogal ingrijpende systeemwijziging. Als tijdelijke maatregel om op korte termijn de bijbetalingslasten te beperken zonder in de fundamentele discussie voor te sorteren, acht ik wijziging van de rekenregels niet geschikt. Bovendien is op dit moment niet duidelijk wat de effecten zouden zijn van deze wijziging voor deelnemers, werkgevers en pensioenuitvoerders.

23

De leden van de CDA-fractie constateren dat dit besluit leidt tot forse extra nalevingskosten. Waarom worden ontvangende pensioenfondsen met grote lastenverhogingen geconfronteerd, terwijl het desbetreffende pensioenfonds in feite helemaal geen relatie heeft met de werkgever? Wat is de achtergrond van deze keuze?

Anders dan deze leden veronderstellen, zijn de nalevingskosten van dit besluit nihil, voor zowel pensioenuitvoerders als werkgevers. Voor verzekeraars, die het meest met de maatregel te maken krijgen, is er slechts sprake van één, mogelijk twee extra stappen in het proces van waardeoverdracht. Zij moeten bij de werkgever uitvragen of het een kleine werkgever is en als er op grond van de maatregel geen plicht is tot waardeoverdracht, of de werkgever vrijwillig de bijbetalingslast wil voldoen. Daarmee voldoet de maatregel aan het uitgangspunt van eenvoud in de uitvoering.

Voor werkgevers staat tegenover de zeer beperkte nalevingskosten het forse financiële voordeel als zij de hoge bijbetalingslasten niet hoeven te voldoen.

24

De leden van de CDA-fractie vragen op welke gronden de regering heeft gekozen voor de definitie van «kleine werkgever»?

Op deze vraag ben ik ingegaan bij antwoord 11.

25

De leden van de CDA-fractie vragen op welke gronden de regering heeft gekozen voor een gemaximeerd loon van € 755 000? Hoe heeft deze keuze te maken met de problematiek van de waardeoverdracht?

In antwoord 11 heb ik toegelicht waarom ik kies voor aansluiting bij het Besluit Wfsv. Conform dat besluit ligt de grens tussen kleine en grote werkgevers in 2012 bij € 755 0005. Deze keuze heeft niet specifiek te maken met de problematiek van waardeoverdracht, maar wel met het gemeenschappelijke kenmerken van dat besluit en voorliggende maatregel: met het beperken van financiële lasten voor kleine werkgevers.

26

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de gekozen ondergrens van € 15 000 een zekere mate van willekeur in zich draagt. Waarom is voor deze grens gekozen? Waarom is bijvoorbeeld niet gekozen voor een grens van € 25 000?

Op deze vraag ben ik ingegaan bij antwoord 14.

27 t/m 31

De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze de premiestabilisatie zal worden vormgegeven.

Het pensioenakkoord is door de voornemens van de Kunduz-coalitie van de baan, aldus de leden van de SP-fractie. Welke invloed heeft dit feit op de inhoud en het draagvlak voor een nieuw financieel toetsingskader?

De leden van de SP-fractie vragen waarom de regering voornemens is om te kiezen voor de prognoses van het Centraal Bureau voor de Statistiek en niet voor de prognoses van het Actuarieel Genootschap?

De leden van de SP-fractie vragen of het juist is dat het beleggingsbeleid van pensioenfondsen invloed kan hebben op de ultimate forward rate? Zo ja, wat zijn hiervan de nadelen?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering een discontovoet heeft overwogen waarop het beleggingsbeleid van pensioenfondsen geen invloed heeft? Zo ja, welke en waarom heeft de regering hiervoor niet gekozen? Zo nee, waarom niet?

Deze vragen zullen worden beantwoord in mijn brief naar aanleiding van de schriftelijke inbreng van de Kamer over de hoofdlijnennota herziening financieel toetsingskader pensioenen.


X Noot
1

Kamerstukken II 2010/11, 32 043, nr. 21 (SEO, «De praktijk van waardeoverdracht», 2010).

X Noot
2

Kamerstukken II 2010/11, Vragen 2010Z15681.

X Noot
3

Kamerstukken II 2010/11, 32 043, nr. 43.

X Noot
4

Motie van het lid Dezentjé Hamming-Bluemink c.s., Kamerstukken II 2010/11, 32 043, nr. 52.

X Noot
5

UWV, «Besluit gedifferentieerde premie Werkhervattingskas 2012».

Naar boven