31 936 Luchtvaartbeleid

Nr. 205 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 juni 2014

Conform de motie De Rouwe/Meeuwis1 van 30 maart 2010, waarin mij verzocht werd om voor ballonnen, schermzweeftoestellen, zeilvliegtuigen en paramotorvliegers een passende oplossing te vinden, is per 1 juli 2010 een beperkte vrijstelling van het hebben van een Luchthavenregeling voor een luchthaven voor drie van deze vier categorieën ingevoerd. Dit betrof de ballonnen, schermzweeftoestellen en zeilvliegtuigen. Aan de vrijstelling om buiten een luchthaven te mogen starten en landen werd de voorwaarde verbonden dat de gebruiker beschikt over een Verklaring van geen bezwaar van de betreffende burgemeester, uit oogpunt van openbare orde en veiligheid. Voor het gemotoriseerd schermvliegen, waartoe paramotorvliegen behoort, was tot op heden nog geen oplossing gerealiseerd. Omdat het bij paramotorvliegers om gemotoriseerde luchtvaartuigen gaat – die in tegenstelling tot de andere drie categorieën dus geluidsbelasting met zich meebrengen – is tussen de partijen discussie ontstaan. Op 20 februari jl. heeft de Kamer de motie Geurts/De Rouwe2 aangenomen, waarin mij alsnog verzocht wordt met de betrokken partijen tot een passende oplossing voor de paramotorvliegers te komen.

De afgelopen maanden hebben gesprekken plaatsgevonden met de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Luchtvaart (KNVvL)/paramotorvliegers en het Interprovinciaal Overleg (IPO) om die partijen een gezamenlijke oplossing te laten vinden voor dit vraagstuk. De KNVvL heeft om een algehele vrijstelling verzocht, waaraan geen voorwaarden/restricties verbonden kunnen worden. Het IPO vindt vanuit provinciale beleidsdoelen, waaronder het beschermen van natuur- en stiltegebieden, de verlening van een vrijstelling (zowel een algehele als een beperkte) onwenselijk. De door het IPO voorgestelde oplossing, om de procedure om te komen tot een Luchthavenregeling sterk te vereenvoudigen, heeft om uiteenlopende redenen ook geen grond gevonden.

Omdat het belangrijk is dat er in Nederland ruimte blijft voor de recreatieve luchtruimgebruiker, ben ik nu voornemens een beperkte vrijstelling, overeenkomstig de in 2010 voor de andere drie categorieën gekozen oplossing, voor de paramotorvliegers te verlenen. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de voornoemde motie. Ook hier wordt aan de beperkte vrijstelling de voorwaarde verbonden dat de gebruiker beschikt over een Verklaring van geen bezwaar van de betreffende burgemeester. Op de terreinen die worden vrijgesteld blijven voorts de veiligheidseisen van de Regeling veilig gebruik luchthavens en andere terreinen van toepassing. Op deze manier kunnen paramotorvliegers makkelijker van vooraf gekozen terreinen gebruik maken, maar blijft enige controle mogelijk. Bovendien zal ik na een periode van drie jaar de werking van de regeling in praktijk evalueren.

De hier bedoelde beperkte vrijstelling voor de paramotorvliegers vergt een wijziging van de Regeling burgerluchthavens (RBL). De Wet luchtvaart biedt, gelet op artikel 8a.50, deze mogelijkheid. Streven is om de regeling voor het vliegseizoen 2015 in werking te laten treden.

Zoals aangegeven ben ik eerder via dezelfde beperkte vrijstelling aan vrije ballonnen, schermzweeftoestellen en zeilvliegtuigen tegemoet gekomen en verwacht ik hiermee tot een passende oplossing voor de paramotorvliegers te komen.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld


X Noot
1

Kamerstuk 31 936, nr. 26

X Noot
2

Kamerstuk 31 936, nr. 182

Naar boven