31 936 Luchtvaartbeleid

Nr. 110 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 april 2012

Het lid Dikkers (PvdA) heeft mij op 17 april 2012 gevraagd (Handelingen II 2011/12, nr. 77, Regeling van werkzaamheden) te reageren op berichtgeving in enkele dagbladen op 16 en 17 april over het voornemen van het ministerie van Defensie om windturbines te gaan toetsen op hun mogelijke verstoring van het functioneren van militaire radarsystemen. Ook heeft mw. Dikkers gevraagd of ik de verantwoordelijkheden binnen de overheid kan benoemen. Voorts heeft zij gevraagd, wat de voorgenomen toetsing door Defensie betekent voor lopende windturbineprojecten, en wanneer de Kamer de structuurvisie Wind op land zal ontvangen.

Het lid Leegte (VVD) heeft gevraagd wat het verschil zou zijn tussen de LOFAR-radar en de defensieradars, en of dit niet onder hetzelfde regime zou moeten vallen.

In deze brief ga ik, mede namens de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de minister van Defensie, graag nader in op deze vragen.

Op de eerste plaats ga ik in op de context van de radarproblematiek, zoals geschetst in Trouw en andere dagbladen. Het is inderdaad juist, dat het ministerie van Defensie een nieuwe methode heeft voorgesteld om te beoordelen of initiatieven voor windturbineprojecten de functievervulling van militaire radars kunnen verstoren. Dat dit zal leiden tot het verbieden van de bouw van een belangrijk deel van de windturbineprojecten in Nederland is niet de juiste conclusie.

Voor het luchtverkeer zijn de verantwoordelijkheden binnen de overheid als volgt verdeeld: Defensie is verantwoordelijk voor de luchtverkeersleidingstaken in militaire luchtruimgebieden en voor de bewaking van het Nederlandse luchtruim. Mijn ministerie is verantwoordelijk voor de civiele luchtverkeersleidingstaken. De radars van Defensie ondersteunen de uitvoering van de civiele en de militaire luchtverkeersleidingstaken en van het bewaken van het Nederlandse luchtruim.

De radar van Defensie en de radiotelescoop van Lofar verschillen qua doelstelling en qua technologie in grote mate van elkaar. Lofar richt zich op wetenschappelijk onderzoek naar verschijnselen in de ruimte. Daarnaast zijn er ook grote technische verschillen tussen de defensieradars en Lofar (ontvangstrichting, frequentiebanden). Daarom is het niet mogelijk om Lofar onder hetzelfde regime als de defensieradars te brengen.

Zoals toegezegd door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie aan uw Kamer tijdens het wetgevingsoverleg energie van 21 november 2011 wordt in het kader van de Milieueffectrapportage een onafhankelijk onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke storing van Lofar door het voorgenomen windpark in hetzelfde gebied. ASTRON/Lofar en andere belanghebbende partijen worden bij dit onderzoek betrokken. Naar verwachting zullen de resultaten van dit onderzoek in de tweede helft van dit jaar beschikbaar komen.

Over de ontwikkeling van de nieuwe toetsingsmethode merk ik het volgende op. De kern van de methode is de normstelling; deze betreft de prestatie die het samenstel van radarinstallaties in de praktijk moet kunnen leveren. Deze norm is door Defensie ontwikkeld. De praktische uitwerking ervan in de vorm van een nieuw toetsingsmodel en de technisch-operationele eigenschappen van de radarinstallaties heeft echter plaatsgevonden in een project waarin het ministerie van Defensie intensief heeft samengewerkt met mijn ministerie, namelijk met het Directoraat-Generaal Ruimte en Water en het Directoraat-Generaal Bereikbaarheid, en met de LuchtVerkeersLeiding Nederland.

Inzet van het project is van meet af aan tweeledig geweest: het garanderen van een veilig luchtruim én het creëren van voldoende ruimte voor een doorgroei van windenergie naar 6000 MW in 2020. Dit dubbel-doel is in het vorige kabinet afgesproken door de toenmalige minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) en de toenmalige staatssecretaris van Defensie. Aanleiding was de constatering, dat de toen (en ook nu nog) verplichte toetsing van windturbineprojecten op mogelijke radarverstoring werkt met een rekenmodel dat beperkingen en tekorten heeft en dat door de beperkte toetsingszones niet kan worden voorkomen dat buiten deze zones windturbineparken worden gebouwd die de werking van radars ontoelaatbaar verstoren.

In de motie Vermeij/Van Heugten (vergaderjaar 2008–2009, 31 700 XI, nr. 30) heeft uw Kamer de regering verzocht om te zoeken naar technische oplossingen ter vermindering van radarverstoring door hoogbouwprojecten. De minister van VROM heeft de Kamer in haar brief van 26 jan. 2009 uw Kamer ingelicht over de manier waarop zij deze motie van plan was uit te voeren. Ik ben van mening dat ik met de invoering van het nieuwe toetsingsregime voor radarverstoring aan deze motie toereikende uitvoering heb gegeven.

Het ontwikkelde nieuwe rekenmodel is in staat zeer nauwkeurig de verstoring van radars door hoge bouwwerken, zoals windturbines en kantoortorens, te berekenen. De toetsingszones voor hoogbouw worden ingeperkt van 28 kilometer tot 15 kilometer rond radarinstallaties en de zones voor windturbines worden vergroot tot 75 kilometer. Dit sluit aan bij de internationale luchtvaartrichtlijnen die toetsing van windturbines binnen het bereik van de radar voorschrijven.

Tegelijkertijd is er veel moeite gestoken in het verminderen van de gevoeligheid van radars voor hoogbouwprojecten zoals windturbines. Aan enkele van deze maatregelen zullen de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en ikzelf financieel bijdragen.

Uit proeven die met het toetsingsmodel zijn genomen, is gebleken dat bij een grootschalige invoer van gegevens over windturbines (een zo realistisch mogelijk bouwscenario van 10 000 MW) slechts in een beperkt aantal regio’s storingen van radars worden voorspeld. Hieraan ontleen ik de verwachting, dat er met dit nieuwe toetsingsmodel voldoende ruimte zal zijn voor de plaatsing van vele nieuwe windturbines, zodat een doorgroei naar 6000 MW reëel mogelijk is zonder dat de defensietaken met radars in gevaar komen.

Bij genoemde proeven is speciale aandacht besteed aan windturbineprojecten waarvoor een melding is gedaan in het kader van de rijkscoördinatieregeling (Elektriciteitswet). Er is nu geen aanwijzing dat deze projecten onder het nieuwe toetsingsregime niet mogelijk zijn. Hooguit zullen de ontwerpkenmerken soms moeten worden aangepast, zoals het aantal of de ashoogte van de turbines of het type windturbine.

Voor de toetsing op radarverstoring hebben het ministerie van Defensie en mijn ministerie een regeling voorbereid die kan worden ingevoerd onder artikel 2.6.9 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zoals aan uw kamer gemeld bij de inwerkingtreding van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Mijn huidige planning hiervoor is dat deze regels per 1 oktober 2012 in werking zullen treden, samen met genoemd artikel van het Barro. Op dit moment wordt nog overleg gevoerd over de inhoud van de regeling met vertegenwoordigers van de Vereniging Nederlandse Gemeenten, van het InterProvinciaal Overleg en van de windbrancheorganisatie NWEA.

Overeenkomstig mijn aankondiging bij uw Kamer ben ik op dit moment bezig met de voorbereiding van de Structuurvisie Wind op land. Over de nadere afbakening van de zoekgebieden ben ik momenteel in gesprek met de provincies.

Ik verwacht dat ik uw Kamer eind 2012 de ontwerp-Structuurvisie kan toesturen.

De minister van Infrastructuur en Milieu, M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Naar boven