Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 juli 2020
Zoals aangegeven in mijn brief bij de ontwerpluchtvaartnota (Kamerstuk 31 936, nr. 741) heb ik, naast de zienswijze procedure, een aantal commissies gevraagd te reflecteren
op onderdelen van de Ontwerp-Luchtvaartnota of onderliggende stukken. Op deze manier
is er naast een maatschappelijke reflectie sprake van onafhankelijk advies op de verschillende
onderdelen van de Ontwerp-Luchtvaartnota.
Ik heb de Commissie m.e.r. gevraagd om te beoordelen of de plan-MER de benodigde en
juiste milieu-informatie bevat. Daarnaast heb ik aan een Commissie met (wetenschappelijke)
experts met kennis van vervoer en economie gevraagd om de economische effecten in
de plan-MER te toetsen. Ik wil u graag informeren dat deze adviezen zijn afgerond
en als bijlage zijn bijgevoegd1.
Ik dank de beide Commissies voor de uitgebrachte adviezen en zal de aanbevelingen
zorgvuldig bestuderen. Bij eerste lezing van de adviezen valt op dat beide Commissies
kanttekeningen plaatsen bij de mate van concreetheid van de doelen en maatregelen.
Zoals ik heb aangegeven tijdens het notaoverleg luchtvaart, vind ik het van belang
om aan de hand van de Ontwerp-Luchtvaartnota eerst het gesprek aan te gaan over de
koers van het nieuwe beleid voor de lange termijn, waarin de kwaliteit van de publieke
belangen voorop staat. Daarom heb ik in deze fase, in lijn met de wens van uw Kamer
(Kamerstuk 31 936 nr. 543), gekozen voor een strategische plan-MER procedure. In tegenstelling tot een project
MER geeft dit een globaal beeld van de effecten op de welvaart en de leefomgeving.
Ik zal in de uitvoeringsfase invulling geven aan de doelen en maatregelen om de nieuwe
koers verder vorm en inhoud te geven. Daarvoor zie ik een aantal goede en bruikbare
aanbevelingen van beide commissies. Bij de definitieve Luchtvaartnota voeg ik om die
reden een uitvoeringsagenda toe waarin ik zal aangeven welke stappen ik de komende
jaren ga zetten. Daarbij zal ik ook aangeven hoe ik invulling geef aan monitoring
en evaluatie.
Binnenkort verwacht ik ook nog een advies van de commissie van het Overlegorgaan Fysieke
Leefomgeving (OFL) onder leiding van dhr. Cohen, over het governance onderdeel van
de Ontwerp-Luchtvaarnota. Daarnaast verwacht ik een uitvoeringstoets van LVNL en een
handhavingstoets van de ILT.
Bij de vaststelling van de definitieve Luchtvaartnota eind 2020 zal ik aangeven hoe
ik de adviezen inhoudelijk apprecieer en hoe ik deze betrek bij het nieuwe beleid.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga